Woeste wolven en venijnige vossen
Wolven en vossen zijn dieren die in de Bijbel geen beste naam hebben. In overdrachtelijke zin betekenen zij niet veel goeds voor mensen die deel uitmaken van de gemeente. Er gaat gevaar en dreiging van hen uit en gelovigen doen er goed aan op hun hoede te zijn.
In een ontroerende toespraak waarin Paulus de oudsten van Efeze met klem op het hart drukt toe te zien op zichzelf en op de gehele kudde waarover de Heilige Geest hen tot opzieners heeft gesteld, waarschuwt de apostel hen in één adem voor ‘de grimmige wolven’ die de gemeente zullen binnenkomen en ‘de kudde niet zullen sparen’ (Handelingen 20:28,29). Waar doelt Paulus dan op? Ziet hij spoken? Nee, hij oppert de reële mogelijkheid dat ‘uit hun eigen midden mannen zullen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (vers 30). Wij noemen dit het fenomeen van de dwaalleraars.
Schroom om de wolven te bestrijden
Herders hebben een hoedende taak. Dat wil zeggen dat ze op grond van intensieve omgang met het Woord het aan moeten durven iets als een dwaalleer te ontmaskeren. Ik weet dat ik hiermee iets moeilijks zeg in een kerkelijk klimaat in Nederland dat gekenmerkt wordt door een grote mate van tolerantie. Wij zullen het niet zo gauw wagen iets als een afwijking van het evangelie aan te wijzen. Andere opvattingen heten geen afwijkingen, maar varianten en poneren daarmee hun recht van bestaan. Ik ontken niet de mogelijkheid van een zekere pluriformiteit in opvattingen, maar signaleer tegelijkertijd bij oudsten vandaag een grote schroom om de ‘wolven’ die er ook in onze tijd in de gemeente zijn te bestrijden.
God als teddybeer
Het Judaïsme, waar Paulus mogelijk voor waarschuwde, is misschien in onze dagen niet het grootste gevaar. De boze heeft voor onze tijd andere pijlen op zijn boog. Ik denk dat wij ons niet altijd bewust zijn van een geestelijke realiteit die wel degelijk bestaat: grimmige wolven die de gemeente belagen.
Bij het geloof denken wij in onze tijd niet aan zoiets als wolven, maar aan knuffelbeesten. Voor velen is het geloof in God een knuffelgeloof. Dat is een bekend beeld, weet ik. Wij hebben dan een teddybeer in handen die ons een koesterende ervaring geeft. Die teddybeer is eigenlijk een woeste wolf, want er vindt een vertekening van het evangelie plaats.
Natuurlijk heeft het evangelie iets van vertroosting in zich en mogen wij schuilen bij God, maar het is meer dan dat. De Heere God nodigt ons uit te leven vanuit de heiliging. Vanuit de navolging en discipelschap. Dat is geen evangelie-light! Dat is geen verwaterd evangelie dat het alleen maar heeft over een ‘lieve God’. Waar wordt nog gepreekt over een God die toornt tegen de zonden? Het hele verhaal moet verteld worden en niet een slap aftreksel daarvan.
Alleen maar zegen
Een tweede wolf zie ik in het zogeheten welvaartsevangelie. Dat gaat uit van de gedachte dat God ons alleen maar wil zegenen als wij Zijn kinderen zijn. Hij heeft alleen maar gedachten ten goede over ons. Hij wil alleen maar Zijn zegen over ons uitstorten. Geen armoede en geen ziekte. In de evangelische wereld verslaat dit evangelie zijn duizenden.
Paulus is wars van een welvaartsevangelie. Hij zegt in Handelingen 14:22 dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan. Heeft Paulus ook niet om genezing gebeden toen hij het over die doorn in het vlees had? God heeft hem toen duidelijk gemaakt: Mijn genade is u genoeg.
Alle ruimte voor de ‘dikke ik’
Een derde wolf wil ik ook nog noemen. Ook in de christelijke wereld is het woord zelfontplooiing opgedoken. Daar is eigenlijk niets verkeerds van te zeggen. Mogen wij ons niet ontplooien? Je moet toch je talenten ontwikkelen en je gaven gebruiken? Dat is toch Bijbels?
Ja, maar onze cultuur, waarin we nu eenmaal leven, gaat uit van het ‘dikke Ik’ (om met Mark Rutte te spreken). Dat moet alle ruimte krijgen. Dat Ik moet zichzelf verwerkelijken. Ik hoor daar niets in van de zelfverloochening die het evangelie van ons vraagt. Zelfontplooiing kan op een volstrekt on-Bijbelse manier worden begrepen.
Bedreiging van binnenuit
Dat was dus wolf nummer drie. Die wolven herkennen we niet zomaar aanstonds. Ze vermommen zich als schapen. Het zijn van die wolven in schaapskleren… Daarom zien we ze niet. Maar ze zijn binnen zonder het te merken. Ze sluipen geruisloos via allerlei leringen binnen. Ik zou nog meer wolven kunnen noemen die het Nieuwe Testament ook naar voren brengt, namelijk de liefdeloosheid die er soms kan zijn, de onverschilligheid. Hoeveel van de brieven van Paulus, Petrus en Johannes zouden niet geschreven zijn als het met die liefde binnen de gemeente dik in orde zou zijn?
Paulus spreekt over wolven die de gemeente van buiten binnendringen en van binnenuit wordt de gemeente bedreigd door degenen die de waarheid van het evangelie verdraaien. Er zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken, zegt Paulus in vers 30. Dat kan zomaar gebeuren als de gemeente geen stevig fundament heeft. Als er geen gezond Bijbels onderwijs is. Als er gepreekt wordt, maar de Schrift dicht blijft. Van binnenuit kan de gemeente bedreigd worden door sympathieke mensen die echter kwade bedoelingen hebben of die door onwetendheid of verblindheid achter een bepaalde overtuiging dan wel leer aanhollen.
Preken met lauw water
Dan zijn er ook nog de vossen die op het erf van de gemeente rondscharrelen. Vossen zijn misschien minder erg dan wolven, maar laten we ons niet vergissen: de Bijbel zegt dat kleine vossen de wijngaard verderven (Hooglied 2:15). Ik noem ze maar even allitererend venijnige vossen, in aansluiting bij de woeste wolven. Ze kunnen echt storend werken en schadelijk zijn.
Die venijnige vossen zie ik bijvoorbeeld in de makkelijke manier waarop mensen van gemeente wisselen. Bevalt de Aldi niet, ga je naar de Lidl. Kan ik het in mijn gemeente van dit moment niet vinden, dan ga ik toch een deurtje verderop? Snelgroeiende gemeenten, waarin een sterk accent ligt op een spetterende praise, timmeren flink aan de weg. Mensen gaan dan vooral hun muzikale smaak achterna. Meestal hoor ik niet dat zij van de ene gemeente naar de andere gemeente gaan omdat dáár een veel ernstigere boodschap wordt gebracht… Gemeentebesef en trouw aan de mensen met wie je samen verbonden bent, lijken steeds meer plaats te maken voor consumentengedrag.
Let op deze venijnige vossen, zou ik willen zeggen. Om de slag niet te verliezen en mensen binnenboord te houden worden voorgangers in toenemende mate vatbaar voor een goed in het gehoor liggende boodschap. Vooral niet te moeilijk doen en geen ongemakkelijke dingen zeggen over de zonde en dat soort lastige termen. Daar zitten de mensen niet op te wachten. Vooral ‘verbindende’ teksten spreken die als lauw water in de oren van mensen worden gegoten. Men noemt dat preken met een missionair bewustzijn, maar de vraag is wel of dit nog het eigen authentieke geluid van het evangelie is. Dat is immers een tegendraads verhaal, dat bij voorbaat niet op een gunstig onthaal kan rekenen, maar uiteindelijk wel het antibioticum is dat ons doodzieke leven kan genezen.
Herder over kudde en eigen ziel
Paulus roept hier de herders op integer de kudde te hoeden. Maar daar begint het niet mee. Het begint niet met het toezien op de kudde, maar met het toezien op zichzelf. ‘Ziet dan toe op uzelf…’ Dat is opmerkelijk. De oudsten moeten eerst voor zichzelf zorgen voordat zij voor de kudde zorgen. Zij moeten niet aan zichzelf voorbijlopen. Zij moeten eerst op hun eigen ziel passen voor zij de zielen van de gemeenteleden kunnen hoeden. Geen eigenwaan en hoogmoed bij zichzelf laten opschieten. Niet opgeblazen zijn of heerszuchtig, zoals Petrus ergens schrijft, maar nederig en dienstbaar.
Het luistert nauw. Leiderschap kent vele valkuilen. Er is verschil tussen kennis en wijsheid. Tussen deskundigheid en liefde, tussen management en herderschap. Het kan niet helemaal zonder het eerste, maar helemaal niet zonder het tweede. Petrus zegt dat zij voorbeelden der kudde moeten zijn. Leiders moeten in de eerste plaats herders zijn. Daarbij ook in de eerste plaats herder over hun eigen ziel. Laten zij vooral tijd nemen voor gebed, waarbij ze de Heer vragen om een goede regie over hun eigen leven. Laten die herders zelf ook schapen mogen zijn, die de grote Herder volgen naar de grazige weiden.
Yme Horjus
In een ontroerende toespraak waarin Paulus de oudsten van Efeze met klem op het hart drukt toe te zien op zichzelf en op de gehele kudde waarover de Heilige Geest hen tot opzieners heeft gesteld, waarschuwt de apostel hen in één adem voor ‘de grimmige wolven’ die de gemeente zullen binnenkomen en ‘de kudde niet zullen sparen’ (Handelingen 20:28,29). Waar doelt Paulus dan op? Ziet hij spoken? Nee, hij oppert de reële mogelijkheid dat ‘uit hun eigen midden mannen zullen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (vers 30). Wij noemen dit het fenomeen van de dwaalleraars.
Schroom om de wolven te bestrijden
Herders hebben een hoedende taak. Dat wil zeggen dat ze op grond van intensieve omgang met het Woord het aan moeten durven iets als een dwaalleer te ontmaskeren. Ik weet dat ik hiermee iets moeilijks zeg in een kerkelijk klimaat in Nederland dat gekenmerkt wordt door een grote mate van tolerantie. Wij zullen het niet zo gauw wagen iets als een afwijking van het evangelie aan te wijzen. Andere opvattingen heten geen afwijkingen, maar varianten en poneren daarmee hun recht van bestaan. Ik ontken niet de mogelijkheid van een zekere pluriformiteit in opvattingen, maar signaleer tegelijkertijd bij oudsten vandaag een grote schroom om de ‘wolven’ die er ook in onze tijd in de gemeente zijn te bestrijden.
God als teddybeer
Het Judaïsme, waar Paulus mogelijk voor waarschuwde, is misschien in onze dagen niet het grootste gevaar. De boze heeft voor onze tijd andere pijlen op zijn boog. Ik denk dat wij ons niet altijd bewust zijn van een geestelijke realiteit die wel degelijk bestaat: grimmige wolven die de gemeente belagen.
Bij het geloof denken wij in onze tijd niet aan zoiets als wolven, maar aan knuffelbeesten. Voor velen is het geloof in God een knuffelgeloof. Dat is een bekend beeld, weet ik. Wij hebben dan een teddybeer in handen die ons een koesterende ervaring geeft. Die teddybeer is eigenlijk een woeste wolf, want er vindt een vertekening van het evangelie plaats.
Natuurlijk heeft het evangelie iets van vertroosting in zich en mogen wij schuilen bij God, maar het is meer dan dat. De Heere God nodigt ons uit te leven vanuit de heiliging. Vanuit de navolging en discipelschap. Dat is geen evangelie-light! Dat is geen verwaterd evangelie dat het alleen maar heeft over een ‘lieve God’. Waar wordt nog gepreekt over een God die toornt tegen de zonden? Het hele verhaal moet verteld worden en niet een slap aftreksel daarvan.
Alleen maar zegen
Een tweede wolf zie ik in het zogeheten welvaartsevangelie. Dat gaat uit van de gedachte dat God ons alleen maar wil zegenen als wij Zijn kinderen zijn. Hij heeft alleen maar gedachten ten goede over ons. Hij wil alleen maar Zijn zegen over ons uitstorten. Geen armoede en geen ziekte. In de evangelische wereld verslaat dit evangelie zijn duizenden.
Paulus is wars van een welvaartsevangelie. Hij zegt in Handelingen 14:22 dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan. Heeft Paulus ook niet om genezing gebeden toen hij het over die doorn in het vlees had? God heeft hem toen duidelijk gemaakt: Mijn genade is u genoeg.
Alle ruimte voor de ‘dikke ik’
Een derde wolf wil ik ook nog noemen. Ook in de christelijke wereld is het woord zelfontplooiing opgedoken. Daar is eigenlijk niets verkeerds van te zeggen. Mogen wij ons niet ontplooien? Je moet toch je talenten ontwikkelen en je gaven gebruiken? Dat is toch Bijbels?
Ja, maar onze cultuur, waarin we nu eenmaal leven, gaat uit van het ‘dikke Ik’ (om met Mark Rutte te spreken). Dat moet alle ruimte krijgen. Dat Ik moet zichzelf verwerkelijken. Ik hoor daar niets in van de zelfverloochening die het evangelie van ons vraagt. Zelfontplooiing kan op een volstrekt on-Bijbelse manier worden begrepen.
Bedreiging van binnenuit
Dat was dus wolf nummer drie. Die wolven herkennen we niet zomaar aanstonds. Ze vermommen zich als schapen. Het zijn van die wolven in schaapskleren… Daarom zien we ze niet. Maar ze zijn binnen zonder het te merken. Ze sluipen geruisloos via allerlei leringen binnen. Ik zou nog meer wolven kunnen noemen die het Nieuwe Testament ook naar voren brengt, namelijk de liefdeloosheid die er soms kan zijn, de onverschilligheid. Hoeveel van de brieven van Paulus, Petrus en Johannes zouden niet geschreven zijn als het met die liefde binnen de gemeente dik in orde zou zijn?
Paulus spreekt over wolven die de gemeente van buiten binnendringen en van binnenuit wordt de gemeente bedreigd door degenen die de waarheid van het evangelie verdraaien. Er zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken, zegt Paulus in vers 30. Dat kan zomaar gebeuren als de gemeente geen stevig fundament heeft. Als er geen gezond Bijbels onderwijs is. Als er gepreekt wordt, maar de Schrift dicht blijft. Van binnenuit kan de gemeente bedreigd worden door sympathieke mensen die echter kwade bedoelingen hebben of die door onwetendheid of verblindheid achter een bepaalde overtuiging dan wel leer aanhollen.
Preken met lauw water
Dan zijn er ook nog de vossen die op het erf van de gemeente rondscharrelen. Vossen zijn misschien minder erg dan wolven, maar laten we ons niet vergissen: de Bijbel zegt dat kleine vossen de wijngaard verderven (Hooglied 2:15). Ik noem ze maar even allitererend venijnige vossen, in aansluiting bij de woeste wolven. Ze kunnen echt storend werken en schadelijk zijn.
Die venijnige vossen zie ik bijvoorbeeld in de makkelijke manier waarop mensen van gemeente wisselen. Bevalt de Aldi niet, ga je naar de Lidl. Kan ik het in mijn gemeente van dit moment niet vinden, dan ga ik toch een deurtje verderop? Snelgroeiende gemeenten, waarin een sterk accent ligt op een spetterende praise, timmeren flink aan de weg. Mensen gaan dan vooral hun muzikale smaak achterna. Meestal hoor ik niet dat zij van de ene gemeente naar de andere gemeente gaan omdat dáár een veel ernstigere boodschap wordt gebracht… Gemeentebesef en trouw aan de mensen met wie je samen verbonden bent, lijken steeds meer plaats te maken voor consumentengedrag.
Let op deze venijnige vossen, zou ik willen zeggen. Om de slag niet te verliezen en mensen binnenboord te houden worden voorgangers in toenemende mate vatbaar voor een goed in het gehoor liggende boodschap. Vooral niet te moeilijk doen en geen ongemakkelijke dingen zeggen over de zonde en dat soort lastige termen. Daar zitten de mensen niet op te wachten. Vooral ‘verbindende’ teksten spreken die als lauw water in de oren van mensen worden gegoten. Men noemt dat preken met een missionair bewustzijn, maar de vraag is wel of dit nog het eigen authentieke geluid van het evangelie is. Dat is immers een tegendraads verhaal, dat bij voorbaat niet op een gunstig onthaal kan rekenen, maar uiteindelijk wel het antibioticum is dat ons doodzieke leven kan genezen.
Herder over kudde en eigen ziel
Paulus roept hier de herders op integer de kudde te hoeden. Maar daar begint het niet mee. Het begint niet met het toezien op de kudde, maar met het toezien op zichzelf. ‘Ziet dan toe op uzelf…’ Dat is opmerkelijk. De oudsten moeten eerst voor zichzelf zorgen voordat zij voor de kudde zorgen. Zij moeten niet aan zichzelf voorbijlopen. Zij moeten eerst op hun eigen ziel passen voor zij de zielen van de gemeenteleden kunnen hoeden. Geen eigenwaan en hoogmoed bij zichzelf laten opschieten. Niet opgeblazen zijn of heerszuchtig, zoals Petrus ergens schrijft, maar nederig en dienstbaar.
Het luistert nauw. Leiderschap kent vele valkuilen. Er is verschil tussen kennis en wijsheid. Tussen deskundigheid en liefde, tussen management en herderschap. Het kan niet helemaal zonder het eerste, maar helemaal niet zonder het tweede. Petrus zegt dat zij voorbeelden der kudde moeten zijn. Leiders moeten in de eerste plaats herders zijn. Daarbij ook in de eerste plaats herder over hun eigen ziel. Laten zij vooral tijd nemen voor gebed, waarbij ze de Heer vragen om een goede regie over hun eigen leven. Laten die herders zelf ook schapen mogen zijn, die de grote Herder volgen naar de grazige weiden.
Yme Horjus