Ware en valse vrijheid
Wat hebben we met onze vrijheid gedaan? Hoe vrij zijn we echt?
In de brief van Jakobus vinden we de merkwaardige uitdrukking ‘de wet van de vrijheid’ (Jakobus 1:25 en 3:12). Dat lijkt nogal met elkaar in tegenspraak! Als je onder wetten staat, ben je voor je gevoel juist helemaal niet vrij; je moet doen wat die wetten gébieden en laten wat die wetten vérbieden. Vrijheid betekent nu juist dat je mag doen en zeggen wat je zelf wilt, zonder aan regels van anderen gebonden te zijn.
Als mijn vrouw vraagt of ik het gras wil maaien of de vaatwasser wil uitruimen, doe ik dat natuurlijk braaf, maar leuk vind ik het niet; ik houd niet van die klusjes. Geboden die je niet leuk vindt, vormen een ‘wet van slavernij’. Maar stel je nu eens voor dat mijn vrouw vertelt dat we vanavond Aziatisch eten – dat zou geweldig zijn. Ik zou weer braaf meedoen, maar dit keer gaat het om een ‘wet van de vrijheid’!
Inderdaad, stel dat er een wet bestond die precies die dingen van mij zou vragen die ik fijn vind, dan zou dat een ‘wet van de vrijheid’ zijn. Mijn vrijheid wordt door die wet niet ingeperkt, integendeel, want zo’n wet vraagt van mij wat ik uit mijzelf ook al wel zou hebben gedaan en wat ik in elk geval graag wil.
De wet van Christus
De ‘wet van Christus’ (vgl. 1 Korintiërs 9:21; Galaten 6:2) is een wet van de vrijheid. Christus heeft ons verlost en ons een nieuwe natuur gegeven, die er vurig naar verlangt Hem te volgen en te dienen. (De oude natuur zit daar vaak tussenin, maar dat is een ander verhaal.)
Door de kracht van de Heilige Geest valt het ons niet moeilijk ons aan Zijn geboden te onderwerpen, omdat Hij precies van ons vraagt wat de nieuwe natuur ook graag wil. Neem alleen al het meest centrale van al Zijn geboden: het Liefdegebod. God heeft Zijn liefde in onze harten uitgestort door Zijn Geest die in ons is (Romeinen 5:5) – en vervolgens vraagt Hij van ons om Hem en onze medemensen lief te hebben. Dat is dan niet zo moeilijk meer… Jezus zegt als het ware: Volg Mij en dien Mij – en dat is precies wat onze natuur ook het liefste wil en waar we door Zijn Heilige Geest ook toe in staat zijn! Waar de Geest van de Heer is, is vrijheid (2 Korintiërs 3:17).
Wetticisme of losbandigheid
Deze vrijheid kan op twee manieren bedorven worden – en zelfs ware christenen zijn voor die twee manieren helaas niet immuun. De ene manier is die van het wetticisme. Dat betekent dat we ons wel aan de geboden van Christus onderwerpen, maar eigenlijk niet van harte. We laten ons leiden door onze oude natuur, en die wíl juist helemaal niet Zijn geboden volgen. Eigenlijk ervaren we Zijn geboden als een ‘wet van slavernij’. Maar ja, uit plichtsgevoel, uit godsdienstige overwegingen, vanwege de pressie van kerk, gezin en buren, houden we ons er zo veel mogelijk aan – wat zullen de ouderlingen/onze ouders/onze buren er anders van zeggen? Maar we doen het dan wel vanuit een verkeerde gezindheid. Het maakt een enorm verschil of je je aan het verbod van overspel houdt omdat het nu eenmaal moet (terwijl je misschien wel anders zou willen), óf dat je je eraan houdt omdat je door de Heilige Geest je vrouw altijd als de liefste vrouw van de wereld blijft beschouwen, zodat overspel niet eens in je hoofd opkomt.
De andere manier waarop de vrijheid bedorven kan worden, is als je vrijheid gaat verwarren met losbandigheid: lekker doen waar je zelf (dat is je zondige vlees!) zin in hebt. Je gebruikt de vrijheid dan als een ‘aanleiding voor het vlees’ (Galaten 5:13) of als ‘dekmantel voor kwaadwilligheid’ (1 Petrus 2:16). Vrijheid betekent dat je mag zeggen en doen wat je zelf wilt. Maar het maakt een enorm verschil of dat de ‘vrijheid’ van de oude natuur of de vrijheid van de nieuwe natuur is! Die eerste vrijheid is gewoon hetzelfde als losbandigheid, terwijl die tweede vrijheid dienstbaarheid aan de Heer is.
Secularisatie
Je hebt dus drie vormen van ‘vrijheid’: ware vrijheid, wetticisme en losbandigheid. In het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog is vooral de derde vorm gaan overheersen. Dat is natuurlijk vooral gekomen door de enorme ontkerstening en secularisatie. Als mensen losgeslagen raken van Gods geboden, slaan ze vaak naar de andere kant door en veroorloven ze zich op allerlei terreinen vrijheden waar men vroeger zelfs niet eens over piekerde. We hoeven maar te kijken wat er allemaal via de media ons wordt aangeboden en we zien waar deze nieuw verworven ‘vrijheid’ – die geen vrijheid is – toe leidt.
Helaas ziet het er in allerlei opzichten onder christenen niet veel beter uit. Het aantal echtscheidingen onder kerkgangers is ongeveer even hoog als dat onder wereldlingen. Dat kun je je toch haast niet voorstellen? Veel meer dan de helft van de christenjongeren is vóór het huwelijk al met elkaar naar bed geweest (veel voorgangers durven er al niet eens meer naar te vragen als jongelui zich komen melden voor een huwelijksdienst). Het homohuwelijk, abortus, euthanasie, maar ook bijvoorbeeld belastingontduiking en oneerlijk zakendoen worden onder bepaalde omstandigheden steeds meer ‘bespreekbaar’ geacht.
Steeds gaat het hier om een vals idee van wat ‘vrijheid’ is: velen voelen zich ‘vrij’ om te scheiden, om vóór het huwelijk al seks te hebben, homorelaties aan te gaan, abortus te plegen, euthanasie goed te keuren of de ‘zware’ belastingen te ontduiken. Sterker nog: voorgangers, oudsten en ouderlingen moeten/mogen zich met dit soort zaken helemaal niet (meer) bemoeien: die dingen maken we zelf wel uit. Dat is de ‘vrijheid’ van de moderne mens, ook van menige moderne christen. Deze ‘vrijheid’ is echter niet genormeerd door de ‘wet van de vrijheid’, maar in wezen door het vrijheidsideaal van de moderne, geseculariseerde mens, dat ook onze kerken en gemeenten is binnengedrongen.
Uit de goede bron?
Het kan natuurlijk ook om minder ernstige dingen gaan, die niet per se op zichzelf zondig zijn, maar die wel met het overtrokken vrijheidsbesef van onze tijd samenhangen. Misschien zaten we vroeger ook wel érg strak in het pak, bijvoorbeeld wat de inrichting van onze kerkdiensten en samenkomsten betrof. We zaten misschien wel érg vast aan gewoonten en tradities. Vandaag bleven we het omgekeerde: we nemen ons op allerlei punten enorme ‘vrijheden’; soms lijkt het erop alsof alles per se anders moet dan vroeger, al was het alleen al om onze ‘vrijheid’ te bewijzen.
Laten we eens bij onszelf nagaan waar die vrijheidsdrang uit voortkomt. Ik ben dankbaar dat we niet meer zo vast aan tradities zitten. Maar dat betekent nog niet dat onze nieuw verworven ‘vrijheden’ altijd uit de goede bron komen! Het zou een goede oefening zijn om onszelf af te vragen: waar komt deze ‘vrijheid’ die ik mijzelf toesta precies vandaan? Uit de oude of uit de nieuwe natuur? Of een beetje van allebei? Ik weet best dat we ons daar zwaar in kunnen vergissen. Maar toch is het goed om onszelf zulke vragen te stellen. Als ik Galaten 5 goed begrijp, zijn er maar twee mogelijke bronnen voor onze daden: ze komen uit het vlees of uit de Geest!
Willem J. Ouweneel
In de brief van Jakobus vinden we de merkwaardige uitdrukking ‘de wet van de vrijheid’ (Jakobus 1:25 en 3:12). Dat lijkt nogal met elkaar in tegenspraak! Als je onder wetten staat, ben je voor je gevoel juist helemaal niet vrij; je moet doen wat die wetten gébieden en laten wat die wetten vérbieden. Vrijheid betekent nu juist dat je mag doen en zeggen wat je zelf wilt, zonder aan regels van anderen gebonden te zijn.
Als mijn vrouw vraagt of ik het gras wil maaien of de vaatwasser wil uitruimen, doe ik dat natuurlijk braaf, maar leuk vind ik het niet; ik houd niet van die klusjes. Geboden die je niet leuk vindt, vormen een ‘wet van slavernij’. Maar stel je nu eens voor dat mijn vrouw vertelt dat we vanavond Aziatisch eten – dat zou geweldig zijn. Ik zou weer braaf meedoen, maar dit keer gaat het om een ‘wet van de vrijheid’!
Inderdaad, stel dat er een wet bestond die precies die dingen van mij zou vragen die ik fijn vind, dan zou dat een ‘wet van de vrijheid’ zijn. Mijn vrijheid wordt door die wet niet ingeperkt, integendeel, want zo’n wet vraagt van mij wat ik uit mijzelf ook al wel zou hebben gedaan en wat ik in elk geval graag wil.
De wet van Christus
De ‘wet van Christus’ (vgl. 1 Korintiërs 9:21; Galaten 6:2) is een wet van de vrijheid. Christus heeft ons verlost en ons een nieuwe natuur gegeven, die er vurig naar verlangt Hem te volgen en te dienen. (De oude natuur zit daar vaak tussenin, maar dat is een ander verhaal.)
Door de kracht van de Heilige Geest valt het ons niet moeilijk ons aan Zijn geboden te onderwerpen, omdat Hij precies van ons vraagt wat de nieuwe natuur ook graag wil. Neem alleen al het meest centrale van al Zijn geboden: het Liefdegebod. God heeft Zijn liefde in onze harten uitgestort door Zijn Geest die in ons is (Romeinen 5:5) – en vervolgens vraagt Hij van ons om Hem en onze medemensen lief te hebben. Dat is dan niet zo moeilijk meer… Jezus zegt als het ware: Volg Mij en dien Mij – en dat is precies wat onze natuur ook het liefste wil en waar we door Zijn Heilige Geest ook toe in staat zijn! Waar de Geest van de Heer is, is vrijheid (2 Korintiërs 3:17).
Wetticisme of losbandigheid
Deze vrijheid kan op twee manieren bedorven worden – en zelfs ware christenen zijn voor die twee manieren helaas niet immuun. De ene manier is die van het wetticisme. Dat betekent dat we ons wel aan de geboden van Christus onderwerpen, maar eigenlijk niet van harte. We laten ons leiden door onze oude natuur, en die wíl juist helemaal niet Zijn geboden volgen. Eigenlijk ervaren we Zijn geboden als een ‘wet van slavernij’. Maar ja, uit plichtsgevoel, uit godsdienstige overwegingen, vanwege de pressie van kerk, gezin en buren, houden we ons er zo veel mogelijk aan – wat zullen de ouderlingen/onze ouders/onze buren er anders van zeggen? Maar we doen het dan wel vanuit een verkeerde gezindheid. Het maakt een enorm verschil of je je aan het verbod van overspel houdt omdat het nu eenmaal moet (terwijl je misschien wel anders zou willen), óf dat je je eraan houdt omdat je door de Heilige Geest je vrouw altijd als de liefste vrouw van de wereld blijft beschouwen, zodat overspel niet eens in je hoofd opkomt.
De andere manier waarop de vrijheid bedorven kan worden, is als je vrijheid gaat verwarren met losbandigheid: lekker doen waar je zelf (dat is je zondige vlees!) zin in hebt. Je gebruikt de vrijheid dan als een ‘aanleiding voor het vlees’ (Galaten 5:13) of als ‘dekmantel voor kwaadwilligheid’ (1 Petrus 2:16). Vrijheid betekent dat je mag zeggen en doen wat je zelf wilt. Maar het maakt een enorm verschil of dat de ‘vrijheid’ van de oude natuur of de vrijheid van de nieuwe natuur is! Die eerste vrijheid is gewoon hetzelfde als losbandigheid, terwijl die tweede vrijheid dienstbaarheid aan de Heer is.
Secularisatie
Je hebt dus drie vormen van ‘vrijheid’: ware vrijheid, wetticisme en losbandigheid. In het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog is vooral de derde vorm gaan overheersen. Dat is natuurlijk vooral gekomen door de enorme ontkerstening en secularisatie. Als mensen losgeslagen raken van Gods geboden, slaan ze vaak naar de andere kant door en veroorloven ze zich op allerlei terreinen vrijheden waar men vroeger zelfs niet eens over piekerde. We hoeven maar te kijken wat er allemaal via de media ons wordt aangeboden en we zien waar deze nieuw verworven ‘vrijheid’ – die geen vrijheid is – toe leidt.
Helaas ziet het er in allerlei opzichten onder christenen niet veel beter uit. Het aantal echtscheidingen onder kerkgangers is ongeveer even hoog als dat onder wereldlingen. Dat kun je je toch haast niet voorstellen? Veel meer dan de helft van de christenjongeren is vóór het huwelijk al met elkaar naar bed geweest (veel voorgangers durven er al niet eens meer naar te vragen als jongelui zich komen melden voor een huwelijksdienst). Het homohuwelijk, abortus, euthanasie, maar ook bijvoorbeeld belastingontduiking en oneerlijk zakendoen worden onder bepaalde omstandigheden steeds meer ‘bespreekbaar’ geacht.
Steeds gaat het hier om een vals idee van wat ‘vrijheid’ is: velen voelen zich ‘vrij’ om te scheiden, om vóór het huwelijk al seks te hebben, homorelaties aan te gaan, abortus te plegen, euthanasie goed te keuren of de ‘zware’ belastingen te ontduiken. Sterker nog: voorgangers, oudsten en ouderlingen moeten/mogen zich met dit soort zaken helemaal niet (meer) bemoeien: die dingen maken we zelf wel uit. Dat is de ‘vrijheid’ van de moderne mens, ook van menige moderne christen. Deze ‘vrijheid’ is echter niet genormeerd door de ‘wet van de vrijheid’, maar in wezen door het vrijheidsideaal van de moderne, geseculariseerde mens, dat ook onze kerken en gemeenten is binnengedrongen.
Uit de goede bron?
Het kan natuurlijk ook om minder ernstige dingen gaan, die niet per se op zichzelf zondig zijn, maar die wel met het overtrokken vrijheidsbesef van onze tijd samenhangen. Misschien zaten we vroeger ook wel érg strak in het pak, bijvoorbeeld wat de inrichting van onze kerkdiensten en samenkomsten betrof. We zaten misschien wel érg vast aan gewoonten en tradities. Vandaag bleven we het omgekeerde: we nemen ons op allerlei punten enorme ‘vrijheden’; soms lijkt het erop alsof alles per se anders moet dan vroeger, al was het alleen al om onze ‘vrijheid’ te bewijzen.
Laten we eens bij onszelf nagaan waar die vrijheidsdrang uit voortkomt. Ik ben dankbaar dat we niet meer zo vast aan tradities zitten. Maar dat betekent nog niet dat onze nieuw verworven ‘vrijheden’ altijd uit de goede bron komen! Het zou een goede oefening zijn om onszelf af te vragen: waar komt deze ‘vrijheid’ die ik mijzelf toesta precies vandaan? Uit de oude of uit de nieuwe natuur? Of een beetje van allebei? Ik weet best dat we ons daar zwaar in kunnen vergissen. Maar toch is het goed om onszelf zulke vragen te stellen. Als ik Galaten 5 goed begrijp, zijn er maar twee mogelijke bronnen voor onze daden: ze komen uit het vlees of uit de Geest!
Willem J. Ouweneel