Ziet God nog om naar de individuele mens?
In Openbaring 5:9-10 zingen de vierentwintig oudsten en de vier wezens een nieuw lied: ‘Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk van priesters, en zij zullen als koningen heersen op aarde’. In de Statenvertaling staat: ‘Gij hebt ons gekocht met uw bloed’. De vier wezens zijn toch cherubijnen, zij zijn toch niet met Zijn bloed gekocht? Kunt u dit uitleggen? (E. B. te B.)
Antwoord:
Wanneer we Jesaja 6:2 en Ezechiël 1:5-28 lezen dan komen we inderdaad tot de conclusie dat deze vier wezens bijzondere cherubijnen zijn. De vier wezens worden ook in Openbaring 4:6-8 beschreven als wezens die voortdurend de Here groot maken met de woorden: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt’. Wanneer de vierentwintig oudsten dit zien en horen, vallen ze in aanbidding neer om Hem Die op de troon zit te aanbidden. Deze vierentwintig oudsten stellen de verheerlijkte gemeente voor die dan in de hemel opgenomen is. Zij werpen hun kronen aan de voeten van Hem Die op de troon gezeten is.
Wanneer zij, samen met de vier wezens, het Lam zien staan dat geslacht is maar toch leeft en de boekrol uit de handen van Hem Die op de troon zit ontvangt, vallen zij wederom, maar nu samen met de vier wezens, neer om Hem te aanbidden.
Het lijkt er inderdaad op dat de vierentwintig oudsten, samen met de vier wezens het nieuwe gezang zingen dat we in 5:9-10 vinden. De vier wezens zingen niet over zichzelf, want zij hoefden niet (los)gekocht te worden en zullen ook geen priesters en koningen zijn. Dat geldt alleen voor de vierentwintig oudsten. In de NBG-vertaling staat dan ook het woordje ‘hen’ tussen haakjes omdat dit woordje in de oudste manuscripten niet voorkomt. De Statenvertaling negeert dit en heeft het woordje ‘ons’, mijns inziens, twee keer (vers 9 en 10) onjuist toegevoegd.
Letterlijk staat er in vers 9: ‘Gij hebt voor God gekocht met uw bloed uit elke stam en taal en natie’. Er wordt dus bedoeld, dat Hij mensen uit elke stam, taal en natie gekocht heeft en hen tot koningen en priesters gemaakt heeft. De vier wezens zingen dus niet over zichzelf, maar over de verlosten uit elke stam, taal en natie.
In Hebreeën 11:24-26 lezen we over Mozes, hoe hij de smaad van Christus groter rijkdom geacht heeft dan de schatten van Egypte. Hoe kon Mozes dit weten, kende Hij Christus? (A. v. H. te G.)
Antwoord:
Mozes wordt in de Bijbel gezien als de grootste profeet die geleefd heeft. In 1 Petrus 1:10-12 lezen we over de rol van de profeten in het Oude Testament. Vaak wisten ze niet waar ze het over hadden. Ze handelden en spraken over zaken die toen nog niet zichtbaar waren. In hun woorden en handelen gaf Hij getuigenis van al het lijden dat over Christus zou komen en al de heerlijkheid daarna (vers 11). Zo zien we ook dat het handelen van Mozes door God geleid werd en een profetische betekenis kreeg.
We lezen in Exodus 2:11 dat Mozes groot geworden was en uitging naar zijn broeders om te zien hoe het met hen ging. Hij wist van de moeite en de dwangarbeid waaronder zijn broeders gebukt gingen. Mozes had alles wat je maar begeren kunt, maar de nood van zijn broeders liet hem niet los. Op die dag koos hij partij voor zijn volk en liet daarmee Egypte los. De profetische boodschap wordt nu in Hebreeën 11:24-26 verwoord. We lezen in 1 Petrus 1:11 dat toen wél de Geest van Christus in hen doelde, zonder Christus daadwerkelijk te zien. Zo was Mozes toen in zijn bewuste keuze en handelswijze een profeet, waarin Hij ons nu laat zien dat het beter is om voor de smaad van Christus te kiezen dan voor de rijkdom van deze wereld om ons heen. In Hebreeën 11:26 lezen we dan ook dat Mozes de blik op de vergelding gericht hield. Mozes wist dat de rijkdom van Egypte tijdelijk was, maar de gemeenschap met Gods volk eeuwigheidswaarde heeft. Deze waarheid verkondigde Mozes ons als profeet in de keuze die hij maakte. Is deze boodschap ook bij u aangekomen? Alle rijkdom op aarde is betrekkelijk en zeer tijdelijk. Waar ligt onze schat? Hier op aarde of in de hemel?
In de Bijbelboeken Koningen en Kronieken lees je regelmatig dat, als de koning zich van God afkeerde, het gehele land gestraft werd met oorlog, plundering en hongersnood. Nu is mijn vraag: was het vanzelfsprekend dat het gehele volk de koning volgde in het kwaad? Er zullen toch altijd wel rechtvaardigen overgebleven zijn die geen andere goden gediend hebben? Ook in ons land zijn velen van het geloof afgevallen, maar God ziet toch nog om naar de individuele mens? (A. H. te ?)
Antwoord:
De Bijbel laat ons zien dat er ten tijde van grote afval altijd een getrouw overblijfsel was, dat aan de Here trouw bleef. Zelfs gedurende de goddeloze regering van koning Achab was er nog een overblijfsel van zevenduizend die hun knieën voor de Baäl niet gebogen hebben. Elia dacht dat hij alleen overgebleven was en trouw aan de Here God was! Ondanks alle ontrouw van Gods volk, in het Oude Testament beschreven, bleef God getrouw aan Zijn plan! Paulus schrijft in 1 Korinthe 10:6 dat al deze gebeurtenissen, in het Oude Testament beschreven, ons ten voorbeeld gegeven zijn. Het plan dat Hij met Israël heeft, zal uiteindelijk vervuld worden, want Zijn beloften zijn ‘onberouwelijk’ (Romeinen 11:29)! In Romeinen 9:2-5 schrijft Paulus dat er ook nu in Israël een ‘overblijfsel’ is, waaruit we mogen concluderen, dat Hij Zijn volk niet verworpen heeft, maar tot Zijn doel met Israël zal komen.
Zo zal Hij tot Zijn doel komen met Zijn gemeente, ook in deze tijd van geestelijk verval. Voor ons geldt Gods trouw: ‘Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet’ (2 Timotheüs 2:13)!
In deze crisistijd waarin het coronavirus de samenleving totaal veranderd heeft mogen we weten dat God getrouw is. Ons is de coronacrisis overkomen maar voor Hem kwam deze crisis niet als een verrassing. Hoe het verder met de kerk gaat, kunnen wij nu nog niet overzien maar Hij wel! Maximaal honderd in de samenkomst, anderhalve meter afstand van elkaar, geen handen meer geven en niet meer zingen, is dat de toekomst voor onze kerk? Sommige gemeenteleden hoor je al zeggen, dat ze het zo wel prima vinden. Wat langer uitslapen en dan lekker van huis uit de diensten luisteren en zien. Wanneer het niet aanspreekt zappen we naar een andere dienst. Zouden we deze gemeenteleden nog ooit terugzien in de diensten? Natuurlijk is er veel om ons zorgen over te maken, maar heeft Hij niet gezegd: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’? (Mattheüs 16 vs.18). Hij komt, ook door de grootste crises, tot Zijn doel met Israël maar ook met Zijn gemeente!
Theo Niemeijer
Antwoord:
Wanneer we Jesaja 6:2 en Ezechiël 1:5-28 lezen dan komen we inderdaad tot de conclusie dat deze vier wezens bijzondere cherubijnen zijn. De vier wezens worden ook in Openbaring 4:6-8 beschreven als wezens die voortdurend de Here groot maken met de woorden: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt’. Wanneer de vierentwintig oudsten dit zien en horen, vallen ze in aanbidding neer om Hem Die op de troon zit te aanbidden. Deze vierentwintig oudsten stellen de verheerlijkte gemeente voor die dan in de hemel opgenomen is. Zij werpen hun kronen aan de voeten van Hem Die op de troon gezeten is.
Wanneer zij, samen met de vier wezens, het Lam zien staan dat geslacht is maar toch leeft en de boekrol uit de handen van Hem Die op de troon zit ontvangt, vallen zij wederom, maar nu samen met de vier wezens, neer om Hem te aanbidden.
Het lijkt er inderdaad op dat de vierentwintig oudsten, samen met de vier wezens het nieuwe gezang zingen dat we in 5:9-10 vinden. De vier wezens zingen niet over zichzelf, want zij hoefden niet (los)gekocht te worden en zullen ook geen priesters en koningen zijn. Dat geldt alleen voor de vierentwintig oudsten. In de NBG-vertaling staat dan ook het woordje ‘hen’ tussen haakjes omdat dit woordje in de oudste manuscripten niet voorkomt. De Statenvertaling negeert dit en heeft het woordje ‘ons’, mijns inziens, twee keer (vers 9 en 10) onjuist toegevoegd.
Letterlijk staat er in vers 9: ‘Gij hebt voor God gekocht met uw bloed uit elke stam en taal en natie’. Er wordt dus bedoeld, dat Hij mensen uit elke stam, taal en natie gekocht heeft en hen tot koningen en priesters gemaakt heeft. De vier wezens zingen dus niet over zichzelf, maar over de verlosten uit elke stam, taal en natie.
In Hebreeën 11:24-26 lezen we over Mozes, hoe hij de smaad van Christus groter rijkdom geacht heeft dan de schatten van Egypte. Hoe kon Mozes dit weten, kende Hij Christus? (A. v. H. te G.)
Antwoord:
Mozes wordt in de Bijbel gezien als de grootste profeet die geleefd heeft. In 1 Petrus 1:10-12 lezen we over de rol van de profeten in het Oude Testament. Vaak wisten ze niet waar ze het over hadden. Ze handelden en spraken over zaken die toen nog niet zichtbaar waren. In hun woorden en handelen gaf Hij getuigenis van al het lijden dat over Christus zou komen en al de heerlijkheid daarna (vers 11). Zo zien we ook dat het handelen van Mozes door God geleid werd en een profetische betekenis kreeg.
We lezen in Exodus 2:11 dat Mozes groot geworden was en uitging naar zijn broeders om te zien hoe het met hen ging. Hij wist van de moeite en de dwangarbeid waaronder zijn broeders gebukt gingen. Mozes had alles wat je maar begeren kunt, maar de nood van zijn broeders liet hem niet los. Op die dag koos hij partij voor zijn volk en liet daarmee Egypte los. De profetische boodschap wordt nu in Hebreeën 11:24-26 verwoord. We lezen in 1 Petrus 1:11 dat toen wél de Geest van Christus in hen doelde, zonder Christus daadwerkelijk te zien. Zo was Mozes toen in zijn bewuste keuze en handelswijze een profeet, waarin Hij ons nu laat zien dat het beter is om voor de smaad van Christus te kiezen dan voor de rijkdom van deze wereld om ons heen. In Hebreeën 11:26 lezen we dan ook dat Mozes de blik op de vergelding gericht hield. Mozes wist dat de rijkdom van Egypte tijdelijk was, maar de gemeenschap met Gods volk eeuwigheidswaarde heeft. Deze waarheid verkondigde Mozes ons als profeet in de keuze die hij maakte. Is deze boodschap ook bij u aangekomen? Alle rijkdom op aarde is betrekkelijk en zeer tijdelijk. Waar ligt onze schat? Hier op aarde of in de hemel?
In de Bijbelboeken Koningen en Kronieken lees je regelmatig dat, als de koning zich van God afkeerde, het gehele land gestraft werd met oorlog, plundering en hongersnood. Nu is mijn vraag: was het vanzelfsprekend dat het gehele volk de koning volgde in het kwaad? Er zullen toch altijd wel rechtvaardigen overgebleven zijn die geen andere goden gediend hebben? Ook in ons land zijn velen van het geloof afgevallen, maar God ziet toch nog om naar de individuele mens? (A. H. te ?)
Antwoord:
De Bijbel laat ons zien dat er ten tijde van grote afval altijd een getrouw overblijfsel was, dat aan de Here trouw bleef. Zelfs gedurende de goddeloze regering van koning Achab was er nog een overblijfsel van zevenduizend die hun knieën voor de Baäl niet gebogen hebben. Elia dacht dat hij alleen overgebleven was en trouw aan de Here God was! Ondanks alle ontrouw van Gods volk, in het Oude Testament beschreven, bleef God getrouw aan Zijn plan! Paulus schrijft in 1 Korinthe 10:6 dat al deze gebeurtenissen, in het Oude Testament beschreven, ons ten voorbeeld gegeven zijn. Het plan dat Hij met Israël heeft, zal uiteindelijk vervuld worden, want Zijn beloften zijn ‘onberouwelijk’ (Romeinen 11:29)! In Romeinen 9:2-5 schrijft Paulus dat er ook nu in Israël een ‘overblijfsel’ is, waaruit we mogen concluderen, dat Hij Zijn volk niet verworpen heeft, maar tot Zijn doel met Israël zal komen.
Zo zal Hij tot Zijn doel komen met Zijn gemeente, ook in deze tijd van geestelijk verval. Voor ons geldt Gods trouw: ‘Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet’ (2 Timotheüs 2:13)!
In deze crisistijd waarin het coronavirus de samenleving totaal veranderd heeft mogen we weten dat God getrouw is. Ons is de coronacrisis overkomen maar voor Hem kwam deze crisis niet als een verrassing. Hoe het verder met de kerk gaat, kunnen wij nu nog niet overzien maar Hij wel! Maximaal honderd in de samenkomst, anderhalve meter afstand van elkaar, geen handen meer geven en niet meer zingen, is dat de toekomst voor onze kerk? Sommige gemeenteleden hoor je al zeggen, dat ze het zo wel prima vinden. Wat langer uitslapen en dan lekker van huis uit de diensten luisteren en zien. Wanneer het niet aanspreekt zappen we naar een andere dienst. Zouden we deze gemeenteleden nog ooit terugzien in de diensten? Natuurlijk is er veel om ons zorgen over te maken, maar heeft Hij niet gezegd: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’? (Mattheüs 16 vs.18). Hij komt, ook door de grootste crises, tot Zijn doel met Israël maar ook met Zijn gemeente!
Theo Niemeijer