Wie denkt… moet geloven

Feike ter Velde • 88 - 2012 • Uitgave: 12
In mijn kindertijd overdacht ik ’s avond in mijn bed de eeuwigheid en ook de oneindigheid van het heelal. Ik was tot de ontdekking gekomen dat ik dat niet binnen mijn denken kon trekken. Ik snapte het niet. De begrippen eeuwigheid en oneindigheid moeten toch te omvatten zijn? Dus ging ik in mijn gedachte naar de buitenkant van het heelal, eerste alle sterren voorbij en dan kwam ik aan de grens. Nu kijken wat daar achter zit, over de grens op zoek naar het einde. Ik trok de grote leegte in om de volgende morgen wakker te worden. Ik had de oneindigheid niet kunnen omvatten.
We leven in een werkelijkheid die niet te bevatten is.


Vandaag kunnen we niet meer onbevangen rondlopen met de Bijbel in de hand, het geloof in ons hart en het woord op onze lippen. Er is over onze christelijke cultuur een vloedgolf van ongeloof gekomen. Christenen zijn een minderheid geworden die nog dagelijks verder uit het centrum van de samenleving worden weggeduwd. Het ongeloof wil wetenschappelijk bewijs voor haar waarheid. We kennen natuurlijk wel de discussie over de evolutietheorie. Ook christenen willen in de vaart der volkeren worden meegenomen en daarom inschikkelijk meepraten met hen die het evolutiegeloof aanhangen. Al gauw hebben we in dat debat hete hoofden en koude harten. Vandaag staan we enigszins verbijsterd langs de kant, met een onbetrouwbare Bijbel in de hand, een wankel geloof in ons hart en stamelende woorden op onze lippen.

Relevante antwoorden
Dezer dagen werd ik bepaald bij een relevant woord van Paulus aan Timotheüs: ‘O Timotheüs, bewaar wat u is toevertrouwd, houd u buiten het bereik van de onheilige, holle klanken en de tegenstellingen der ten onrechte zo genoemde kennis. Sommigen, die woordvoerders daarvan zijn, zijn het spoor des geloofs bijster geraakt’ (1 Timoteüs 6:20-21).
In de Herziene Statenvertaling staat het zo: ‘O Timotheüs, bewaar het u toevertrouwde pand, wend u af van onheilige, inhoudsloze praat en tegenstellingen van de ten onrechte zo genoemde kennis. Sommigen, die deze kennis verkondigden, zijn van het geloof afgeweken.’

We moeten ons buiten het bereik houden van deze debatten, we moeten ons ervan afwenden. Maar dat betekent niet dat we uit deze wereld moeten wegvluchten. We moeten niet ‘met een boekie in een hoekie’ gaan zitten mokken. We kunnen in de wijsheid van de Schrift antwoorden vinden die voor allen die ons ter verantwoording roepen over ons geloof, relevante antwoorden zijn! Immers, de waarheid van de levende God en de waarheid van Zijn woord, Zijn openbaring aan ons, is ons toevertrouwd en daarom zijn we ook verantwoordelijk voor de verdediging ervan! Want de rooftocht van het ongeloof is een overweldigende macht in deze wereld geworden. Het ongeloof is als een verscheurend dier met grote klauwen, dat ons Gods Woord en ons geloof tracht afhandig te maken.
In zichzelf is het ongeloof uiterst zwak, maar zij die het aanhangen maken gebruik van de sterkste argumentatie. De argumenten van het geloof zijn echter vele malen sterker, maar als de kerk zich die niet eigen maakt wint het ongeloof terrein. En dat is wat we zien gebeuren.

Serieuze vragen
We leven in een werkelijkheid die we niet kunnen bevatten en in een universum dat onmeetbaar is. Als het universum er altijd is geweest en de energie erin altijd heeft bestaan, dan hoeft niemand naar een Schepper te vragen: immers het heelal was er altijd al. Maar dat horen we nooit; het heelal is ontstaan en onze wereld heeft een begin. Daar is iedereen het wel over eens. Christenen geloven dat aan het begin van onze wereld God als Schepper moet worden gezien. Zo begint ook de Bijbel: ‘In den beginne schiep God hemel en aarde.’ Als er niets is, kan er ook niet iets geschapen zijn. Maar alles is eindig in onze werkelijkheid en ook aan bruikbare energie komt een einde volgens onze natuurwetten.

Er was ooit een begin en er komt ook een einde. Het einde van de wereld werd vorig jaar via internet druk bediscussieerd vanwege het aflopen van de Mayakalender in december 2012. Wonderlijk hoe mensen ineens in de eindigheid van onze wereld blijken te geloven. Hebben ze dan nooit verder nagedacht over het begin van onze wereld? Ik vraag weleens aan mensen die een evolutiegeloof aanhangen: “Geloof jij dat, als ik een grote berg bakstenen op een onbewoond eiland breng, dat daar na miljoenen jaren op een gegeven moment een mooi huis staat?”
Nee, dat gelooft men niet. Wie de Bijbel leest, ontdekt dat God als Schepper de dingen maakte ex nihilo - uit het niets! Want, Hij sprak en het was, hij gebood en het stond, zegt Psalm 33:9.
Het is nodig dat we antwoorden kunnen geven op vragen die mensen stellen. Niet voor niets zegt de apostel Paulus: ‘Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven’ (Kolossenzen 4:6). We zijn dat verplicht tegenover de Here, die ons Zijn Woord heeft toevertrouwd en tegenover de mensen, die vaak serieus zijn in hun vragen. We moeten moeilijke vragen niet altijd afdoen als vijandig tegenover het geloof. Dat kan het zijn, maar dan nog moeten we met beslistheid het antwoord kunnen formuleren waar die persoon iets aan heeft. Jongeren die geen antwoord krijgen op hun legitieme vragen haken af van het geloof.

Niet bewezen
In onze tijd dringen zich opnieuw vragen op over de verhouding geloof en wetenschap. Sommigen denken met die vraag klaar te zijn, maar dat is onjuist zolang ze de vragen over eeuwigheid en oneindigheid niet kunnen beantwoorden. Professor Herman Philipse gaf in een studium generale aan zijn eigen universiteit, die van Utrecht, een uitleg, dat we het begin van Genesis niet letterlijk dienen te nemen. Daarmee lost hij de vragen op rond de Schepping, in zijn eigen ogen tenminste. Het lijkt erop dat hij niet alleen filosoof en rechtskundige is, maar ook voor even een Bijbelwetenschapper. Met de hoge leeftijd van sommige mensen uit het Oude Testament is hij ook snel klaar. “Laten we maar rustig aannemen dat een jaar vroeger korter van duur was dan tegenwoordig.” Zo lost een beroemd atheïst als prof. Philipse een probleem op, om er direct bij te vermelden dat de vragen rond Schepping of Evolutie niet met simpele antwoorden zijn af te doen. Zo’n betoog begint dan eigenlijk al lachwekkend.
Als hij bedoelt dat die vragen moeilijk zijn, dan ziet hij die moeilijkheden bijna uitsluitend bij de Bijbelgelovigen, omdat die nog steeds in het onbewezen bestaan van God geloven. Hij zegt: Zo’n geloof past niet in een universiteit als de onze, want onze wetenschapsfilosofie stelt eisen van wetenschappelijk bewijs aan de claim dat er een God bestaat. Die bewijzen zijn er niet, dus zijn we klaar met die vraag. Zo staat een gelovige aan de kant. Maar we zouden ook kunnen vragen wat er was vóórdat de Big Bang - de oerknal - ons universum ‘schiep’. We kunnen de vragen naar het begin en de vragen rond de complexiteit van al het geschapene niet afdoen, zoals de filosoof prof. Philipse. We zullen er serieus naar moeten kijken, zonder wegredenering van de Bijbelse gegevens: naar het begin van het universum, naar de schepping, naar de zondvloed en naar de natuur daarna. Wie goed kijkt, ziet zoveel meer en wie denkt… moet geloven!

Feike ter Velde