Vragen - jrg.90-09 - Geen leven is Hem te min

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 9
In Het Zoeklicht nr. 6 schrijft u dat we op grond van Openbaring 3:20 Hem mogen uitnodigen om in ons leven te komen. Het lijkt me geen juiste weergave. Ten eerste, wie zijn wij om HEM uit te nodigen. Er staat in dit vers: ‘Ik sta aan de deur en Ik klop’, en dat is volgens mij een actie van een geheel ander gehalte. Net andersom, het is God die vraagt om de deur te openen. Het is volgens mij nog steeds een grote genade dat Hij naar mij en de mens wil omzien. En ik vraag me gedurig af of ‘mijn huis’ wel voldoet om Hem binnen te laten. Vanuit mijzelf nooit! (J. B. te @)

Antwoord:
Natuurlijk heeft u gelijk, wanneer u zegt dat het initiatief van Hem uitgaat. De Bijbel leert ons, dat Hij de eerste stap gezet heeft: ‘Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad’ (1 Johannes 4:19). Zo ook in dit vers uit Openbaring 3, waar we Hem zien kloppen op de deur van de gemeente van Laodicea. Deze gemeente is zo druk met allerhande kerkenwerk, dat er geen tijd en plaats meer voor de Here Jezus is. Zo kan het ook in ons persoonlijk leven zijn. Dan zijn we zo druk met allerlei zaken, zodat er geen ruimte meer is voor de Here Jezus.
Het is Zijn verlangen om binnen te komen en de maaltijd met ons te houden. Het verlangen naar gemeenschap gaat in de eerste plaats van Hem uit. Dat zien we al gebeuren vanaf het eerste moment waarop de mens de rug naar God toekeert, waarbij Hij de in zonde gevallen mens, tot Zich roept. We worden in dit vers opgeroepen om naar Zijn stem te horen. In het horen naar Zijn stem horen we Hem ook op de deur van ons leven kloppen. We kunnen Zijn stem horen in de prachtige schepping, in mooie muziek, in de levens van anderen, in gebeurtenissen en omstandigheden, door het werk van de heilige Geest in ons en in de diensten die we bezoeken. Wat is het belangrijk om onze oren af te stemmen op Zijn stem! Hij vraagt van ons om de deur van ons leven te openen.
Er wordt wel eens gezegd, dat de deurknop aan de binnenkant van de deur zit en dat alleen wij deze open kunnen doen. Hij breekt niet binnen, maar wacht geduldig op onze reactie. Er komt echter wel een tijd dat de deur tot redding gesloten zal worden. Dan is de genadetijd verstreken en is het te laat voor hen die de deur potdicht voor Hem gehouden hebben.
Door het geloof mogen we de deur van ons leven voor Hem opendoen en Hem, net zoals de Emmäusgangers, vragen bij ons binnen te komen (Lucas 24:29). Hij, die in een stal geboren werd en aan tafel zat bij Zacheüs de tollenaar, zal geen leven te min vinden om bij het openen van de deur naar binnen te komen. Elk leven dat door het offerbloed van de Here Jezus gereinigd is wordt voor Hem een koninklijk paleis en mag Hem ontvangen, Hij zal zich er thuis voelen.


Bij de opname van de gemeente worden we in een oogwenk weggevoerd. Wat blijft er van ons achter op aarde? Wat gebeurt er dan met de bril die je op dat moment op hebt en de kleren die je aan hebt? (K. v. S. te S.)

Antwoord:
Toen Elia ten hemel voer (2 Koningen 2:11-13) viel alleen de mantel van Elia naar beneden. Zo kon Elisa zich met deze mantel bekleden, hij had namelijk zijn eigen mantel in twee stukken gescheurd. Ongetwijfeld zal Elia meer kleding aangehad hebben, maar daar is niets meer van teruggevonden. Zo werd ook van Henoch niets meer teruggevonden, nadat hij door de Here weggenomen werd. De Here God kan als Schepper uit niets iets maken, maar kan andersom ook iets tot niets maken. Voor Hem zijn alle dingen mogelijk. Hoe het precies zal gaan, weten we niet. Het zal een groot wonder zijn dat ons verstand verre te boven gaat.


Door nare omstandigheden zijn wij opzoek naar een nieuwe gemeente. Kunt u mij vertellen of de kerk van de Nazarener een goede gemeente is? (M. B. te Z.)

Antwoord:
Een kerk beoordelen op de naam die deze kerk draagt is onmogelijk. Er is een diversiteit aan Baptistengemeenten, Evangelische gemeenten, Vrij Evangelische gemeenten, PKN-kerken, Kerken van de Nazarener, Gereformeerde kerken en ga zo maar door, waarvan velen in één zelfde kerkgenootschap opgenomen zijn en binnen dat kerkgenootschap toch weer zo heel verschillend kunnen zijn. Bepalend voor een goede gemeente is de Bijbelgetrouwheid, het Christo-centrische gehalte, de onderlinge zorg voor elkaar en het verlangen om Christus bekend te maken, dichtbij en veraf. Hierbij gaat het niet allereerst om de naam die deze kerk draagt, maar veel meer om de identiteit, het functioneren en de inhoud van deze gemeente.


Op de Bijbelcursus is mij geleerd, als er in tongen gesproken wordt er iemand aanwezig moet zijn die het kan vertalen. Nu gebeurt het regelmatig in onze gemeente dat als iemand gaat bidden, een tweede iemand tegelijkertijd in tongen gaat spreken en wanneer deze persoon op de helft van zijn gebed is de rollen omgedraaid worden en hij die met bidden begonnen is in tongen gaat spreken en de ander het gebed afmaakt. Ik kan niet geloven dat de Heilige Geest zo werkt. Ook weet ik dat men het spreken in tongen aan kan leren. Hebben we hier te maken met bedrog of met het werk van de Heilige Geest? (J. J. te @)

Antwoord:
Over het spreken in tongen is in de loop van de kerkgeschiedenis al veel verwarring ontstaan. Paulus moest er een heel hoofdstuk (1 Korintiërs 14) aan wijden om het één en ander uit te leggen en ordelijk te laten verlopen. In 1 Korintiërs 14:21-22 zien we dat het spreken in tongen bij de zogenaamde ‘tekengaven’ behoort. Deze ‘tekengaven’ heeft de Here gegeven om het Joodse volk te overtuigen van het evangelie van Christus Jezus. Daarom is het spreken in tongen dan ook niet een teken voor de gelovigen (de gemeente), maar juist voor de ongelovigen! Dit in tegenstelling tot velen die beweren dat het spreken in tongen juist een teken van geestelijk leven is voor de gelovige!
In 1 Korintiërs 1:22 lezen we: ‘De Joden verlangen tekenen’. Zij hebben deze tekenen, toen de Here Jezus tussen hen werkte, volop ontvangen. In Handelingen 2 zien we voor het eerst dit teken van het spreken in tongen verschijnen. De Joden wisten er geen raad mee, want ze hoorden de apostelen in de talen spreken waarin zij geboren waren. Sommigen spotten er mee en zeiden dat ze dronken waren. Laat het duidelijk zijn dat het hier niet om één of andere ‘geheimtaal of engelentaal’ ging, maar om bestaande talen die in de verschillende landen rondom Israël gesproken werden. Hiermee gaf de Here aan dat vanaf de uitstorting van de Heilige Geest in Jeruzalem het evangelie niet alleen nog maar voor het Joodse volk bestemd was, zoals we in Matteüs 10:5-8 kunnen lezen: ‘Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls.’ Het evangelie zou voortaan aan alle volkeren verkondigd worden, in allerlei talen. Het teken van de vreemde talen was dus een dubbele boodschap voor het Joodse volk: het wonder van de vreemde talen bewees dat God Zijn Geest had uitgestort in het hart van de gelovigen en maakte de opdracht duidelijk om het evangelie aan alle volkeren te verkondigen.
Vanuit de kerkgeschiedenis weten we dat na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, met daarop volgend de diaspora van het Joodse volk, het teken van de vreemde talen zo goed als verdween. Hiermee ging 1 Korintiërs 13:8 in vervulling: ‘Tongen, zij zullen verstommen’. Met de ‘verdwijning’ van het Joodse volk hield ook deze tekengave, bestemd voor het Joodse volk, op te bestaan. Dit is dan ook de reden, dat we alleen in de Korintebrief over deze tekengaven kunnen lezen, omdat Paulus daar nog vele jaren binnen een Joodse gemeenschap gewerkt heeft. In deze enorme haven- en handelsstad leefde nog langere tijd een grote Joodse gemeenschap. Ook al zijn er vandaag velen die een ‘eigen’ invulling gegeven hebben aan het spreken in tongen, lijkt het me goed om terug te gaan naar dat wat de Bijbel ons hierover leert om zo te ontdekken dat dit een teken was, speciaal met het oog op het Joodse volk gegeven. 1 Korintiërs 14:21 en Jesaja 28:11-12 laten hierover in duidelijkheid niets te wensen over.

Theo Niemeijer