Image

Wetsvoorstel strafbaar stellen van gender- en homoconversiehandelingen definitief naar de Kamer

Opinie
13 oktober 2023

In 2022 schreef ik al een artikel over de met veel bombarie aangekondigde initiatiefwet ‘homegenezing’, zoals het werd genoemd. In dit artikel uitte ik mijn fundamentele bezwaren tegen dit voorstel. Nu op 11 oktober 2023 op wat 'Coming Out Day' wordt genoemd, is deze initiatiefwet in aangepaste vorm ingediend als wetsvoorstel. In de huidige Tweede Kamer kan het voorstel op een meerderheid rekenen. Is het een beter voorstel geworden?

In het kort komt het antwoord op deze vraag neer op: nee. Heel veel van mijn aanvankelijke bezwaren zijn niet weggenomen. Eerst de definitie: 'een conversiehandeling is een handeling die gericht is op het veranderen of onderdrukken van de seksuele gerichtheid en genderidentiteit van een ander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, dan wel van een meerderjarige persoon door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.'
In mijn eerste artikel schreef ik hierbij al uitvoerig over de ideologische drijfveer daarachter en die is helaas nog steeds sterk aanwezig. Al meteen onderaan op bladzijde 1 van de memorie van toelichten lezen we: ‘Ethisch zijn conversiehandelingen niet te verantwoorden in het licht van de wetenschap.’ Deze zin stond ook al letterlijk in het eerste, nog niet aangepaste voorstel uit 2022. Deze uitspraak was toen niet onderbouwd met gegevens en onderzoeken en nu is dat niet anders. Ze wordt als een ideologische waarheid geponeerd, zonder daar enige vorm van onderbouwing aan te geven. 
Op bladzijde 13 lezen we vervolgens: ‘Ten eerste komt het moreel verwerpelijke karakter van het gedrag naar voren. Conversiehandelingen dragen uit dat er iets mis is met seksuele gerichtheden en genderidentiteiten die afwijken van wat als ‘norm’ wordt gezien.’ Waarom dit ‘moreel verwerpelijk’ zou zijn wordt ook hier wederom niet onderbouwd, noch uitgelegd. Waar baseert men zich hierbij op? Een gevoel? Iets dat ‘de mensen’ vinden? Harde wetenschappelijke feiten? Ook spreekt men over de ‘norm’, maar wat is die dan? Is er een norm voor wat normaal is? En wat is die norm bij conversiehandelingen? Is er een overeenkomende norm te geven? Ik ken hem niet. En als deze er wel zou zijn, waar zou die dan op gebaseerd zijn? Welke bron geeft een norm autoriteit boven elke andere norm? Allemaal vragen die onbeantwoord blijven. 

Onwaarheden en gebrekkig onderzoek
De enige onderbouwing voor dit wetsvoorstel ligt in het onderzoek gedaan door ‘Bureau Beke en Ateno’. In mijn eerste artikel ben ik op dit onderzoek al uitgebreid ingegaan. Ik heb aangetoond dat het niet als basis kan dienen voor een wetsvoorstel als dit. Het is eenzijdig en te klein in omvang. De onderzoekers zelf geven dat ook toe; er zit een bias in hun resultaten. 
Daarnaast doen de indieners in de memorie van toelichting uitspraken die onwaar zijn om hun wetsvoorstel te onderbouwen. Op bladzijde 13 lezen we: ‘Seksuele gerichtheid en genderidentiteit zijn onveranderbare persoonskenmerken en de notie dat deze persoonskenmerken veranderd dienen te worden door een derde (hetgeen niet mogelijk is), is naar oordeel van initiatiefnemers zeer verwerpelijk.’ De praktijk echter leert dat seksuele identiteiten en beleefde genders vloeiend zijn en wel veranderlijk. Iemand kan op een gegeven moment zichzelf identificeren als homoseksueel, later als biseksueel en dan weer als panseksueel of heteroseksueel. Daar zijn voorbeelden van. In de waanzin van de woke is het schuiven van je genderidentiteit ook niet vreemd. Er zijn er immers tientallen van deze genders! Ook kennen we helaas de verdrietige voorbeelden van jonge mensen die een transitie zijn doorgegaan en daar later op terugkomen. Deze spijtoptanten hadden gewild, zo vertellen ze in interviews die overal te vinden zijn, dat er iemand hen had verteld dat ze dit niet moesten doen. Die iemand was er voor hen helaas niet. Overal waar ze kwamen werden ze enkel bevestigd in wat ze dachten te vinden. De gevolgen van hun daden zijn (meestal) onomkeerbaar en dat maakt dit zo in en in verdrietig. 
Het lijkt er kortom op dat de indieners van deze wet slechts één kant op redeneren: alles wat een beleefde genderidentiteit bevestigt is goed en alles wat iemand bekrachtigt in de gekozen seksualiteit is lovenswaardig, maar alles wat daar vragen bij of aan stelt is dat niet. Dat lijkt me een oversimplificatie van de werkelijkheid in het beste geval en een ideologisch verdraaide leugen in het slechtste.

Neoliberale uitgangspunten en grondrechten
Het belangrijkste uitgangspunt voor dit wetsvoorstel is de neoliberale waarde van persoonlijke vrijheid en autonomie. Dat staat boven alles en wat een ander, een kerk, een religie, hulpverlener of wie dan ook daarvan vindt, moet niet uitmaken. Dit blijkt ook in de keuzes die gemaakt worden daar waar dit uitgangspunt schuurt met andere grondrechten. Zo is daar de grondwettelijke vrijheid van godsdienst (artikel 6 van de grondwet). De indieners stellen: ‘Voorts zijn de initiatiefnemers van mening dat een beroep op de godsdienstvrijheid niet succesvol is, omdat conversiehandelingen worden uitgevoerd bij een ander in wiens rechten mogelijk worden getreden. De conversiehandelingen maken een inbreuk op het recht op een persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De indieners achten een inperking van de vrijheid van godsdienst hierom gerechtvaardigd.’ 
En de rechten van ouders dan om hun kinderen op te voeden zoals zij dat willen? Ook daarin komt het zelfbeschikkingsrecht boven het ouderlijk gezag te staan. Op bladzijde 10 lezen we in de toelichting: ‘Dat betekent echter niet dat ouders op dezelfde manier kunnen beschikken over hun kinderen zoals een volwassene over zichzelf kan beschikken… Voor ouders staat in de context van conversiehandelingen dan ook niet de (eigen) vrijheid van religie, maar de ouderlijke autonomie en verantwoordelijkheid centraal. Die ouderlijke autonomie kan het laten ondergaan van conversiehandelingen van het eigen kind naar oordeel van de initiatiefnemers niet rechtvaardigen, omdat het belangen van het kind worden geschaad.’ 

Het verschuilen achter ‘het veranderde maatschappelijke klimaat’
Op bladzijde 13 en 14 lezen we dat de initiatiefnemers met deze wet ‘ook gehoor geven aan het veranderde maatschappelijke klimaat omtrent LHBTI-acceptatie. De acceptatie van LHBTI-personen is in de afgelopen decennia fors toegenomen. Conversiepraktijken staan haaks op die veranderde maatschappelijke opvattingen.’ 
Dit is dus het argument: steeds meer mensen vinden iets geen probleem, dus moeten we het niet een probleem laten zijn binnen de wet. Sterker nog, de wet moet zo worden dat zij die het wel als een probleem (zonde of iets anders) zien, daarom aangepakt kunnen worden. Dit is echter geen goede basis voor strafrecht (want daar hebben we het over). Als iedereen bijvoorbeeld vindt dat mensen met blauwe ogen doodgemaakt mogen worden, moet het strafrecht zich daar dan ook maar naar schikken? Samenlevingen en mensen kunnen fout zitten in wat ze vinden. Er bestaat daarnaast ook zoiets als een trend of een doorgeslagen modegrill. Iets waarvan we met een decennium of wat zeggen: hoe hebben we dat ooit kunnen doen of kunnen vinden? Maatschappelijke ontwikkelingen worden historisch en sociologisch terecht wel eens weergegeven met het beeld van een pendule, dat van het ene uiterste naar het andere gaat. Moet het strafrecht daarin meebewegen met de maatschappij? Ik mag hopen van niet!

Grijs gebied
Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting laten een groot grijs gebied in de toepassing. Men omzeilt dit door omslachtige formuleringen, maar deze lossen het probleem niet op. Op bladzijde 2 van de memorie van toelichting lezen we dat de wet betrekking heeft op: ‘Een verbond op het beroepsmatig (bijvoorbeeld een voorganger) of in organisatieverband (bijvoorbeeld een gemeente of een ouderling of jeugdleider in die gemeente) uitvoeren van handelingen die strekken tot het veranderen of onderdrukken van de seksuele gerichtheid en genderidentiteit van een minderjarige dan wel van een meerderjarige door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.’ 
Waar moeten we dan aan denken? In principe aan alles wat kan worden opgevat als een handeling gericht ‘op het veranderen of onderdrukken van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit’ (bladzijde 5). Een pastoraal gesprek van een predikant of jeugdleider waarbij de Bijbel opengaat en klinkt dat homofilie zondig is kan er al onder vallen. De memorie van toelichting probeert dit te verzachten met praktische voorbeelden en een verwijzing naar de aard van de handeling in de duur, de frequentie en de intensiteit ervan (bladzijde 19 van de toelichting). Wat en hoe precies wordt echter ook hier niet toegelicht. We lezen: ‘Een incidenteel pastoraal of psychotherapeutisch getint gesprek over de wijze waarop de betreffende persoon zou moeten omgaan met diens seksuele gerichtheid of genderidentiteit, is in beginsel niet een voldoende psychische inwerking in die hiervoor bedoelde zin (bladzijde 29).’ Maar wanneer het dan wel over de schreef gaat?

In principe valt dus iedere vorm van pastoraat of begeleiding al onder de wetgeving, maar er moet kennelijk een zekere mate van intensiteit, gewicht en intentie zijn in de handelingen zo lezen we. Dit moet een waarborg vormen, maar het is zo zacht geformuleerd dat het geen zekerheid kan bieden. Hoe zit het bijvoorbeeld met preken? Of met het onderwerp bespreken op een jeugdgroep waar iemand met een andere genderidentiteit of seksuele gerichtheid bij aanwezig is? Waar ligt de grens? Het is te verwachten dat activisten zullen proberen deze grenzen op te zoeken en er is dus nog geen duidelijke jurisprudentie. Ik houd mijn hart vast. Temeer daar er kan worden overgegaan op het opleggen van een gevangenisstraf, een beroepsverbod en/of een hoge geldboete (zie art. 285ba en 297b in het wetsvoorstel).

Conclusie
Zoals ik in het eerste artikel over deze kwestie in 2022 heb geschreven is de bescherming van minderjarigen een goed ding, maar dit is niet de manier om dit te doen. In mijn conclusie destijds heb ik het zo geformuleerd: ‘De initiatiefwet ‘homogenezing’, zoals de initiatiefnemers het zelf hebben genoemd, is een slechte wet. De wet is niet goed onderbouwd met gedegen onderzoek in de Nederlandse praktijk. Het voorstel is selectief in interpretatie van gegevens en door de bias van het onderzoek met name gericht tegen Bijbelgetrouwe christenen. Daarbij doet het geen recht aan het spanningsveld tussen vrijheid van godsdienst en beleving, die mogelijk in tegenspraak is met de strafbaarstelling zoals de tekst van de wet dit verwoordt. Voor mij persoonlijk is deze wetgeving een volgende stap in een proces dat al veel langer geleden is ingezet. Een proces waarbij een deel van onze samenleving steeds verder van God en de Bijbel komt te staan en zich daar ook niets meer aan gelegen wil laten. Sterker nog, die lastige christenen die daar nog wel naar willen luisteren moeten het zwijgen worden opgelegd. Ik zie dit als profetisch. Ik geloof dat het hoort bij het komende rijk van het kwaad waar de Bijbel over spreekt en waarvan we in dit soort ontwikkelingen de contouren al zien. Ik vermoed dan ook dat dit niet tegen te houden is.’

Deze conclusie gaat nog net zo op voor het aangepaste wetsvoorstel dat nu is ingediend. De fundamentele problemen zijn niet opgelost. Toch gaat het wetsvoorstel het waarschijnlijk wel halen, zoals het nu lijkt. En dan? We zullen zien hoe en wat het gaat betekenen voor Bijbelgetrouwe christenen, voorgangers, ouderlingen, jeugdleiders, gemeentes en kerken. 

Roelof Ham