Welkom op Urk

Jacqueline Looman • 94 - 2018 • Uitgave: 11
Oude zeeën zijn verdwenen
Klederdracht raakt in verval
Maar het geldt er als voorhenen
Urk, dat is een soetendal
Wie er is, die blijft er al


Vooral die laatste zin van het Urker volkslied ‘Wie er is, die blijft er al’ heeft voor veel mensen een bijzondere betekenis. Zeker voor de kinderen die in 1944-’45 door de Urkers zijn opgevangen. Voor hen werd Urk een lichtpunt en een toevluchtsoord.

Het is de Hongerwinter van 1944. Op Urk staat de dijk vol met mannen, wachtend op een schip met een hele bijzondere lading. Aan boord bevinden zich ruim tachtig kinderen, ondervoed en sommigen zelfs op het randje van de dood. Tot deze groep behoren ook Gerda en haar oudere zus Martha.

In het westen van Nederland is het afzien. Vandaag de dag kunnen we ons dat niet meer zo voorstellen, maar in de winter van 1944 was er nauwelijks voedsel en brandstof te krijgen. Daarom werden veel kinderen uit het westen, de zogeheten bleekneusjes, per boot overgebracht naar Friesland, waar de situatie nog iets beter was. Men schat dat er zo’n vijftigduizend bleekneusjes naar de andere kant van het land zijn gebracht.

Bleekneusjes
Met hulp van diverse kerken, het Rode Kruis en veel vrijwilligers vertrekt in november 1944 vanuit Amsterdam het eerste kindertransport. Er is goed nagedacht over de vaarroute en de bestemming, de samenwerking verloopt soepel en veel kinderen bereiken dan ook het noorden. Het klinkt bijna idyllisch, maar de werkelijkheid is wel heel anders.

De boottochten vanuit het westen waren ‘helse tochten’. Dagenlang kregen de kinderen niets te eten en verbleven ze in het onverwarmde, ijskoude laadruim. Als ze geluk hadden, dan lag onderin het vrachtschip een beetje stro om op te zitten en te slapen. Verder waren er een paar lantaarns en enkele emmers voor de stoelgang. Onmisbaar, want veel kinderen hadden oedeem en moesten voortdurend naar de wc. Zo’n reis duurde twee tot drie dagen, omdat alleen ‘s nachts een paar uur kon worden gevaren. Overdag was het te gevaarlijk. Niet alleen vanwege de Duitsers, maar ook omdat dan het IJsselmeer door de Engelsen werd beschoten.

Uitwijken naar Urk
Op een van de reizen vanuit Amsterdam kreeg men te horen dat Sneek onbereikbaar was, omdat de haven was dichtgevroren. Ze moesten uitwijken naar Urk. Natuurlijk had de Duitse bezetting ook dit dorp niet onberoerd gelaten en was ook daar de voedselsituatie nijpender geworden. Maar echte honger leed men niet op Urk. Er was altijd wel wat vis, zelfs voor een onverwachte logé.
Dus de wijk nemen naar Urk was een goede optie. Bijkomend voordeel was dat de Noordoostpolder toen nog niet was drooggemalen, waardoor Urk via land moeilijker bereikbaar was en men kon de Duitsers ook van verre over het water zien aankomen.

De Urkers werden dus die bewuste nacht ingelicht dat er een schip aankwam. Een van de begeleiders zegt daarover later: “In Sneek moesten we soms langs de deuren om de kinderen kwijt te raken, maar op Urk stond de dijk vol met mannen. Dat beeld is me het meeste bijgebleven. Al die mannen op de dijk. De meeste kinderen hadden snel een bed voor de nacht”.

Niemand wilde mij
Maar niet iedereen. En hier begint het wonderlijke en hartverscheurende verhaal van Gerda. “Niemand wilde mij, want ik was er slecht aan toe en zat onder de zweren. Na lang zoeken, lukte het om ook voor mij een plek te vinden.”
Het was op zich al bijzonder dat Gerda überhaupt aan boord was, want de kinderen werden van tevoren medisch gecontroleerd en waren meestal acht jaar en ouder. Gerda was al ziek en slechts anderhalf jaar oud. Waarschijnlijk is ze gewoon met haar oudere zus Martha meegegaan. Uiteindelijk blijkt Gerda toch te zwak en te ziek te zijn om verder te reizen en vertrekt de boot de volgende nacht zonder haar.

Dit kind mogen jullie houden
Ze wordt vervolgens opgevangen door twee Urkers, Jan en Fem. Het echtpaar was kinderloos en had eigenlijk besloten om geen pleegkind(eren) meer in huis te nemen. Het steeds weer afscheid te moeten nemen, viel ze gewoon te zwaar. “Maar dit kind mogen jullie houden”, werd hen toegezegd.
Het is onduidelijk of men wist dat Gerda’s moeder Joods was, en dus niet werd terugverwacht.
Zo bleef Gerda bij Jan en Fem op Urk. Ze was enorm gewenst en werd als hun eigen dochter met veel liefde opgevoed. In het leven van Jan en Fem had de Heere Jezus een centrale rol en hun liefde voor Christus brachten ze ook over op hun dochter. Gerda groeide op als een blij en gelukkig kind, in een warm gezin en omringd door familie en mensen uit de Urkergemeenschap. Ze was een van hen.

Onverwacht bezoek
Dan breekt die ene dag aan, ruim zes jaar na de oorlog. Gerda is dan acht jaar en er is bezoek voor haar. Een vreemde man en vrouw, die zeggen dat ze haar echte ouders zijn. De schok is groot. Zowel voor Gerda als voor Jan en Fem, want de biologische ouders komen Gerda ook ophalen. Jan en Fem hebben geen keuze, maar wat moet het dramatisch zijn geweest om na al die jaren ‘hun’ dochter te moeten afstaan.
Na de belofte van de biologische ouders dat Gerda iedere zomervakantie mag komen logeren, vertrekt Gerda. Van de een op de andere dag moet ze alles achterlaten wat vertrouwd is, met twee vreemden mee, naar een nieuw huis in een onbekende plaats, helemaal in Zuid-Limburg.

Bij de nonnen
Daar aangekomen, krijgt Gerda nog meer schokken te verwerken. Ze heeft ook nog twee oudere zussen en een broer. En haar moeder is weliswaar Joods, maar haar biologische vader is rooms-katholiek. Ze moet dus naar school bij de nonnen en ook mee naar de mis. Geleidelijk verandert het vrolijke kind in een stil en teruggetrokken meisje, dat zich overal een buitenbeentje voelt.
Na verloop van tijd ontdekt ze dat haar zus Martha, met wie ze samen in de boot zat, ook twee jaar op Urk heeft gewoond, nota bene in dezelfde straat. Door het overlijden van de pleegmoeder van zus Martha is zij alsnog in een kindertehuis geplaatst. Na de oorlog blijken haar broer en zussen enige tijd in het opvanghuis van de Larense Berg-stichting, speciaal voor Joodse kinderen, te hebben gewoond. Totdat ook zij worden opgehaald door hun ouders.

Jodenhemel
Langzaamaan ontvouwt zich het verhaal rondom Gerda’s biologische ouders. Haar moeder, Marianne, is Joods en heeft samen met slechts één tante de Holocaust overleefd. Haar complete familie is in Sobibor of Auschwitz door de nazi’s vermoord. Dat lot bleef Gerda’s moeder bespaard. Wel moest ze, toen zwanger van Gerda, met haar drie kinderen onderduiken in Het Apeldoornsche Bosch, een Joodse psychiatrische inrichting. In de volksmond beter bekend als ‘de Jodenhemel’.

Aanvankelijk leek het erop dat de nazi’s de inrichting ongemoeid zouden laten. Het was ijdele hoop, want in de nacht van donderdag 21 januari 1943 werd iedereen, ook alle patiënten, soms naakt, verward of in een dwangbuis, door de Waffen-SS en de Ordnungspolizei in vrachtwagens geladen en naar de gereedstaande goederentrein gebracht. De trein bracht alle inzittenden rechtstreeks naar Auschwitz, waar zij allen direct zijn gedood.
Maar niet Gerda’s moeder en haar drie kinderen. Op de een of andere manier heeft Gerda’s biologische vader hen uit de trein gekregen. Hoe, is nog steeds een raadsel. Mogelijk hebben zijn nazisympathieën en samenwerking met de Duitsers daartoe bijgedragen. Dat zou ook de verklaring kunnen zijn voor zijn gevangenschap na afloop van de oorlog. En waarom Gerda pas in 1951 is opgehaald.

Weer terug op Urk
Kort na de oorlog scheidden Gerda’s ouders en verhuisde haar moeder met de kinderen naar Amsterdam. Echter, na een aantal jaren stond Gerda’s vader weer voor de deur en besloten de ouders te hertrouwen. De band tussen Gerda en haar ouders was nooit hecht geworden en ze had ook grote moeite met hun hereniging. Gerda deed vervolgens wat ze het allerliefste wilde: teruggaan naar Urk. En daar werd ze wederom met open armen verwelkomd door Jan en Fem.
Intussen is Gerda op leeftijd en zelf oma. Ze wordt omringd door een grote groep familie en dierbaren. Door de jaren heen is ze haar Heiland altijd trouw gebleven en heeft ze Hem aan haar kinderen voorgeleefd. Toch worstelt ze tot op vandaag nog met de pijn uit haar jeugd en haar Joodse achtergrond, en vindt ze het moeilijk om haar verleden een plek te geven. Of eigenlijk, om het los te laten en het neer te leggen aan de voeten van de Heere.

Jacqueline Looman