Waarop duidt het leem in de droom van Nebukadnezar? (2)

Anton van de Haar • 88 - 2012 • Uitgave: 4
Ongeveer 2600 jaar geleden vonden in het tegenwoordige Irak de gebeurtenissen plaats waarover het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek Daniel bericht. Nebukadnezar, absoluut heerser van het Babylonische Rijk, zag in een droom een beeld dat voor hem stond. Het was groot en hoog, het had een buitengewone glans en een schrikwekkende aanblik. Het bestond uit meerdere materialen. Daarna zag hij dat er zonder toedoen van mensen een steen losraakte, het beeld bij de voeten trof en het volledig verbrijzelde. Er bleef niets meer over van het beeld. Maar de steen werd echter tot een grote berg die de gehele aarde vervulde. Daarmee eindigde de droom.

Zoals we de vorige keer (Het Zoeklicht nr. 2) al hadden gezien, was het een profetische droom. Nebukadnezar had van Godswege zicht op de toekomst ontvangen, een reeks rijken die na het Babylonische Rijk zouden opkomen. Na het gouden hoofd van het Babylonische Rijk zouden de zilveren borst en armen van het Medo-Perzische Rijk de heerschappij ontvangen. Daarna de bronzen buik en dijen van het Grieks-Macedonische Rijk. Vervolgens dan de ijzeren benen en deels ijzeren deels lemen voeten van het Romeinse Rijk. Zoals we hadden gezien, is de heerschappij van het Romeinse Rijk over twee perioden verdeeld.

Identificatie van de steen
Waarop ziet het gebeuren van de steen die het beeld verbrijzelde en waarop de ontwikkeling van deze steen tot een grote berg die de gehele aarde vervulde? Daniels uitleg is duidelijk en concreet. Het om een koninkrijk, maar wel een van een geheel andere orde. Verwijzend naar de tweede periode van de Romeinse heerschappij verklaarde Daniel: ‘In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die andere koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden. Daarom hebt u gezien dat, niet door mensenhanden, uit de berg een steen werd afgehouwen, die het ijzer, brons, leem, zilver en goud verbrijzelde’ (Daniel 2:44-45a).
Na de eerdere, vergankelijke koninkrijken zou er een laatste, onvergankelijk koninkrijk opkomen, dat niet zal ‘opkomen, blinken en weer verzinken’, maar voor eeuwig blijft bestaan. Dat betreft de openlijke Godsregering, te beginnen met het komende messiaanse Koninkrijk. Waarmee – is nu de vraag – zal deze eindeloze periode van alomvattende en openlijke Godsregering aanbreken? Anders gezegd: waarop ziet de botsing van de steen met het beeld? Wie of wat is toch deze steen?
Opvallend genoeg geeft Daniel 2 over de identiteit van de steen feitelijk geen uitsluitsel. Daarvoor moeten we naar Daniel 7. Daar zien we dezelfde vier koninkrijken, maar nu voorgesteld als uit de zee opkomende beesten. Na de opkomst van het vierde beest uit de zee, lezen we over een soort rechtszitting, waarna het beest vervolgens wordt gedood. Daarna wordt er - nog in hetzelfde verband - gesproken over de alomvattende heerschappij en het onvergankelijke koningschap van een Mensenzoon. Vanuit onder meer de profetieën van Jesaja kon elke Jood begrijpen dat met deze Mensenzoon de Messias bedoeld werd. Met andere woorden, waar Daniel 2 over een komend Koninkrijk spreekt, daar spreekt Daniel 7 over een komende Koning. Christus’ tweede komst (zoals we weten vanuit het Nieuwe Testament) zal het eind van elke menselijke regering en het begin van de openlijke Godsregering betekenen.

Toekomstige herleving van het Romeinse Rijk
Ziet u dat alleen al het boek Daniel – zij het dan nog op verhulde wijze – twee onderscheiden perioden van het Romeinse Rijk veronderstelt? Daarvan ligt de eerste in het verleden en de tweede noodzakelijkerwijze in de toekomst. Immers, door Christus’ wederkomst zal er een volledig en definitief eind aan (onder meer) het Romeinse Rijk worden gemaakt. En aangezien er in het verleden reeds een periode van het Romeinse Rijk buiten de wederkomst om beëindigd is, wacht de wereld noodzakelijkerwijze nog een toekomstige herleving van het Romeinse Rijk dat, zoals de profetie voorzegt, door de Wederkomst van Christus wordt beëindigd.

Identificatie van het leem
Het kan u niet ontgaan zijn dat er sprake is van een geleidelijke daling van de waarde van de verschillende materialen waaruit het beeld is opgebouwd. Zilver is minder waard dan goud, brons is weer minder waard dan zilver, enzovoorts. Geen onbeduidend detail. Immers, er wordt zelfs expliciet op gewezen: ‘Na u zal een ander koninkrijk opkomen, lager in waarde dan het uwe’ (Daniel 2:39a). Maar hoe moeten we dat verstaan? ‘U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koninkrijk, macht, sterkte en eer gegeven. Overal waar de mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd.’ Ziet u dat goud hier rechtstreeks met soeverein regeren wordt verbonden? Nebukadnezar en de volgende heersers van het Babylonische Rijk regeerden absoluut en kenden geen enkele inperking van hun regeringsmacht. ‘Hij verhoogde wie hij wilde en hij vernederde wie hij wilde’, lezen we van Nebukadnezar (Daniel 5:19b). De soevereiniteit van hun regeringsmacht was een afspiegeling van Gods regeringsmacht. Daarom goud. De heersers van het Medo-Perzische Rijk kenden een kleine inperking van hun regeringsmacht: de onherroepelijke wet van Meden en Perzen. Gebonden aan deze wet kon Darius Daniel niet voor de leeuwenkuil bewaren (Daniel 6:9) en Ahasveros Vasthi niet opnieuw aannemen (Esther 1:19). Goud werd zilver. De ingezette devaluatie van regeringsmacht zette zich voort met de heersers van het Medo-Perzische Rijk. Naar verluidt weigerden de generaals van Alexander de Grote op een gegeven moment de veroveringstocht verder te vervolgen. Verder weigerden de Grieken – zoals dat gewoon was bij de Perzen – voor hun koning te knielen. Zilver werd brons. Daarna werd bij het Romeinse Rijk weer een verdere devaluatie gezien. Er werd duidelijk een behoorlijke mate van invloed van het volk opgemerkt. “Niet voor niets”, stelde Fijnvandraat, “spreekt men in dat verband van de ‘vox populi’, de stem van het volk”.1 Vandaag noemen we deze regeringsvorm ‘democratie’. Brons werd ijzer.

Democratie en islam?
Dan nu het leem dat, anders dan goud, zilver, brons en ijzer, zelfs geen metaal is. Betekent dat wellicht dat deze regeringsvorm in niets refereert naar Gods regering? Mijns inziens een logische en plausibele verklaring. Aan wat voor regeringsvorm kan mogelijk worden gedacht?
Voordat we voorzichtig een concrete regeringsvorm naar voren schuiven, zullen we nog stilstaan bij een tweede, uitermate belangrijk gegeven. Daniel spreekt namelijk met het oog op de tweede periode van het Romeinse Rijk van een verdeeld koninkrijk: ‘Dat u verder de voeten en de tenen, gedeeltelijk van leem van een pottenbakker en gedeeltelijk van ijzer, gezien hebt – dat zal een verdeeld koninkrijk zijn. (…) Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem – ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem’ (Daniel 2:41a,43). Zomin ijzer en leem zich met elkaar vermengen, evenmin de regeringsvormen waarvoor ze staan. Het komt niet tot een hechte eenheid.
Concluderend stellen we vast dat het bij het leem gaat om een regeringsvorm die 1) in niets een afspiegeling is van Gods regering en 2) zich niet vermengt met de democratische regeringsvorm van het Romeinse Rijk. Wellicht denkt u daarbij aan de (politieke) islam? Daarvoor staat het leem mijns inziens. Immers, regeren volgens de islamitische wetgeving – de sharia – 1) heeft niets van doen met Gods regering en 2) laat zich niet met democratie vermengen. Het lijkt in de profetie te passen.
Kijkend naar de groeiende machtsinvloed en de toenemende islamisering van Europa vraag ik mezelf af: Zijn wij vandaag getuige van de beginnende opkomst van het laatste wereldrijk voor Christus’ Wederkomst? Zien wij vandaag voor onze ogen het rijk van ijzer en leem zich ontwikkelen? Zien wij vandaag voor onze ogen eeuwenoude profetie in vervulling gaan? Ik geloof het stellig.

Anton van de Haar

1 J.G. Fijnvandraat, Babylon, Beeld & Beest – deel I, pag. 157 (Uitgeverij H. Medema – Vaassen, 1987).