Vrijheid zonder grenzen is geen echte vrijheid

Yme Horjus • 94 - 2018 • Uitgave: 20
In menige eredienst in de gereformeerde wereld worden ’s zondags nog de Tien Geboden gelezen of een variant daarvan uit het Nieuwe Testament. Dat gebruik is onbekend in de evangelische wereld. Daar wil men nog wel een serie preken houden over wat de Heere God belangrijk vond voor het volk Israël bij de tocht naar het beloofde land. Maar vervolgens is dat dan een eenmalige oefening, want de gemeente ondergaat het als een min of meer noodzakelijke douche.

Ik hoor mensen in de gemeenten waar ik thuis hoor wel eens zeggen: “Ik heb veel meer met de Heilige Geest. Die vertegenwoordigt een andere werkelijkheid dan die van de voorschriften en geboden. Wij hebben toch geen geboden nodig? We hebben de Heilige Geest immers! Die zal het ons heus wel zeggen wat we moeten doen. Die leidt in alle waarheid! Hij spreekt tot ons hart, méér hebben we niet nodig.”

Gij zult niet…
De reactie van evangelische christenen op een prekenserie over de Tien Geboden is dat zoveel ‘nieten’ aan hen niet besteed zijn. ‘Gij zult niet…’, klinkt er maar liefst zeven maal. Onder andere: niet doodslaan, niet echtbreken, niet stelen, geen vals getuigenis spreken en niet begeren. Ja, en het begint bij ‘geen andere goden hebben voor Gods aangezicht.’ Maar het kan je wel eens teveel worden: dat ‘niet’. Gij zult niet! We hebben toch geen ‘nieten-geloof’? Wij geloven toch in een God van barmhartigheid, van liefde en genade! Waarom nou toch tien preken over wat we moeten doen of wat we moeten nalaten? Dat is toch zó in strijd met wat we ons voorstellen van het geloof!

Daarom kunnen we het bijvoorbeeld ook zo moeilijk hebben met die passages in het Nieuwe Testament die allerlei dingen opsommen waarmee we de mist dreigen in te gaan. Zo heb je van die zondenlijstjes in het NT waarin Paulus bij elkaar zet wat allemaal verkeerd is. Die slaan we het liefst over. Daar hebben we het niet zo op. Onze voorkeur ligt bij die andere passages, die wat minder somber zijn over ons christen-zijn.

Geen hek, maar innerlijke drive
Ik las ergens een prachtige metafoor over waterputten die werden geslagen op eindeloze vlakten. Veeboeren in Australië weiden grote kudden op enorme graasvlakten, waarbij het totaal onmogelijk is om er een hek omheen te zetten. De dieren worden daarom naar zo’n put of bron gebracht en vervolgens losgelaten. De verschillende dieren verwijderen zich al grazend op verschillende afstand van de bron, maar keren daar altijd weer naar terug. Deze metafoor spreekt vele evangelische christenen aan: géén hek, maar de innerlijke drive om bij de bron te blijven. Geen geboden, maar de Heilige Geest om het kortweg te zeggen.

Het hek van het gebod en de bron van de liefde staan soms rakelings naast elkaar in de verschillende brieven van Paulus. Het is wonderlijk dat Paulus beide noemt in één verband: het hek en de bron. Beiden eisen hun legitieme plaats op. De Geest is de Geest van vrijheid, maar toch kan het niet zonder het concrete gebod en het blijven in Christus waardoor we de geboden van God van harte liefhebben. Zo lezen we in Galaten 5 over het leven door de Geest en dat is een leven in vrijheid. Maar daarnaast is er in die tekst een afgrijselijke opsomming van allerlei zonden en tekortkomingen: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, ruzie, twist, afgunst en nog zeven van dit soort ongerechtigheden meer. “Dit is het hek!”, zegt Paulus met andere woorden. “Wie zulke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven”, zegt hij erbij. Daaropvolgend zijn woorden over de vrucht van de Geest: liefde, blijdschap, vrede enzovoort. Negen eigenschappen die de Geest uitwerkt in mensen.

Liefde en geboden
Het hek van het gebod en de bron van de Geest. Het één kan blijkbaar niet zonder het ander: de drive om bij de bron te blijven en ook het hek dat de kudde bijeenhoudt. Wij maken er vaak een contrast van, een tegenstelling, maar het hoort bij elkaar. Het is zelfs zo dat wij de geboden kunnen houden door de kracht van de Geest! Door steeds meer de Geest te ervaren, kunnen we des te beter Gods geboden respecteren en van die geboden houden. De Here Jezus zegt hierover in Johannes 14: ‘Wanneer gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren’ (vers 15). Liefde én geboden zijn dus geen contrast!

In het boek ‘Oefenruimte’ zegt Sake Stoppels dit erover: “Elke gemeenschap is gebaat bij ruimte en grenzen.” Als er geen grenzen zijn is er een ongelimiteerde en ongeclausuleerde vrijblijvendheid en wordt alles overgelaten aan de vrijheid van het gelovige individu. Bron en hek. Beide zijn aanwezig in het geloof. De vlakte van de vrijheid met de bron ergens in het midden en tóch ook een hek dat de grenzen van de vrijheid van God aangeeft. Mensen kunnen niet wat dieren kunnen. Dieren hebben een instinct dat ze volgen, mensen ontvangen door het geloof een ethisch kompas waar ze zich op kunnen richten. Maar mensen hebben daarbij ook de mogelijkheid om zich niet aan dat kompas te willen houden. Ze hebben het vermogen om beslissingen te nemen die hen van God vervreemden.

Wet is voor wetteloze
Ze gaan dan in tegen Zijn bedoelingen, ook al zeggen ze dat ze afgaan op de leiding van de Heilige Geest. Waarmee maar gezegd wil worden dat we het moeten hebben van de bron, maar zeker het hek niet kunnen missen! Maar wat zegt Paulus dan in 1 Timotheüs 1:8-11? Die zegt daar toch dat ‘de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige’? Integendeel: die is bedoeld voor de wetteloze! Maar waarom wordt ook hier dan zo uitvoerig ingegaan op allerlei notoire zondaars? Om de gemeente binnen het hek te houden! Om het verlangen naar de bron aan te wakkeren! Ook de schrijver van de Hebreeënbrief houdt rekening met de zonde in het leven van de christen: ‘Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde’ (Hebreeën 12:4). De zonde ligt altijd op de loer en blijft aan ons trekken.

Ik vind het daarom nog niet zo’n slechte gewoonte van de gereformeerde wereld om ’s zondags de wet te lezen. Dat is dus het hek. Als het dan maar niet bij het hek blijft in de trant van: “Dan komt het helemaal goed, want we doen precies wat de Heere voorschrijft”. Néé, de bron moet in ons hart zijn. Daar moeten we ons door laten leiden. Die voedt ons, die drenkt ons, die wijst ons de richting. De wet is een tuchtmeester, die ons naar de bron lokt en ons bij de bron houdt om met Paulus te spreken in Galaten 3. We kunnen niet zonder deze tuchtmeester. Toch zegt Paulus ook: “wij zijn niet meer ónder deze tuchtmeester”, want wij zijn allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus. Ja, zeg ik Paulus na, maar: het gaat om de bron én toch gaat het ook om het hek! Wie de geboden van Jezus bewaart, is het ook die Hem liefheeft!

Yme Horjus