Wordt het Romeinse Rijk hersteld?

Theo Niemeijer • 95 - 2019 • Uitgave: 7
In Openbaring 17:3-12 lezen we over een beest met zeven koppen en tien horens, waarop een vrouw zit. Bij de uitleg van de zeven koppen wordt gezegd dat zij zeven bergen zijn, maar ook zeven koningen. Om welke koningen gaat het hier? (B.W. te @ en R. d. H. te S.)

Antwoord:

Het gaat in dit hoofdstuk om het oordeel over Babylon. Babylon is de Griekse vorm van Babel. In Genesis 10:10 lezen we dat Nimrod, de eerste machthebber op aarde, de stichter van Babel is. Vanaf dat moment hebben we met verschillende machthebbers te maken die over de aarde regeren. Vóór het Messiaanse rijk, waarin de Here Jezus over de gehele aarde zal gaan regeren, lezen we over de val van Babel als vertegenwoordiger van alle menselijke heerschappij op aarde, waarover de hoofdstukken 17-19 van het boek Openbaring gaan.
Sommigen zien in de zeven koningen de zeven verschillende dynastieën van het Romeinse rijk. Anderen menen hierin zeven verschillende Romeinse keizers te zien, hoewel we dan verschillende keizers moeten negeren omdat er meer dan zeven keizers geweest zijn. Het lijk mij het meest voor de hand liggend, dat met deze zeven koningen de grote wereldrijken bedoeld worden die over de aarde geregeerd hebben. (Het Ottomaanse rijk valt hier buiten, omdat het vergeleken met de overige wereldrijken zeer beperkt was).
Vanaf Genesis tot het boek Openbaring schrijft de Bijbel over deze verschillende wereldrijken. Eerst hebben we te maken met het Egyptische wereldrijk en daarna met het Assyrische wereldrijk. Na deze twee grote wereldrijken worden vier opeenvolgende wereldrijken in het boek Daniël genoemd: Babel, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. In Openbaring 17 wordt over de zeven koppen van het beest het volgende geschreven: ‘Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij voor een korte tijd blijven’ (vers 10). Toen Johannes op het eiland Patmos verbannen was en het boek Openbaring schreef, waren al vijf wereldrijken gevallen: Egypte, Assyrië, Babel, Medo-Perzië en Griekenland. Het wereldrijk dat in de dagen van Johannes regeerde was Rome, het zesde wereldrijk. Na dit zesde, Romeinse rijk komt nog een zevende wereldrijk, waarschijnlijk het hersteld Romeinse rijk, dat voor een korte tijd zal regeren. Dit zevende rijk zou wel eens de uiteindelijke Europese Unie kunnen zijn dat in de eindtijd een machtig rijk zal worden. Vanuit dit rijk zal de achtste koning zich openbaren die als de antichrist beschreven wordt en ‘ten verderve zal varen’ (Openbaring 17:11).

U schrijft in het blad dat het leer- en pastoraal gezag aan mannen in de gemeente toevertrouwd is. Over het leergezag heeft u het één en ander uitgelegd, waarmee ik het van harte eens ben. Kunt u ook iets meer vertellen over het pastoraal gezag? Verder lezen we in 1 Korinthe 13:10 ‘als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben’. Wat betekent dit ten aanzien van het profeteren? (M. E. te O.)

Antwoord:

Vanaf de schepping van de eerste mens maakt Gods Woord ons duidelijk dat man en vrouw volkomen gelijkwaardig zijn, maar wel verschillend. Bij de schepping was het eerst de man en daarna de vrouw, maar bij de zondeval was het andersom: eerst de vrouw en daarna de man. 1 Timotheüs 2:14 leert ons, dat niet de man, maar de vrouw zich heeft laten verleiden. Als gevolg van de zondeval zei de Here God tegen de vrouw: ‘naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen’ (Genesis 3:16). De man heeft daarmee de taak gekregen om zijn vrouw voor verleiding te beschermen. Dit betekent niet dat de man boven de verleiding staat. Mijns inziens heeft het volgens 1 Korinthe 11:10 te maken met de gevallen engelen (demonen), die het met name voorzien hebben op vrouwen die hun man als hoofd niet erkennen. Zo leidt de feministische beweging tot een toenemende beïnvloeding van demonische machten. Velen beweren dat in het Nieuwe Testament de gevolgen van de zondeval opgeheven zijn en we hier geen rekening meer mee behoeven te houden. De gevolgen van de zondeval zullen echter pas voorbij zijn, wanneer er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn. De onderlinge positie van man en vrouw worden in het Nieuwe Testament ook voortgezet. 1 Korinthe 11:1-16, 1 Timotheüs 2:9-15, en Efeze 5:22-24 zijn hier duidelijk over. Het gaat hier niet om het feit, dat de man de baas over zijn vrouw moet spelen die hem slaafs dient te volgen. Het gaat hier om het toevertrouwde gezag, zowel in het huwelijk, gezin als in de gemeente. De gemeente wordt in de Bijbel wel met een gezin vergeleken. In vele gezinnen van nu laten de vaders de opvoeding van de kinderen over aan hun vrouw. Ze zijn vaak druk met hun werk en bemoeien zich er niet meer mee. Deze nalatigheid van de mannen vindt zijn weerslag in de gemeenten, waar het steeds meer ontbreekt aan mannelijk leiderschap. Gezag wordt je toevertrouwd en heb je niet van jezelf. Gezag staat altijd ten dienste van de ander en het staat nooit ten dienste van zichzelf. De man dient zijn geestelijke positie in te nemen en zijn verantwoordelijkheid voor het huwelijk, gezin en de gemeente te dragen. In deze tijd van feminisme wil men hier niets meer mee te maken hebben en vindt men deze Bijbelse uitspraken vrouwonvriendelijk. Theologen proberen bovengenoemde Bijbelpassages te vertalen naar de tijd van nu en beweren dat deze Bijbelgedeelten alleen te maken hebben met de toen geldende cultuur en misstanden. Hiermee plaatst men zich boven het gezag van de Bijbel en verwerpt men de Bijbelse scheppingsorde.

Wanneer het in het Nieuwe Testament gaat om het zoeken en aanstellen van oudsten en diakenen voor de plaatselijke gemeenten, dan gaat het in alle gevallen om mannenbroeders. Mannen, omdat zij beter zijn? Nee, maar omdat de Here dit zo bepaald heeft en in Gods Woord heeft vastgelegd. Onder de verantwoordelijkheid van deze oudsten en diakenen mogen alle leden van de gemeente functioneren door hun gaven in te zetten, die de Heilige Geest hen geschonken heeft. Wat geweldig dat vele vrouwen hun onderwijstalenten mogen inzetten om kinderen en jongeren tijdens de zondagsschoollessen te onderwijzen. Alle leden hebben de verantwoordelijkheid om naar elkaar om te zien en zich op deze wijze pastoraal in te zetten. Wanneer het echter gaat om terechtwijzing, gemeentetucht of bevrijdingsgebed in de gemeente, dan zal dit altijd onder de verantwoordelijkheid van de aangestelde oudsten moeten plaatsvinden.

Wat de tweede vraag betreft, gaat het hier om de onvolkomen profetieën die afgedaan hebben en de ‘tongen’ die zullen verstommen, wanneer het volmaakte komt (1 Korinthe 13:8-10). Met het ‘volmaakte’ dat komt wordt niet, zoals velen menen, de wederkomst van de Here Jezus bedoeld, want dan zou dit gedeelte niet eindigen met: ‘zo blijven dan geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde’ (1 Korinthe 13:13). Bij de wederkomst wordt het geloof verwisseld in aanschouwen en wordt de hoop vervuld. Nee, het gaat hier om de komst van het volmaakte Woord van God. Juist in de periode, waarin men het alleen met het Oude Testament moest doen, was het moeilijk om richtlijnen voor de gemeente te onderwijzen. Toen Johannes zijn laatste vijf boeken geschreven had en daarmee het Nieuwe Testament compleet was, werden de profetieën overbodig, omdat alles wat God ons te zeggen heeft vanaf dat moment in de Bijbel staat. Zo werd het volmaakte Woord van God gezaghebbend in de prediking. De tekengaven, zoals de tongentaal, moesten de boodschap van de gemeente bevestigen. Vanaf het moment waarop Gods Woord volmaakt was, zien we in de kerkgeschiedenis dat de ‘tongen’, die een teken voor ongelovigen zijn (1 Korinthe 14:22), verstomden en niet meer nodig waren om de ongelovigen te overtuigen.

Theo Niemeijer