Waarvan sprak het spijsoffer?

J.C. van de Haar • 89 - 2013 • Uitgave: 16
(Leviticus 2:1-16; 6:14-18)

Onder het Oude Verbond kende het volk Israël vier verschillende soorten offers. In Leviticus 1-7 worden deze uitgebreid beschreven. We onderscheiden het brandoffer, het spijsoffer1, het dankoffer2 en offers voor de zonde(n).

Elk van deze verschillende offersoorten belicht(te) een bepaald aspect van Christus’ offerdood. Behalve het spijsoffer. In tegenstelling tot de andere offers was het spijsoffer een onbloedig offer. Er werd geen dier bij geslacht. Met andere woorden: het spijsoffer sprak niet van Christus’ dood. Waarvan het dan wel sprak?

Een vrijwillig offer
Van de offers kunnen we verschillende verdelingen maken. Waaronder bijvoorbeeld in vrijwillige en verplichte offers. Spijsoffers behoorden tot de eerste categorie. Geen Israëliet was verplicht spijsoffers te brengen. In Leviticus 2:1a staat immers: ‘Wanneer iemand de HERE een offergave van spijsoffer brengen wil…’ (NBG). Het brengen van spijsoffers was een vrijwillige keuze.
Spijsoffers bestonden uit een bepaalde hoeveelheid meelbloem, of een hoeveelheid gebroken verse graankorrels (2:14-15). Daarmee onderscheidde het spijsoffer zich nadrukkelijk van de andere soorten offers. Dat zijn offers waarbij er bloed werd vergoten. Maar het spijsoffer was geen dierenoffer.

Altijd olie, altijd zout, altijd wierook
Bij elk spijsoffer deed men (olijf)olie. Leviticus 6:15a spreekt van de ‘bijbehorende olie’. Afhankelijk van de vorm spijsoffer was ermee overgoten (2:1b, 6a), ermee vermengd (2:4b, 5b) en/of ermee bestreken (2:4c). Evenzo moest elk spijsoffer met zout bereid worden: ‘Elke offergave van uw graanoffers moet u met zout bereiden’ (2:13a). Voor zover ik heb begrepen, werd er eveneens altijd wierook toegevoegd. Ondanks dat het slechts bij twee vormen van het spijsoffer wordt vermeld. Immers, er wordt gesproken van de ‘bijbehorende wierook’ (2:2b, 16a), of de ‘wierook die bij het graanoffer hoort’ (6:15a). Blijkbaar was wierook een vast bestanddeel.

Nooit zuurdeeg, nooit honing
Anderzijds mochten de spijsoffers beslist geen zuurdeeg bevatten. In geen enkele mate, bij geen enkel spijsoffer: ‘Geen enkel graanoffer dat u de HEERE aanbiedt, mag met zuurdeeg bereid worden’ (2:11a; 6:17a). Evenmin mocht er honing worden toegevoegd: ‘…want van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de HERE in rook doen opgaan’ (2:11b, NBG).

Vuuroffers voor de Here
Spijsoffers – althans een gedeelte daarvan – waren ‘vuuroffers voor de HEERE’ (2:2c, 9b, 10b, 11b, 16b; 6:17b, 18b). Met andere woorden: God werd verheerlijkt door de spijsoffers. Enkele keren lezen we daartoe eveneens: ‘Het is een aangename geur voor de HEERE’ (2:2c, 9b; 6:15c). Naar deze woorden zoeken we tevergeefs bij de offers voor de zonde(n). Daarbij ging het immers om de behoefte van de zondaar. Uiterst belangrijk om te zien is dat de spijsoffers, anders dan het brandoffer, het zondoffer, en het schuldoffer, geen verzoenende of vergevende werking3 had. Spijsoffers dienden enkel tot verheerlijking van God.

De vervulling: Christus’ leven
Waarnaar verwezen de spijsoffers? Waarop zagen de details? Zoals al gezegd, was het spijsoffer het enige onbloedige offer. Er werd geen dier geslacht en geen bloed vergoten. Daarmee worden we bij het spijsoffer niet bepaald bij de (offer)dood, maar veeleer bij de levenswandel van Christus. Het levende offer van Christus’ leven. Volgens Zijn eigen woorden in Johannes 4:34 was het doen van Gods wil Christus’ voedsel.4 Niemand dwong Hem. Niemand hoefde Hem daartoe te dwingen. Christus deed dat vrijwillig. Tijdens Zijn aardse wandel noemde de Here zichzelf bij een bepaalde gelegenheid meermalen het uit de hemel neergedaalde brood.5 Later vergeleek Hij zichzelf met een graankorrel.6 Vervolgens droeg het aardse bestaan van Christus onophoudelijk het stempel van de Heilige Geest. Bij Zijn komst in de wereld was Hij ontvangen uit de Heilige Geest.7 Bij Zijn doop in de Jordaan werd Hij gezalfd met de Heilige Geest.8 Bij Zijn sterven op Golgotha heeft Hij zichzelf door de Eeuwige Geest aan God geofferd.9 Alles was doordrenkt met de olie van de Heilige Geest. Verder was elke daad van Christus doortrokken met smaakmakend zout. Tijdens heel Zijn aardse leven steeg er, vanuit deze woorden en daden, bovendien een heerlijke wierookgeur omhoog.
Daarenboven heeft Hij de zonde nooit gekend10 of gedaan.11 Christus was volkomen ongezuurd. Evenmin liet de Here de honing – oftewel de zoete dingen – van het leven, zoals bijvoorbeeld familie- of vriendschapsbanden, Hem van Gods wil afbrengen.12 Werkelijk in elk opzicht is Christus’ leven tot Gods eer geweest. Desondanks kon het helemaal niets voor verloren zondaren bewerken. Geen vergeving. Geen verzoening. Want ‘zonder het vergieten van bloed’, stelt Hebreeën 9:22, ‘vindt er geen vergeving plaats’. Want ‘het bloed’, stelt Leviticus 17:11a, ‘bewerkt verzoening’ (NBG). Daarom moest Christus uiteindelijk eveneens sterven. Anders gezegd: daarom moest Christus eveneens een bloedig offer worden.

Christus in elk Bijbelboek
Sommige gedeelten van de Bijbel worden helaas nauwelijks gelezen. Vaak echter liggen er enorme rijkdommen in verborgen. Waaronder prachtige beelden van Christus. Want over Hem spreekt elk Bijbelboek, in het Oude Testament en het Nieuwe Testament.

J.C. van de Haar

1 Naar de NBG; graanoffer in de (H)SV.
2 Naar de (H)SV; vredeoffer in de NBG.
3 Brandoffer: ‘Hij (de offeraar) moet dat bij de ingang van de tent van ontmoeting aanbieden om een welgevallen voor zich te vinden voor het aangezicht van de HEERE. Daarna moet hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, zodat het hem ten goede zal komen door verzoening voor hem te bewerken’ (Leviticus 1:3b-4); Zondoffer en schuldoffer: ‘Zo zal de priester voor hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden’ (Leviticus 4:20c; zie verder Leviticus 4:26b,31c,35c; 5:6b,10b,13a,16c,18b).
4 Johannes 4:34.
5 Johannes 6:22-59.
6 Johannes 12:24.
7 Matteüs 1:18b, 20b; Lucas 1:35.
8 Onder andere Lucas 3:22a; 4:18a (vergelijk Jesaja 42:1b); Handelingen 10:38.
9 Hebreeën 9:14b.
10 2 Korintiërs 5:21a.
11 1 Petrus 2:22a.
12 Lucas 2:41-52; Matteüs 16:21-23.