Vrijheid en traditie

Leen J. van Valen • 76 - 2000/01 • Uitgave: 10
Wat is een land, een volk, een mens zonder tradities? Ze nemen een legitieme plaats in en kunnen een positieve invloed uitoefenen op huidige en toekomstige ontwikkelingen. Ze kunnen echter ook remmend werken en in gang gezette veranderingen blokkeren. De traditie kan leiden tot machtsmisbruik en als een klemmend juk worden opgelegd. Zo kunnen op zich geoorloofde gebruiken verworden tot boeien en banden die het zoeken naar alternatieven onmogelijk maken.

Tradities spelen ook in het godsdienstig leven een grote rol. De Bijbel geeft hiervan veel voorbeelden en de kerkgeschiedenis nog meer. Er waren tradities die door God Zelf waren ingesteld, zoals onder de mozaïsche wetgeving het geval was. Geboden en verboden vormen een groot gedeelte van de Thora. Overtreding hiervan werd met straf bedreigd. Overname van heidense gewoonten die in strijd waren met de wetten van Mozes, werden als ongehoorzaamheid aan God bestempeld. In alles ging het echter wel over de betekende zaak van de tradities, die gestempeld moest zijn door oprechte godsdienst. Een slaafse navolging zonder hartelijke dienst van God werd als eigengereide godsdienst aangemerkt. Scherp waren met name de profeten in de ontmaskering van een ik-gerichte vroomheid. Jesaja 1 en Psalm 50 geven een heldere spiegel weer van wat er zoal mis was.

Ook Christus werd geconfronteerd met tradities. Hij wilde ze niet dadelijk afschaffen, maar ontmaskerde de farizeeërs die hiervan misbruik maakten tot vermeerdering van eigen glorie. Zij hadden hierbij nog een groot scala geboden en gebruiken zelf verzonnen en legden deze het volk als lasten op. Het is uit vele plaatsen in de Evangeliën duidelijk dat de Zaligmaker de wortel van hun godsdienst en naleving van hun tradities verwerpt en hiertegenover de kenmerken van het ware dienen van God aangeeft. Zijn geboden zijn liefde en dienen niet om eigen positie te versterken en eigen verdiensten te stimuleren.

In de tijd van de apostelen ging het probleem van de traditie niet aan de prille gemeente voorbij. Er was verschil van opvatting over het houden van de ceremoniële wetten. Op het apostelconvent in Jeruzalem werd overeengekomen dat de bekeerde heidenen deze wetten niet mochten worden opgelegd. De Joden mochten in de praktijk zelf kiezen hoe zij daarmee moesten omgaan. Wel werd door alle apostelen gehandhaafd dat de mens niet door werken en onderhouden van tradities zalig wordt, maar alleen door het geloof in Christus.

Toch bleef het punt van de gebondenheid van de gehele Thora een heet hangijzer. In de gemeenten van de Galaten waren leraars ingekomen die beweerden dat behalve het geloof in Christus, het onderhouden van de oude wetten een 'must' was en dat niemand zonder dat te doen, kon behouden worden. In Antiochië kwam het tot een botsing tussen Paulus en Petrus, omdat de laatste moeite had om de heidenen als christenen te accepteren, daar zij met Mozes hadden afgedaan. Paulus bestrafte zijn medeapostel zelfs in het openbaar en gaf aan waarin de basis van de leer van de genade bestaat. Hij wist uit ervaring hoe een godsdienstig mens geneigd is om terug te vallen in vleselijk activisme en zijn eigen prestaties te stellen in de plaats van het volbrachte werk van Christus. Zijn eigen getuigenis is gezaghebbend en krachtig: 'Doch wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom uit dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden.' Van deze grondslag wil hij onder geen enkele beding afwijken, omdat hierdoor het hart van het Evangelie wordt aangetast. De Galatenbrief is nog steeds actueel als het gaat over het functioneren van genade en werken in de praktijk van het christenleven. Al is nu de mozaïsche wetgeving geen heet hangijzer meer, in plaats hiervan is een groot scala van menselijke tradities opgebouwd die steeds een aanval doet op de uniciteit van de genade. Hierbij gaat het niet alleen over de roomskatholieke verdienstelijkheidsleer, maar ook over allerlei protestantse vormen die het evangelie verduisteren. In de praktijk komen deze hierop neer dat aan de eenvoud van het geloof in Christus wordt afgedaan of toegedaan. De wet gaat aan de genade vooraf of de wet heeft in het geheel geen plaats maar. In het laatste geval wordt van het geloof zelf een wet gemaakt en verwordt deze tot een wetmatigheid.

Zo is er een tendens om het verkrijgen van de genade ingewikkeld te maken door allerlei voorwaarden te vereisen. De eisen van Gods wet staan hierbij op de voorgrond. De zondaar moest eerst een proces van vernedering ondergaan, wil hij vatbaar zijn voor het evangelie. Sommigen beweren dat je eerst je zonden moet verlaten, berouw moet hebben en dat je daarna pas tot Christus mag komen. Anderen stellen dat je eerst in de spiegel van Gods rechtvaardigheid moet zien en je eigen veroordeling aanvaarden, alvorens je gerechtvaardigd kunt worden. Op deze wijze wordt het kruis van Golgotha op een afstand gebracht en slechts toegankelijk gemaakt voor een select gezelschap. Dit komt hierop neer dat iemand die zijn zonden voelt een voorsprong heeft op hen die onverschillig zijn en een werelds leven leiden.

Er is ook een andere kant. In de boodschap worden de woorden zonde en verlorenheid vermeden en wordt de genade goedkoop gemaakt. Rondom de persoon van Christus hangt dan een romantisch sfeertje en wordt niet genoemd wat het Hem gekost heeft om te lijden en te sterven. Gods gerechtigheid wordt niet genoemd maar alles wordt onder de noemer van barmhartigheid geplaatst. De bekering die een vrucht is van het geloof, wordt verwaarloosd en de noodzaak van hartvernieuwende genade gebagatelliseerd. Alle nadruk wordt gelegd op het geloof dat als een juk wordt opgelegd. Het gaat dan meer over de prestatie van het geloven dan op het uit handen geven van eigen verdiensten.

Beide ontsporingen willen iets toevoegen aan de vrijheid van het evangelie. Beide uitersten raken elkaar en stellen iets in de plaats van Christus. Bij de eerste is dit een zekere wetmatigheid van vrome werken waaraan moet worden voldaan; bij de tweede is dit de wetmatigheid van het geloof. Hiertegenover staat de christelijke vrijheid die alleen gefundeerd is in het aannemen van Christus, zoals Hij in het evangelie tot ons komt. Alleen in Hem ligt de vrijmakende kracht tegen allerlei lasten en jukken, die vanuit wetmatigheden worden opgelegd en door de apostel onder de noemer van 'dienstbaarheid' worden geplaatst.

Het was zijn verlangen dat Gods kinderen in deze vrijheid wandelden. Vandaar zijn oproep in Galaten 5:1, 'Staat dan in de vrijheid, waarmee ons Christus heeft vrijgemaakt en wordt niet weer met het juk van de dienstbaarheid bevangen.' Een waardig slot van onze bijdrage is een citaat uit het kostelijke boekje van Luther over de christelijke vrijheid: 'Laat men liever Christus zo prediken, dat u en ik daardoor tot het geloof komen en in het geloof bevestigd worden. Geloof ontstaat en wordt versterkt alleen, wanneer me verteld wordt, waarom Christus op aarde gekomen is, wat ik met Hem doen moet en hoe ik hetgeen Hij bracht en gaf, genieten moet. En dat gebeurt alleen, als men de christelijke vrijheid, die wij aan Hem danken, goed tot haar recht laat komen en duidelijk maakt, dat wij koningen en priesters zijn, heer over alle dingen; en dat alles, wat wij doen, in Gods oog welgevallig is en in genade aanvaard wordt, zoals ik hierboven uiteengezet heb. Een hart toch, dat Christus op deze wijze hoort verkondigen, moet wel tot in z'n diepste diepte verblijd worden; het moet zich zó getroost voelen en Christus zó genegen, dat het op zijn beurt Hem nu ook gaat liefhebben. Met dat prediken van wetten of werken bereik je dat nooit. Maar een hart, dat in Christus gelooft-wie zou in staat zijn het schade te doen of bang te maken? Als de zonde of de dood het benauwt, ons hart gelooft, dat Christus' gerechtigheid de zijne is en dat z'n eigen zonden niet meer de zijne, maar die van Christus zijn. Dan moet - zoals we boven zeiden - de zonde verdwijnen voor het geloof in Christus' gerechtigheid en ons hart leert met de apostel dood en zonde trotseren, zeggende: "Dood, waar is je overwinning nou? Waar is nu je prikkel, dood? Je prikkel is de zonde. Maar God zij lof en dankt, die ons de overwinning gegeven heeft door Jezus Christus, onze Heer. En de dood is verdronken in zijn zegepraal…'

Leen van Valen behoort tot de Gereformeerde Gemeente. Hij heeft o.a. veel studie gemaakt van opwekkingen gedurende de laatste drie eeuwen. Over de Opwekking van Wales in 1904 schreef hij onlangs een boek.