Vragenrubriek mei 2021

Theo Niemeijer • 97 - 2021 • Uitgave: 5
In Lukas 21:24 lezen we over de ‘tijden der heidenen’. Kunt u mij vertellen wat het verschil is met de ‘volheid der heidenen’ uit Romeinen 11:25? (T.K. te A.)

Antwoord:

De uitdrukking ‘tijden der heidenen’ houdt in Lukas 21 verband met ‘Jeruzalem dat door de heidenen vertrapt wordt’. Deze periode is begonnen met de verwoesting van Jeruzalem door koning Nebukadnezar in het jaar 587 v.Chr., waarna alleen nog maar heidense machthebbers over Jeruzalem geregeerd hebben. In 1967 kwam hier een einde aan, toen in de Zesdaagse Oorlog de stad Jeruzalem weer onder Israëlisch bestuur terechtkwam. Zo kwam er na zo’n 2554 jaar een einde aan de overheersing van Jeruzalem door heidense volkeren en dus aan deze ‘tijden der heidenen’. Dit betekent dat met deze gebeurtenis de wederkomst van de Heere Jezus nabij is!

De uitdrukking ‘Volheid der heidenen’ heeft in Romeinen 11 te maken met het behoud van de heidenen ten opzichte van Gods plan met Israël. Na de verwerping van de Heere Jezus door het Joodse volk, begon de Heere met het ‘bouwen aan Zijn gemeente’, ook wel ‘een volk voor Zijn Naam uit de heidenen’ in Handelingen 15:14 genoemd. De ‘volheid der heidenen’ heeft in dit verband te maken met de voltooiing van de gemeente, waarna de Heere de draad met Zijn verbondsvolk Israël weer op zal pakken om uiteindelijk tot Zijn doel met Israël te komen.

In Johannes 6:44 zegt de Heere Jezus dat ‘niemand tot Hem kan komen, tenzij de Vader hem trekke’. Is dit een voorwaarde om tot Jezus te kunnen komen? (T. K. te A.)

Antwoord:

Na de spijziging van de vijfduizend wordt de Heere Jezus door steeds meer mensen afgewezen, zo zelfs dat we in vers 66 kunnen lezen dat velen van Zijn discipelen zich van Hem afkeerden en niet langer met Hem meegingen! Deze afwijzing begon met name toen de Heere Jezus hen duidelijk maakte, dat Hijzelf het levende brood is. In vers 64 lezen we echter dat Hij al van tevoren wist wie zouden geloven en wie niet. Zo wist Hij ook dat Judas Hem zou verraden!
Het feit, dat de Heere Jezus dit allemaal van tevoren wist, wil nog niet zeggen, dat het Zijn keuze was, om mensen bewust verloren te laten gaan. In wezen worden alle zondaren getrokken, maar iedereen is vrij om zelf op de uitnodiging van Gods genade in te gaan of om deze af te slaan. Zo hebben we ook vandaag te maken met Gods uitnodigende liefde, waarmee Hij allen uitnodigt tot behoud door het geloof in de Heere Jezus. In de Heere Jezus trekt de Heere God ons tot Zich. In Johannes 6 zegt de Heere Jezus: ‘Wie tot Mij komt zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten’(vers 35). Het woordje ‘wie’ dat we in dit vers twee keer tegenkomen sluit niemand uit. Hij wil namelijk dat alle mensen tot behoud komen (1 Timotheüs 2:4)!

In 1 Petrus 4:17-18 lees ik dat het ‘oordeel bij het huis Gods begint’. Als wedergeboren christenen komen we toch niet in het oordeel? Hoe zit dit? (M.T. te S.)

Antwoord:

In Romeinen 8:1 lezen we dat er geen veroordeling voor hen is, die in Christus Jezus zijn. Inderdaad, geen veroordeling, maar dat betekent niet dat de gemeente vrij van het oordeel is! Zo lezen we in 2 Korinthe 5:10 dat ook alle gelovigen voor de rechterstoel van Christus moeten verschijnen. Bij deze rechterstoel van Christus gaat het weliswaar niet om veroordeling, maar wel om beoordeling! ‘Het vuur zal het uitmaken’, lezen we in 1 Korinthe 3:13-15. Over dit ‘vuur’ spreekt Petrus ook in genoemd hoofdstuk: ‘Laat de vuurgloed u niet bevreemden, alsof u iets vreemd overkwame’ (vers 12). Vanaf het begin kreeg de gemeente te maken met deze vuurgloed van beproeving, kennelijk hoort deze bij het gemeenteleven. Al tijdens de Pinksterdag daalde het vuur neer op de aanwezigen in de bovenzaal, vuur dat reinigt en loutert! Daarmee zien we dat het oordeel bij Gods huis begonnen is en voor de rechterstoel van Christus voleindigd zal worden. Hoeveel te erger zal het oordeel zijn dat daarna zal beginnen voor de volkeren en alle ongelovigen!

‘Wie is mijn naaste’ lezen we in Lukas 10:29. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan blijkt deze Samaritaan zelf ‘de naaste’ te zijn (zie vers 37). Is onze ‘Naaste’ dan ook niet de Heere Jezus Zelf? (K. M. te @)

Antwoord:

Natuurlijk is de Heere Jezus voor ons ‘de Naaste’ geworden, Die in barmhartigheid Zich over ons ontfermd heeft. Daarnaast roept Gods Woord ons op om ook onze naaste lief te hebben als onszelf. Wanneer we hierover Romeinen 13:8-10, Galaten 5:13-15 en Jakobus 1:8-9 lezen, dan worden we als gelovigen opgeroepen om het voorbeeld van de Heere Jezus te volgen en, net zoals de barmhartige Samaritaan, om te zien naar hen die het moeilijk hebben en voor hen ‘een naaste’ te willen zijn.

In Spreuken 8:22-25 lezen we: ‘Toen er nog geen diepe wateren waren, was ik geboren…vóór de heuvels werd ik geboren’ (HSV). Kun je hieruit afleiden dat de Zoon van God ook eens geboren werd, zoals de Jehova’s Getuigen beweren? (R. R. te A.)

Antwoord:

We moeten hierbij niet vergeten dat het in dit stukje in de eerste plaats over ‘de Wijsheid’ gaat die eeuwig is. Natuurlijk is de wijsheid die hier beschreven wordt een beeld van de Heere Jezus. Van de Heere Jezus lezen we dat Hij er al was vóór de grondlegging der wereld (Johannes 17:24), ja, dat er aan het leven van de Zoon van God geen begin van dagen en ook geen einde des levens is (Hebreeën 7:3). De eeuwigheid die er was, vóór de schepping van de hemel en de aarde is voor ons ondoorgrondelijk. Genoemd stukje uit Spreuken 8 vertelt ons juist dat vóór alles de drie-enige God er was, juist zoals Johannes 1 begint, ‘In den beginne was het Woord’. Het woordje ‘geboren’, dat we in Spreuken 8 tegenkomen is niet hetzelfde als het woordje ‘ontstaan’. De wijsheid was bij God van eeuwigheid aanwezig. Toen Hij met de schepping begon werd Gods eeuwige Wijsheid zichtbaar in Zijn werken en in deze wijsheid werd ook het werk van Zijn eeuwige Zoon zichtbaar, waarmee Hij de ‘eerstgeborene van de ganse schepping’ werd (zie Kolossenzen 1:15-18). Zijn wijsheid en Zijn Zoon ontstonden op het moment van de schepping niet, maar werden toen geopenbaard.

In Hebreeën 11:10 lezen we dat Abraham de ‘Stad met de fundamenten’ verwachtte. Vanuit welk gedeelte van het Oude Testament kunnen we dat opmaken? (P. v.d. S. te R.)

Antwoord:

In Johannes 8 zegt de Heere Jezus: ‘Uw vader Abraham heeft zich er op verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd’ (vers 56). De vraag is: wat heeft Abraham tijdens zijn leven van de Heere Jezus gezien? Heeft hij iets van de Heere Jezus gezien toen de Heere hem naar buiten leidde om naar de sterrenhemel te kijken en hem zijn zoon beloofde, waarin Abraham geloofde en door God gerechtvaardigd werd? Wat heeft God hem geopenbaard op het moment waarop hij zijn zoon Izaäk moest offeren? In Genesis 15:1 lezen we dat de Heere God tot Abraham, na zijn ontmoeting met Melchisedek, in een gezicht sprak. Met welk gezicht, visioen openbaarde de Heere Zich toen aan Abraham? Abraham had zojuist de rijkdom van de wereld afgewezen. Zou dit het moment geweest zijn, waarop de Heere hem de stad met de fundamenten toonde? Deze stad met de fundamenten daalt in Openbaring 21:9-14 vanuit de hemel neer naar de aarde en stelt de bruid van het Lam (de verheerlijkte gemeente) voor. Ja, dat is ‘mijn dag’ waarover de Heere Jezus sprak: Abraham heeft zich er op verheugd ‘Zijn dag’ te zien! Wat een dag zal dat zijn!

Theo Niemeijer