Waar zijn onze gestorvenen? (slot)

Willem J. Ouweneel • 76 - 2000/01 • Uitgave: 25
Wat zullen wij 'doen' in de eeuwige gelukzaligheid? Aan deze vraag wijden we het slotartikel in deze reeks.

WIJ ZULLEN WONEN
In het Vaderhuis met zijn vele 'woningen', waar we onze eeuwige verblijfplaats zullen vinden (Joh. 14:1-3). De hemel is ons eeuwig 'thuis'. We zullen wonen in de tegenwoordigheid van God; let wel: 'wonen', niet 'logeren'. Omdat God onze Vader is, zal de hemel onze eigen woonplaats zijn. We zullen daar net zo thuis zijn als kinderen die bij hun ouders wonen.

WIJ ZULLEN ERVEN
De Schrift vertelt ons dat wij 'erfgenamen' van God zijn (Rom. 8:17: Ef. 1:9,14; Openb. 21:7). Dat betekent niet alleen dat wij met Christus het heelal beërven, maar ook dat wij een erfdeel ontvangen dat in de hemel voor ons bewaard ligt (1 Petr. 1:4). Paulus spreekt van ons 'erfdeel in het licht' (Col. 1:12). Omdat we kinderen van God zijn, zullen we ons eigen erfdeel in de hemel hebben, met alle geestelijke zegeningen die daarbij horen (vgl. Ef.1:3,18). Dit punt sluit aan bij het vorige punt: we 'erven' de hemel omdat we kinderen zijn van Hem aan Wie de hemel toebehoort (vgl. Hebr. 9:16v.).

WIJ ZULLEN RUSTEN
De hemel is een plaats waar de gelukzaligen voor eeuwig 'rusten van hun moeiten' (Openb. 14:13). We zullen in de hemel niet lui en werkeloos zijn (zie onder), en toch is het tegelijk een plaats van eeuwige rust. Er zal dienst zijn, maar die zal nooit meer moeite en inspanning inhouden. 'Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne' (Hebr. 4:9v.). De 'sabbat' zal in de eerste plaats het duizendjarig vrederijk zijn (vgl. Ps. 92); maar de sabbatsrust strekt zich uit tot in alle eeuwigheid.

WIJ ZULLEN GENIETEN
De hemel is een plaats van eeuwig, gelukzalig genot; 'zalig de doden, die in de Here sterven' (Openb. 14:13). Het is de plaats waar tranen, geklaag en moeite tot het verleden behoren (Openb. 21:4; vgl. 7:17). Het is de plaats van troost (Luc. 16:25), van het feest van de Heer (vgl. Matt. 25:21,23: zie ook les. 35:10: 5 1:11: 'eeuwige vreugde').

Het is de plaats van een 'alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid (2 Cor. 4:17). Paulus citeert: 'Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben' (1 Cor. 2:9).

WIJ ZULLEN BEGRIJPEN
De hemel is de plaats waar wij veel dingen zullen begrijpen die wij vandaag op aarde nog niet begrijpen. Misschien doelde de Heer daarop toen Hij zei: '…gij zult het later verstaan' (Joh. 13:7; of bedoelde Hij de komst van de Heilige Geest op de Pinksterdag?). In elk geval zegt 1 Cor. 13:10,12 over de eeuwigheid: 'als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. (…) Want nu zien wij nog door een -. spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben'.

WIJ ZULLEN STRALEN
In Matt. 13:43 zegt de Heer: '…Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders' (vgl. Dan. 12:3).
Ook dit slaat weer allereerst op het duizendjarig vrederijk - maar houden de rechtvaardigen na duizend jaar soms op met 'stralen'? De bruid van het Lam is bekleed met 'de heerlijkheid van God', zowel in het vrederijk als in de eeuwige toe-
stand (Openb. 21:9-11).
Zij is een 'stralende' bruid, die ook ná de duizend jaren er nog altijd uitziet 'als een bruid die voor haar man versierd is (Openb. 21:2). Onze daden.

WIJ ZULLEN AANSCHOUWEN
De hemel zal een plaats zijn waar de gelukzaligen de heerlijkheid van God zullen aanschouwen. Het was de wil van de Zoon dat wij, zoals Hij zei, 'mijn heerlijkheid aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt' (Joh. 17:24). Dan zullen wij zien 'van aangezicht tot aangezicht' (1 Cor. 13:12); 'wij zullen Hem zien, gelijk Hij is' (1 Joh. 3:2); 'zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn' (Openb. 22:4). 'Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien' (Matt. 5:8). 'Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien' (Hebr. 12:14).

WIJ ZULLEN AANLIGGEN EN ETEN
De hemel is een plaats van het grote feest van God met zijn volk, en van de gelukzaligen met elkaar. Dit wordt vaak uitgedrukt door het beeld van de maaltijd. Als de Bijbel spreekt over 'de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is' (Joh. 1:18), hebben we hier eveneens te maken met het beeld van de maaltijd: de Zoon die van eeuwigheid 'aanlag in de schoot' van de Vader. Zo vinden we ook Lazarus aanliggend 'in Abrahams schoot' (Luc. 16:22v.). Van de gelukzaligen zegt de Heer: 'Zalig die slaven, die de heer bij zijn komst wakende zal aantreffen. Voorwaar, Ik zeg u, hij zal zich omgorden en hen aan tafel nodigen, en bij hen komen om hen te bedienen' (Luc. 12:37). Ettelijke keren vinden we in verband met de eeuwige gelukzaligheid het beeld van het 'eten', dat niet alleen het beeld van gemeenschap is, maar ook van eeuwig genot: 'Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is' (Openb. 2:7); 'zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams' (19:9; vgl 2:17: 'het verborgen manna', 7:17: 'weiden). De Heer Zelf zegt dat Hij eenmaal 'van deze vrucht van de wijnstok zal drinken (…) in het Koninkrijk mijns Vaders' (Matt. 26:29).

WIJ ZULLEN GEMEENSCHAP OEFENEN
De hemel is de plaats waar het 'eeuwige leven' van nature thuishoort. Dit leven is in de persoon van de Here Jezus tot ons neergedaald (1 Joh. 1:1v.; 5:20) en aan ons geschonken, maar de hemel zal de eigenlijke plaats zijn waar wij het ten volle zullen kennen (vgl. Matt. 25:46; Joh. 4:36; 12:25: Rom. 6:22: Gal. 6:8; Jud.:21). Daar zullen wij ten volle beleven wat in dat eeuwige leven voor ons ligt opgesloten: gemeenschap met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3; vgl. Joh. 17:3).

WIJ ZULLEN REGEREN
Tijdens het Messiaanse vrederijk zullen wij met Christus regeren, maar dat zal niet tot de duizend jaren beperkt blijven: '…zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden' (Openb. 22:5; vgl. 2:27). Ook in de eeuwige toestand, wanneer God zal zijn alles in allen (1 Cor. 15:28), zullen wij delen in de heerschappij over al het geschapene, dat dan een nieuwe schepping zal zijn.

WIJ ZULLEN DIENEN
Het werkwoord 'dienen' drukt wel in de meest algemene zin uit wat onze taak in de eeuwigheid zal zijn. Enerzijds zullen wij, naar 'beneden' toe, delen in de regering over het geschapene, anderzijds zullen wij, naar 'boven' toe, aan de drieëne God onderworpen zijn en Hem dienen: '…En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin [= in het nieuwe Jeruzalem] zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren' (St.vert.: 'dienen': Openb. 22:3). We denken hier ook aan Joh. 14:1-3, waar het huis van de Vader mijns inziens niet losgedacht kan worden van dezelfde uitdrukking in Joh. 2:16, die daar op de tempel slaat. De 'vele woningen' moeten in dat geval in verband gebracht worden met de priesterwoningen die bij de tempel horen (vgl.Ezech. 41:6v.). In de hemelse tempel zijn 'vele woningen' voor de hemelse priesters, die daar tot in eeuwigheid hun 'tempeldienst' zullen uitoefenen (vgl. Openb. 7:15; 11:19; 14:15,17; 15:5v.,8; 16:1,17).

WIJ ZULLEN AANBIDDEN
Met name in het boek Openbaring wordt uitvoerig gesproken over de eeuwige aanbidding die heiligen en engelen God en het Lam in de hemel zullen toebrengen: 'En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde. En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof. En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.' (Openb. 5:8-14; vgl. 4:10v.; 11:16-18; 19:1-8; zie ook 7:9-12).

dr. Willem J. Ouweneel