Wonderlijk handelen Gods

Gieneke van Veen-Vrolijk • 88 - 2012 • Uitgave: 18
‘Ik zal spreken van de heerlijke glorie van Uw majesteit en van uw wonderlijke daden’
(Psalm 145:5).


De Bijbel spreekt regelmatig over Gods wonderlijke handelen. In de Hebreeuwse Bijbeltekst wordt dit uitgedrukt door verschillende vormen van het werkwoord ‘pala’, dat betekent: wonderlijk handelen, bovennatuurlijk/buitengewoon zijn, bovennatuurlijk werken, wonderbaarlijk maken. Dit werkwoord ‘pala’ duidt niet primair op het handelen als zodanig en/of op de uitwerking ervan - hoewel het werkwoord ook deze betekenisaspecten omvat - maar duidt met name op handelen dat uitstijgt boven het bevattingsvermogen, de kennis, mogelijkheden en macht van de mens. Het begrip ‘pala’ duidt ook op het wezenlijke en essentiële contrast tussen het eindige en beperkte van de mens en de Goddelijke oneindigheid die door niets/niemand kan worden beperkt.

Slechts door geloof
‘Pala’ duidt met name op de bovennatuurlijke werkingen, machten en krachten die de Here God toebehoren en Hem eigen zijn. Het is dan ook niet vreemd dat in de Hebreeuwse Bijbeltekst vooral God het onderwerp van dit werkwoord ‘pala’/wonderlijk handelen is.1 De teksten waarin ‘pala’ voorkomt tonen ons dat Gods wonderbaarlijke handelen geheel onderscheiden is van menselijk handelen en ook onnavolgbaar voor de mens. Slechts door het geloof te begrijpen!
Jobs geschiedenis leert ons dat de beperkte mens - hoe groot en knap hij zichzelf ook acht - niets is of vermag en moet beseffen dat de Almachtige wonderbaarlijk is. In zijn ellende kwam hij tot dat inzicht nadat de Here zelf hem onderwezen had. Dan belijdt hij: “Ik weet dat U alles vermag… ” en erkent Gods werken als “dingen die te ‘pala’/wonderlijk voor mij zijn…” (Job 42:2-3). Dit leert de mens niet te wandelen in dingen die “te ‘pala’/wonderlijk voor mij zijn” (Psalm 131:1).

Gods wonderlijke handelen met de mens
Het begrip ‘pala’ komt vooral voor in teksten die spreken over de relatie tussen God en de mens. In die individuele relatie kan en wil Hij zich wonderlijk openbaren en manifesteren. Zo gebeurde dat in het leven van Sara. Als bejaarde onvruchtbare vrouw mocht/moest zij leren: “Zou er iets voor de Here te ‘pala’/wonderlijk zijn?” (Genesis 18:14).
De mens moet zo leren bouwen en vertrouwen op Gods wonderwerken, zoals Israël voordat zij de Jordaan overtrokken van Jozua hoorde: “Heilig u, want morgen zal de Here wonderen doen in uw midden” (Jozua 3:5). Men mag daarom bidden: “ ‘Pala’/Toon wonderlijk uw gunstbewijzen… ” (Psalm 17:7).
Dat de Here God ‘pala’/wonderlijk werkt, is voor de bidder bron van geloofszekerheid en vertrouwen dat Hij in alle nood ook in staat is om uit te redden. Er zijn immers geen grenzen aan Gods mogelijkheden om de mens in ellende en strijd te helpen. Dit geeft zekerheid. Wie Gods heil mocht ontvangen zingt met de psalmist “Dit is door de Here geschied, het is ‘pala’/wonderlijk in onze ogen” (Psalm 118:23).

Psalm 139 over Gods wondervolle nabijheid
Deze Psalm is vooral een wijsheidspsalm, waarin op indringende wijze Gods alwetendheid en alomtegenwoordigheid wordt bezongen en geprezen. David beschrijft de Here als de Alomaanwezige, Alziende en Alwetende. Voortdurend is Hij tegenwoordig en nabij, ziet, volgt en kent Hij de mens (vers 1-11). Hij doorgrondt en kent hem door en door. Zelfs zijn gedachten zijn voor Hem niet verborgen (vers 1-4). David is zich hiervan zeer bewust en roept uit dat deze kennis “te ‘pala’/wonderlijk voor mij is” (vers 6). Bijzonder is het dat die ononderbroken aanwezigheid Gods en Zijn constante toezicht geen bedreiging vormt voor de psalmist. Integendeel, Gods aanwezigheid en nabijheid is voor hem een heerlijke bron van zekerheid, rust, veiligheid en geborgenheid.
Hoe kan dit? Hij weet dat er geen reden is tot angst voor de Alomaanwezige en Alwetende, want er is geen aanleiding tot straf, omdat God hem zijn overtredingen genadevol vergaf. Een ieder die tot Jezus Christus komt en Hem vergeving van zonden smeekt, mag door Gods vergeving dankzij het kruiswerk van Zijn Zoon diezelfde rust ontvangen. Dan kan men zoals David genieten van Gods voortdurende aanwezigheid en liefdevolle, nooit aflatende toezicht. David beseft dat Gods wonderwerken is zijn persoonlijke leven - vanaf zijn geboorte (vers 15-16) tot de dag van deze Psalm - onuitsprekelijk groot zijn en hemzelf

tot een wonder maakten. Daarom zingt hij: “Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk ben. Wonderlijk zijn uw werken en mijn ziel2 weet dat zeer goed” (vers 14). Zo roept deze Psalm ons persoonlijk op tot bewustwording en dankbaar besef dat de Alomaanwezige ons nooit uit het oog verliest. Reden tot lofprijzing!

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Een bijzonder geval waarin ‘pala’ voorkomt met betrekking tot de mens is wanneer het gaat om uitzonderlijk en uiterst opvallend lasteren van God (Dan.11:36).
2 Het hier voorkomende woord ‘nefesh’ (= ziel) betekent ook: persoon

en slaat zo op het hele menselijke wezen.