Wie ben ik...?

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 19
Ik ben geboren in 1725 en ik stierf in 1807. De enige geloofsinvloed in mijn leven, voor zover ik mij herinner. kwam van mijn moeder, die ik maar tot mijn zevende jaar heb gekend. Toen zij stierf was ik in feite een weeskind. Mijn vader hertrouwde en stuurde mij naar een strenge militaire school, waar ik door de zware training bijna een keer mijn rug had gebroken. Ik kon het daar niet volhouden en ben op tienjarige leeftijd en zeer opstandig weggelopen. Een jaar later, nadat ik had besloten me aan geen enkel onderwijs meer te onderwerpen, werd ik zeemansjongen, erop hopend dat ik in mijn vaders voetsporen zou gaan. Ik leerde in ieder geval hoe ik een schip moest navigeren.

Meer en meer gaf ik mezelf over aan de duivel. Ik had besloten te zondigen zonder enige terughoudendheid, want het licht in mijn leven was uitgegaan. De dagen van mijn militaire dienstplicht brachten mij tot een nog grotere rebellie tegen alles wat met wet en regel te maken had. Ik deserteerde uit het leger, werd later gearresteerd als een misdadiger en heb verschillende keren publiekelijk een aframmeling van de politie gehad.

Na mijn gevangenisstraf ben ik op de vlucht gegaan, naar Afrika. Ik had telkens gedachten aan zelfmoord. in Afrika zou ik in ieder geval ver weg zijn van iedereen die mij kende. Ik sloot opnieuw een verdrag met de duivel om voor hem te leven. Ik kwam daar in aanraking met een Portugese slavenhandelaar, bij wie ik werkte tegen kost en inwoning. Zijn vrouw gaf mij te eten zoals aan een hond. Ik most van de vloer eten en als ik weigerde sloeg ze me met een zweep. Ook daar vluchtte ik weer weg, zonder een cent op zak. Aan de kust maakte ik een vuur in de hoop dat een schip mij zou opmerken. Dat gebeurde. Men dacht dat er slaven, goud of ivoor zou worden aangeboden. Men nam mij desondanks aan boord. Men stond ervan versteld dat ik in staat was het schip te besturen. Ik werkte een vrij lange periode op dit schip. Het vervoerde slaven. Vele malen was ik in doodsgevaar.

Eens opende ik vaten rum en de hele bemanning voerde ik dronken. De kapitein liet mij zwaar geselen en smeet me voor een lange tijd in het donkere scheepsruim, waar ik niet uit kon. Herhaaldelijk werd ik mishandeld, een keer over boord in zee gegooid en er met een harpoen weer uit gehaald, omdat ik niet zwemmen kon. Dat werd bijna mijn dood; ik had een gat in mijn zij zo groot als een vuist. Ik werd ernstig ziek, werkte desondanks onder in het ruim, waar ik de slaven moest verzorgen. Ik werd meer en meer het toonbeeld van een verworpen en vernederd mens, verworden tot volledige mensonwaardigheid.

Toen herinnerde ik de woorden van mijn moeder. Ik riep tot God om genade. Ik vroeg Hem of Hij mij wilde redden. Ik herinnerde mij de Naam van Jezus en riep Hem aan. Door een kier in het plafond kon ik iets van de blauwe zeelucht zien, terwijl ik in mijn ellende tot God riep. En Hij hoorde mij!

Eenendertig jaar waren voorbij gegaan, ik trouwde met het liefste meisje uit mijn kinderjaren en ik kreeg een bediening van de Here toevertrouwd. Overal waar ik God mocht dienen in de prediking van Zijn Woord waren de zalen overvol met mensen die verlangde naar de boodschap van Gods genade, die ik zelf zo wonderbaar had leren kennen.

Op de grafsteen boven mijn hoofd staat:

'Geboren in 1725, gestorven in 1807. Een loopjongen, eens een ongelovige en een losbol, een verzorger van slaven in Afrika, werd door de rijke genade van onze Here en Heiland, Jezus Christus, bewaard, hersteld, vergeven en aangesteld om het geloof te prediken, dat hij lange tijd had bestreden."

Ik had besloten voordat ik zou sterven mijn levensverhaal in een lied te vertellen. Dat lied werd wereldwijd een hymne, een lofzang.

Mijn naam? John Newton.
Het lied? "Amazing Grace" (red.: zie artikel “Nederlandse vertaling van Amazing Grace! How sweet the Sound”)
- Genade, zo oneindig groot.

FtV

Amazing grace! How sweet the sound
That saved a wretch like me!
I once was lost but now am found,
Was blind but now I see.

‘T was grace that taught my heart to fear,
And grace my fears relieved;
How precious did that grace appear
The hoor I first believed.

The Lord has promised good to me.
His word my hope secures;
He will my shield and portion be
As long as life endures.

Through many dangers, toils, and snares,
I have already come;
‘T is grace hath brought me safe thus far,
And grace will lead me home.

When we've been there ten thousand years,
Bright shining as the sun,
We've no less days to sing God’s praise
Than when we'd first begun.



Nederlandse vertaling van ‘Amazing Grace' uit de bundel Opwekkingsliederen

Genade, zo oneindig groot,
Dat ik, die 't niet verdien
het leven vond, want ik was dood
en blind, maar nu kan 'k zien.

Genade die mij heeft geleerd
te vrezen voor het kwaad.
Maar ook - als ik mij tot Hem keer -
dat God mij nooit verlaat.

Want Jezus droeg mijn zondelast
en tranen aan het kruis.
Hij houdt mij door genade vast
en brengt mij veilig thuis.

Als ik daar in zijn heerlijkheid
mag stralen als de zon.
dan prijs ik Hem in eeuwigheid
dat ik genade vond.



Opwekkingsliederen 428