Waar is God?
Een vraag die zomaar, in deze roerige tijd, in een gelovig hart kan opkomen. Niet een ongelovig of sceptisch vragen: “Waar is jullie God als je kijkt naar het lijden in deze wereld of het persoonlijk lijden?” Maar vanuit een oprecht en afhankelijk hart de wezenlijke vragen van het leven voor Gods aangezicht brengen.
Als we als gelovige onze geloofsvragen hebben, dan zijn we in goed gezelschap van de profeet Habakuk. Het boek Habakuk is een opmerkelijk boek, want het beschrijft de dialoog tussen God en een mens. De mens Habakuk had zo zijn geloofsvragen en de Heere antwoordde hem.
Habakuk heeft zijn profetie geschreven rond 620-605 voor Christus. In die tijd speelden zich twee belangrijke zaken af. Er was een sterk en machtig rijk in opkomst, het Babylonische rijk. Deze opkomende machthebber was ook een gevaar voor het zuidelijk rijk van Israël. Maar naast internationale zorgen waren er ook nationale zorgen. Koning Josia was een koning geweest die godsdienstige hervormingen had doorgevoerd. Hij vernietigde de afgoden en herstelde de tempel en de tempeldienst. Het leek in Juda geestelijk gezien beter te gaan. Maar deze godvrezende koning werd opgevolgd door koningen die de wil van de Heere niet zochten.
Met alle vragen naar God
In deze omstandigheden, met vijandelijke troepen in aantocht en een geestelijk verval in het land, gaat Habakuk in gebed. In de zwakheid van zijn geloof roept hij het uit tot God: ‘Heere’ (1:2). Hij weet waar hij met zijn geloofsvragen naar toe moet gaan en dan volgt zijn eerste vraag: ‘Waarom doet U mij onrecht zien en aanschouwt U de moeite?’ (1:3) Hij vraagt aan de Heere waarom Hij het kwade toelaat.
Het antwoord dat de Heere geeft op de eerste vraag van Habakuk is verbijsterend te noemen: ‘Want Ik breng in uw dagen een werk tot stand dat u niet zult geloven wanneer het verteld wordt. Want zie, Ik doe de Chaldeeën opstaan, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten van de aarde doorkruist om woningen in bezit te nemen die niet van hem zijn’ (1:5-6). Juda en Jeruzalem worden overgeleverd aan geweld en agressie. God laat toe dat er een volk uit Babel komt dat niets en niemand ontziet. Maar let op de woorden ‘Ik breng’ (vers 5) en ‘Ik doe’ (vers 6). God blijft in deze situatie van lijden en moeite soeverein en heeft de touwtjes stevig in handen.
Wat is het goed om te weten dat we met al onze vragen bij God terecht kunnen. De Heere zal vanuit Zijn Woord tot ons antwoorden. We moeten ons daarbij wel bedenken dat Gods antwoorden niet altijd de antwoorden zijn die wij verwachten. Niet op ieder gebed van onze kant antwoordt God met genezing en herstel. Het kan zijn dat God het toelaat dat we door diepe dalen van ons leven gaan. Maar wat een troost dat we altijd mogen weten dat Hij erbij is, voor ons zorgt en alles in handen heeft.
Bewogen met zijn land
De tweede vraag van Habakuk is nog intenser: ‘Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf’ (1:13). Habakuk bevraagt God om het feit dat Hij schijnbaar onbewogen is tegenover het kwaad dat het volk Israël wordt aangedaan. Maar ook na deze vraag blijft Habakuk het van de Heere verwachten. Hij noemt de Heere ‘mijn God, mijn Heilige’ (1:12) En ook in het eerste vers van hoofdstuk 2 lezen we dat Habakuk zijn hart richt op God: ‘Ik ging op mijn wachtpost staan, nam mijn plaats in op de vestingwal, en keek uit om te zien wat Hij in mij spreken zou en wat ik antwoorden zou op mijn aanklacht.’ Habakuk staat op de bres voor zijn volk. Hoewel hij alle reden had om zijn persoonlijke leed te uiten, is Habakuk bewogen over zijn volk.
Hoe vaak zijn wij nog met ontferming bewogen over ons land en volk? Een land dat op vele facetten geestelijk is afgegleden en leeft in duisternis. Staan we in ons persoonlijk gebed en de gemeentelijke bidstonden nog op de bres voor ons land? We mogen het ook in deze tijd nog van de Heere verwachten!
Ook op de tweede vraag van Habakuk antwoordt de Heere, waarbij we mogen zien dat God niet onbewogen is met dat wat er gebeurt op deze aarde. Hij is er innig bij betrokken. Het antwoord van de Heere is vijfmaal een ‘Wee hem’. Het klinkt als een bedreiging, maar met een ondertoon van grote bewogenheid. Een waarschuwing van Gods zijde dat Hij uiteindelijk zal afrekenen met hoogmoed (vers 6), hebzucht (vers 9), bloedvergieten (vers 12), losbandigheid (vers 15) en afgoderij (vers 19). Geen mens kan met zijn onrechtvaardige daden ontkomen aan een heilig God. God zal op Zijn bestemde tijd afrekenen met alle ongerechtigheid.
Toorn én ontferming
Maar naast deze oordeelsboodschap is er ook Gods liefdevolle handreiking. Zo antwoordt de Heere in hoofdstuk 2:4 met de woorden: ‘Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ En even later zegt Habakuk: ‘Denk in Uw toorn aan ontferming!’ (3:2). Wat een heerlijke troostvolle woorden. Want God heeft zich over ons ontfermd in Zijn Zoon Jezus Christus. We zijn op basis van het werk van de Heere Jezus vrijgesproken van al onze ongerechtigheid. We mogen ons vertrouwen stellen op het volbrachte werk van Gods Zoon en verlangen naar de volheid van de Heilige Geest.
Habakuk heeft, door het vragen aan God, opnieuw geleerd zijn vertrouwen te stellen op de Heere. Hij sluit de samenspraak tussen God en hem af met een Psalm. Een gebed waar vertrouwen uit spreekt. Durven wij dit danklied vol vertrouwen en ziende op de Heere Jezus in ons hart mee te bidden of te zingen?
Al zal de vijgenboom niet in bloei staan
en er geen vrucht aan de wijnstok zijn,
al zal de opbrengst van de olijfboom tegenvallen
en zullen de velden geen voedsel voortbrengen,
al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn
en er geen rund in de stallen over zijn –
ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen,
mij verheugen in de God van mijn heil.
De HEERE Heere is mijn kracht,
Hij maakt mijn voeten als die van de hinden,
en Hij doet mij treden op mijn hoogten. (3:17-19, HSV)
Martin Penning
Als we als gelovige onze geloofsvragen hebben, dan zijn we in goed gezelschap van de profeet Habakuk. Het boek Habakuk is een opmerkelijk boek, want het beschrijft de dialoog tussen God en een mens. De mens Habakuk had zo zijn geloofsvragen en de Heere antwoordde hem.
Habakuk heeft zijn profetie geschreven rond 620-605 voor Christus. In die tijd speelden zich twee belangrijke zaken af. Er was een sterk en machtig rijk in opkomst, het Babylonische rijk. Deze opkomende machthebber was ook een gevaar voor het zuidelijk rijk van Israël. Maar naast internationale zorgen waren er ook nationale zorgen. Koning Josia was een koning geweest die godsdienstige hervormingen had doorgevoerd. Hij vernietigde de afgoden en herstelde de tempel en de tempeldienst. Het leek in Juda geestelijk gezien beter te gaan. Maar deze godvrezende koning werd opgevolgd door koningen die de wil van de Heere niet zochten.
Met alle vragen naar God
In deze omstandigheden, met vijandelijke troepen in aantocht en een geestelijk verval in het land, gaat Habakuk in gebed. In de zwakheid van zijn geloof roept hij het uit tot God: ‘Heere’ (1:2). Hij weet waar hij met zijn geloofsvragen naar toe moet gaan en dan volgt zijn eerste vraag: ‘Waarom doet U mij onrecht zien en aanschouwt U de moeite?’ (1:3) Hij vraagt aan de Heere waarom Hij het kwade toelaat.
Het antwoord dat de Heere geeft op de eerste vraag van Habakuk is verbijsterend te noemen: ‘Want Ik breng in uw dagen een werk tot stand dat u niet zult geloven wanneer het verteld wordt. Want zie, Ik doe de Chaldeeën opstaan, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten van de aarde doorkruist om woningen in bezit te nemen die niet van hem zijn’ (1:5-6). Juda en Jeruzalem worden overgeleverd aan geweld en agressie. God laat toe dat er een volk uit Babel komt dat niets en niemand ontziet. Maar let op de woorden ‘Ik breng’ (vers 5) en ‘Ik doe’ (vers 6). God blijft in deze situatie van lijden en moeite soeverein en heeft de touwtjes stevig in handen.
Wat is het goed om te weten dat we met al onze vragen bij God terecht kunnen. De Heere zal vanuit Zijn Woord tot ons antwoorden. We moeten ons daarbij wel bedenken dat Gods antwoorden niet altijd de antwoorden zijn die wij verwachten. Niet op ieder gebed van onze kant antwoordt God met genezing en herstel. Het kan zijn dat God het toelaat dat we door diepe dalen van ons leven gaan. Maar wat een troost dat we altijd mogen weten dat Hij erbij is, voor ons zorgt en alles in handen heeft.
Bewogen met zijn land
De tweede vraag van Habakuk is nog intenser: ‘Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf’ (1:13). Habakuk bevraagt God om het feit dat Hij schijnbaar onbewogen is tegenover het kwaad dat het volk Israël wordt aangedaan. Maar ook na deze vraag blijft Habakuk het van de Heere verwachten. Hij noemt de Heere ‘mijn God, mijn Heilige’ (1:12) En ook in het eerste vers van hoofdstuk 2 lezen we dat Habakuk zijn hart richt op God: ‘Ik ging op mijn wachtpost staan, nam mijn plaats in op de vestingwal, en keek uit om te zien wat Hij in mij spreken zou en wat ik antwoorden zou op mijn aanklacht.’ Habakuk staat op de bres voor zijn volk. Hoewel hij alle reden had om zijn persoonlijke leed te uiten, is Habakuk bewogen over zijn volk.
Hoe vaak zijn wij nog met ontferming bewogen over ons land en volk? Een land dat op vele facetten geestelijk is afgegleden en leeft in duisternis. Staan we in ons persoonlijk gebed en de gemeentelijke bidstonden nog op de bres voor ons land? We mogen het ook in deze tijd nog van de Heere verwachten!
Ook op de tweede vraag van Habakuk antwoordt de Heere, waarbij we mogen zien dat God niet onbewogen is met dat wat er gebeurt op deze aarde. Hij is er innig bij betrokken. Het antwoord van de Heere is vijfmaal een ‘Wee hem’. Het klinkt als een bedreiging, maar met een ondertoon van grote bewogenheid. Een waarschuwing van Gods zijde dat Hij uiteindelijk zal afrekenen met hoogmoed (vers 6), hebzucht (vers 9), bloedvergieten (vers 12), losbandigheid (vers 15) en afgoderij (vers 19). Geen mens kan met zijn onrechtvaardige daden ontkomen aan een heilig God. God zal op Zijn bestemde tijd afrekenen met alle ongerechtigheid.
Toorn én ontferming
Maar naast deze oordeelsboodschap is er ook Gods liefdevolle handreiking. Zo antwoordt de Heere in hoofdstuk 2:4 met de woorden: ‘Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ En even later zegt Habakuk: ‘Denk in Uw toorn aan ontferming!’ (3:2). Wat een heerlijke troostvolle woorden. Want God heeft zich over ons ontfermd in Zijn Zoon Jezus Christus. We zijn op basis van het werk van de Heere Jezus vrijgesproken van al onze ongerechtigheid. We mogen ons vertrouwen stellen op het volbrachte werk van Gods Zoon en verlangen naar de volheid van de Heilige Geest.
Habakuk heeft, door het vragen aan God, opnieuw geleerd zijn vertrouwen te stellen op de Heere. Hij sluit de samenspraak tussen God en hem af met een Psalm. Een gebed waar vertrouwen uit spreekt. Durven wij dit danklied vol vertrouwen en ziende op de Heere Jezus in ons hart mee te bidden of te zingen?
Al zal de vijgenboom niet in bloei staan
en er geen vrucht aan de wijnstok zijn,
al zal de opbrengst van de olijfboom tegenvallen
en zullen de velden geen voedsel voortbrengen,
al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn
en er geen rund in de stallen over zijn –
ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen,
mij verheugen in de God van mijn heil.
De HEERE Heere is mijn kracht,
Hij maakt mijn voeten als die van de hinden,
en Hij doet mij treden op mijn hoogten. (3:17-19, HSV)
Martin Penning