Waar zijn de in Christus gestorven mensen?

Theo Niemeijer • 95 - 2019 • Uitgave: 8
Kunnen we in de Bijbel lezen dat het huwelijk door God ingesteld is? We lezen toch gewoon: Hij nam tot vrouw, of hij had gemeenschap met haar en zij werd zwanger en baarde…? (B. v.d. K. te M.)

Antwoord:

In Genesis 2 zien we dat de Here God aan Adam zijn vrouw Eva gaf met de woorden: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn’ (vers 24). Dit vers wordt in het Nieuwe Testament in Mattheüs, Markus en de brieven van Paulus vier keer aangehaald! De Here God heeft in het begin vele vogels, vissen en zoogdieren geschapen, maar één mens! Waarom heeft Hij niet direct, zoals bij de dieren, 10.000 mensen geschapen die de opdracht kregen, zich verder te vermenigvuldigen? Hij schiep echter de mens naar Zijn beeld, en omdat er maar één God is en de Here één is, heeft Hij ook maar één mens geschapen. En dat niet als een onderdeel van Zijn schepping, maar als heerser over Zijn schepping om namens Hem over de schepping te heersen en haar te bewaren. Daarom heeft de Here later naast Adam niet een tweede mens als vrouw voor Adam geschapen, maar vanuit Adam de vrouw geschapen, zodat ze samen toch één kunnen zijn. Polygamie komt helaas wel in de Bijbel voor, maar wordt door de Here nooit goedgekeurd. We kunnen alleen maar over de negatieve gevolgen hiervan in de Bijbel lezen. Het moment waarop de man het ouderlijk huis verlaat en zijn vrouw aanhangt, gebeurt in de Bijbel niet zo maar alleen ’s nachts tussen de lakens! Bij Jakob was zelfs sprake van een huwelijksweek, in Hooglied over een feestelijke huwelijksstoet. Het was een officiële bekendmaking voor de omgeving dat ‘deze vouw, voortaan deze man toebehoort’. Met als gevolg dat alle andere mannen in hun verdere leven van deze vrouw af moesten blijven en dat deze man geen omgang mocht hebben met andere vrouwen. Deze huwelijksvorm vinden we duidelijk terug in het Oude- als in het Nieuwe Testament. Man en vrouw vormen in hun huwelijk een eenheid die het beeld is van de eenheid van de Here God. Elke vorm van echtbreuk is een smet op het getuigenis van de eenheid van de Here. Daarom roept Gods Woord ons op om het huwelijk in ere te houden (Hebreeën 13:4).

Over twee gedeelten uit de Bijbel, die over de opname van de gemeente gaan wil ik u iets vragen. De misdadiger die naast de Here Jezus aan het kruis stierf, zou diezelfde dag nog met Hem in het paradijs zijn. Hoe kunnen we bij de opname van de gemeente Hem dan in de lucht tegemoet gaan, wanneer vele ontslapenen al bij Hem in het paradijs zijn? Waar zijn de in Christus ontslapenen nu? (A. K. te W.)

Antwoord:

De misdadiger, die naast de Here Jezus aan het kruis stierf, kwam tijdens zijn terechtstelling tot het geloof in de Here Jezus. In Mattheüs 27:44 en Markus 15:32 wordt beschreven hoe de beide misdadigers Hem lasterden en bespotten. In Lukas 23:39-43 zien we echter hoe één van de misdadigers tot bekering kwam en zijn eigen schuld beleed en de onschuld van de Here Jezus erkende. Vervolgens beleed hij het koningschap van de Here Jezus en vroeg Hem om hem in Zijn koninkrijk te gedenken, waarmee Hij erkende dat er meer was dan de dood.
De Here Jezus stierf eerder dan de misdadigers, van wie de benen gebroken moesten worden om het stervensproces te versnellen. Zo ging de Here Jezus vóór de bekeerde misdadiger uit om Hem in het paradijs te kunnen verwelkomen. Hij verwelkomde echter niet alleen deze misdadiger, maar ook alle gestorven Oudtestamentische gelovigen in het paradijs. In Efeze 4:7-10 lezen we hoe de Here Jezus na Zijn sterven aan het kruis naar het dodenrijk afgedaald is om ‘krijgsgevangenen’, alle Oudtestamentische gelovigen die na hun sterven naar het dodenrijk afgedaald waren (Lukas 16:22-23: zie bijvoorbeeld Abraham in het dodenrijk), uit het dodenrijk te bevrijden en hen naar het paradijs meegenomen heeft. Na het kruis verdwijnt geen enkele gelovige meer in dit dodenrijk, maar ‘neemt zijn/haar intrek bij de Here Jezus’ (2 Korinthe 5:8) in het paradijs.

Voor Paulus betekent het sterven niet meer een verhuizing naar het dodenrijk, maar ‘met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste’ (Filippenzen 1:23). Wanneer de Here Jezus Zijn gemeente van de aarde tot Zich haalt, lezen we eerst, dat de ‘Here God de in Christus ontslapenen door Jezus zal wederbrengen met Hem’ (1 Thessalonicenzen 4:14). Alle gelovigen zullen dus met Christus vanuit het paradijs naar de aarde komen. Vervolgens lezen we ‘dat de in Christus ontslapenen het eerst op zullen staan’. We lezen hier dus zowel over de wederkomst, als ook over de opstanding van de ontslapen gelovigen. De zielen van de ontslapen gelovigen zullen met de Here Jezus wederkomen en zich verbinden met het aardse stof van hun lichamen die hier op aarde begraven en verteerd zijn. Als teken hiervan zullen de graven opengaan (Johannes 5:28) en alle gelovigen uit de dood opstaan. Zo lezen we in 1 Korinthe 15:35-49 over ons opstandingslichaam, dat kenmerken van ons aardse lichaam in zich zal dragen. Het opstandingslichaam mogen we niet los zien van ons aardse lichaam, dat als een graankorrel aan de aarde toevertrouwd werd om bij de opname van de gemeente als een verheerlijkt lichaam te ontkiemen. Wanneer de zielen, die met de Here Jezus uit de hemel zullen komen zich met de opgewekte lichamen uit de doden verenigd hebben, zullen zij samen met de nog levende verheerlijkte gelovigen de Here tegemoet gaan in de lucht om zo voor altijd bij Hem in het Vaderhuis te zijn.
De gestorven gelovigen zijn nu dus in het paradijs en straks, na de opname van de gemeente, gaan we samen met hen naar het Vaderhuis.
In het paradijs zullen de ontslapen gelovigen nog niet het verheerlijkte lichaam hebben, want dat ontvangen ze pas na de opname. Tot die tijd zullen ze waarschijnlijk, net als de martelaren uit de ‘grote verdrukking’ bekleed zijn met een ‘tijdelijk lichaam’: ‘en aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moeten rusten…’ (Openbaring 6:11). Uit 2 Korinthe 5:2 blijkt dat met een gewaad, een kleed, het lichaam, bedoeld wordt, een aards kleed en een hemels kleed.


Kunt u mij iets meer vertellen over de eerste, tweede en derde hemel? Wat moeten we ons daarbij voorstellen? (B. v.d. K. te M.)

Antwoord:

In 2 Korinthe 12:2 lezen we over ‘een persoon die weggevoerd werd naar de derde hemel’. Zeer waarschijnlijk spreekt Paulus hier over zichzelf, toen hij in Lystra gestenigd werd en als dood de stad uitgesleept werd (Handelingen 14:19). Waarschijnlijk heeft hij toen, in een bijna doodervaring, iets van de hemelse heerlijkheid gezien, net zoals Stefanus, voor hij stierf (Handelingen 7:55-56). Iets verderop noemt Paulus deze derde hemel ‘het paradijs’. Er wordt in de Bijbel wel meer over ‘de hemelen’ in de meervoudsvorm gesproken, alsof er meerdere hemelen zijn. Ook wordt er over ‘de hemel zelf’ gesproken, waarmee de woonplaats van de Here God Zelf bedoeld wordt. Er zijn vele dikke boeken geschreven over allerlei hemelen die er zouden zijn, wij willen ons echter beperken tot dat, wat de Bijbel er zelf over leert.
De derde hemel is dus het paradijs, waar de gelovige na het ontslapen deel krijgt aan de hemelse heerlijkheid. Deze derde hemel is niet te ontdekken door astronomen, ze ligt namelijk buiten ons waarnemingsgebied. De derde hemel blijkt wel zo mooi en heerlijk te zijn, dat Paulus geen woorden kan vinden om deze te omschrijven (2 Korinthe 12:4).
De hemel die voor ons wél waarneembaar is en met onze fysieke ogen te zien is, is de hemel met de vogels in de lucht en de wolken met de zon, maan en steren. We zouden dit de eerste hemel kunnen noemen. De tweede hemel is voor ons blote oog niet waarneembaar, maar wel met telescopen te zien. Het gaat hier om de vele sterrenstelsels, waarvan astronomen ons met sterke telescopen hele kleine stukjes kunnen laten zien.

Theo Niemeijer