Vragen - jrg. 91-01 - “Het is altijd al zo geweest”
Hoe kan een christen er zeker van zijn dat hij voor de grote verdrukking opgenomen wordt naar de hemel? Er zijn zo veel verschillende verklaringen, maar wat is nu juist en wat niet? Hoe vinden jullie je antwoord? (S.v.D. te @)
Antwoord:
In Het Zoeklicht nr. 18 van de vorige jaargang (90’ste) op bladzijde 16 en 17 heb ik uitgebreid geschreven over het feit dat de gemeente vóór de grote verdrukking opgenomen wordt. Met zestien Bijbelse argumenten wordt in de beantwoording van een soortgelijke vraag hierop een antwoord gegeven. Ik stel dan ook voor om deze argumenten nog een keer, met de Bijbel ernaast, door te lezen om zo tot de ontdekking te komen dat de Bijbel ons leert dat de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen zal worden.
Wanneer men onderscheid weet te maken tussen Gods plan met Zijn verbondsvolk Israël en Zijn plan met de gemeente, wordt al gauw heel veel duidelijk. Zij die dit onderscheid niet kunnen maken, komen al gauw tot de conclusie dat er helemaal geen Messiaans vrederijk meer zal komen, laat staan een opname van de gemeente! Voor velen van hen is er dan ook niets anders dan de ‘jongste dag’, waarbij de hemel en aarde zullen vergaan en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn. Voor hen bestaat er geen zichtbare wederkomst van de Here Jezus als verheerlijkte Koning op de Olijfberg om Zijn vrederijk op aarde te vestigen. Voor hen bestaat er geen moment waarop de gelovigen in een oogwenk weggevoerd zullen worden, de Here tegemoet in de lucht om zo voor altijd bij de Here te zijn (1 Tessalonicenzen 4:17). Voor hen zijn de tekenen van de eindtijd uit de lucht gegrepen en worden door hen weggewuifd met de opmerking: “Het is altijd al zo geweest” (zie 2 Petrus 3:3-4).
Gedegen Bijbelonderzoek en het onderscheiden van de verschillende bedelingen (zie hiervoor het boek ‘Gods plan met de wereld’, door Clarence Larkin geschreven en een uitgave van Het Zoeklicht, € 24,95) geeft een duidelijk Bijbels zicht op de opname van de gemeente, met daarna de grote verdrukking die zal eindigen bij de zichtbare wederkomst van de Here Jezus op aarde.
Wanneer is het volgens de Bijbel Nieuwjaar? (R. H. te H.)
Antwoord:
Het godsdienstig jaar begint in Israël op de maand Nisan (maart/april), de maand waarin vanaf de veertiende het Pascha gevierd wordt: ‘Deze maand zal voor u het begin der maanden zijn, zij zal u de eerste der maanden van het jaar zijn’ (Exodus 12:2). Met de uittocht uit Egypte begon dus het godsdienstig nieuwjaar.
Het burgerlijk nieuwjaar begint echter op een ander moment, zo'n half jaar later. In 2015 zal dit plaatsvinden op 14 september. Dit Nieuwjaarsfeest wordt ook wel Rosh Hashanah genoemd. Het valt samen met de dag van de bazuin, waarmee de Grote Verzoendag wordt aangekondigd, die tien dagen later (23 september) gevierd wordt.
De eerste dag van de maand valt in Israël samen met het zichtbaar worden van de nieuwe maan. In Israël kent men het zogenaamde maanjaar met 354 dagen bestaande uit twaalf maanden van elk gemiddeld 29,5 dagen. De burgerlijke dag duurde van zonsopgang tot zonsondergang. Zo’n maanjaar was het meest voor de hand liggend voor een volk dat geen vaste woonplaats had. In het Hebreeuws vertaalt men het woord maan met ‘chodesj’, dat vertaald kan worden met ‘het nieuwe licht’, waarmee men doelt op de nieuwe maan. Zo vermeldt de Bijbel regelmatig de ‘nieuwemaanfeesten’.
Toen Israël echter in het beloofde land ging wonen en te maken kreeg met de jaargetijden, met daarmee samenhangend de zaaiingen en de oogsten, moest het volk wel rekening gaan houden met het zonnejaar met haar 365 dagen. Vandaar dat één keer per ongeveer drie jaar een extra maand (We-Adar) bijgevoegd werd om in de maat met dit zonnejaar te blijven.
In Openbaring 3:10 staat: ‘Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen.’ Geldt deze belofte alleen voor de christenen toen van de gemeente in Filadelfia, of geldt deze belofte ook voor ons? (S. v. D. te @)
Antwoord:
De zeven brieven die Johannes aan de zeven gemeenten in Klein-Azië schrijft zijn inderdaad allereerst aan deze lokale gemeente geschreven, maar zeker ook aan de gemeente van alle tijden. Ze geven gezamenlijk een overzicht van de kerkgeschiedenis, vanaf het ontstaan van de gemeente in Jeruzalem tot het moment, waarop de gemeente opgenomen zal worden.
Elke brief heeft zijn eigen thema:
Gemeente – Thema
Efeze – verval
Smyrna – vervolging
Pergamum – vermenging
Tyatira – verontreiniging
Sardus – verzuim
Filadelfia – verwachting
Laodicea – verkilling
De eindtijd wordt vooral gekenmerkt door de twee laatste gemeenten. Gemeenten die vol verwachting uitkijken naar de komst van de Here Jezus, maar ook vele gemeenten die deze verwachting kwijt zijn en in hun functioneren lauw geworden zijn.
De plaatselijke gemeente in Filadelfia heeft in haar bestaan ‘de verzoeking die over de gehele wereld komen zou’ niet meegemaakt. Het gaat hier dus om een profetie die in de toekomst vervuld zal worden voor hen die Hem verwachten. Zo is de inhoud van deze brieven natuurlijk gericht aan hen die op dat moment in deze plaatsen als gemeente samenkwamen, maar ook over hun hoofden heen naar de gemeenten van nu.
Ik las onlangs in een stukje getiteld ‘Helden en lafaards’, waarin staat dat God er geen moeite mee heeft wanneer je het geloof verloochent in situaties waarin je met de dood bedreigd wordt. Hoe denk u daarover? (A. C. te @)
Antwoord:
De Bijbel leert ons anders: ‘Maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is’ (Matteüs 10:33 en Lucas 12:9). In 2 Timoteüs 2:12 staat: ‘Indien wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen.’
In Openbaring 2:13 lezen we: ‘Ik weet, waar gij woont, daar waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.’ Ook in Openbaring 3:8 lezen we: ‘gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord niet verloochend.’
We worden opgeroepen om ‘getuigen’ te zijn (Handelingen 1:8) en het Griekse woord voor ‘getuige’ is ‘martures’, waar ons woord ‘martelaar’ van afgeleid is.
Wat zullen christenen in landen waar vervolging is en bovengenoemde column zouden lezen, ontmoedigd worden! Vanaf het begin van de gemeente worden de gelovigen vervolgd. De Here Jezus kondigde dit ook aan en zei dat we ons als een kudde midden onder de wolven bevinden! Vele christenen hebben hun leven voor de Here Jezus opgeofferd, wat vreselijk om dan nu te zeggen dat God het niet erg vindt, wanneer we Hem verloochenen!
Natuurlijk is het makkelijk om zo te denken wanneer de vervolging ver weg is. Je zult maar met de dood bedreigd worden, praat je dan nog zo? Corrie te Boom zei het zo mooi: “Je hebt het treinkaartje pas nodig, wanneer je in de trein stapt.” Voorafgaand kunnen we ons dit niet voorstellen, maar als het eenmaal zo ver is, dan belooft Gods Woord ons dat op het juiste moment Hij ons de genade zal geven.
Theo Niemeijer
Antwoord:
In Het Zoeklicht nr. 18 van de vorige jaargang (90’ste) op bladzijde 16 en 17 heb ik uitgebreid geschreven over het feit dat de gemeente vóór de grote verdrukking opgenomen wordt. Met zestien Bijbelse argumenten wordt in de beantwoording van een soortgelijke vraag hierop een antwoord gegeven. Ik stel dan ook voor om deze argumenten nog een keer, met de Bijbel ernaast, door te lezen om zo tot de ontdekking te komen dat de Bijbel ons leert dat de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen zal worden.
Wanneer men onderscheid weet te maken tussen Gods plan met Zijn verbondsvolk Israël en Zijn plan met de gemeente, wordt al gauw heel veel duidelijk. Zij die dit onderscheid niet kunnen maken, komen al gauw tot de conclusie dat er helemaal geen Messiaans vrederijk meer zal komen, laat staan een opname van de gemeente! Voor velen van hen is er dan ook niets anders dan de ‘jongste dag’, waarbij de hemel en aarde zullen vergaan en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn. Voor hen bestaat er geen zichtbare wederkomst van de Here Jezus als verheerlijkte Koning op de Olijfberg om Zijn vrederijk op aarde te vestigen. Voor hen bestaat er geen moment waarop de gelovigen in een oogwenk weggevoerd zullen worden, de Here tegemoet in de lucht om zo voor altijd bij de Here te zijn (1 Tessalonicenzen 4:17). Voor hen zijn de tekenen van de eindtijd uit de lucht gegrepen en worden door hen weggewuifd met de opmerking: “Het is altijd al zo geweest” (zie 2 Petrus 3:3-4).
Gedegen Bijbelonderzoek en het onderscheiden van de verschillende bedelingen (zie hiervoor het boek ‘Gods plan met de wereld’, door Clarence Larkin geschreven en een uitgave van Het Zoeklicht, € 24,95) geeft een duidelijk Bijbels zicht op de opname van de gemeente, met daarna de grote verdrukking die zal eindigen bij de zichtbare wederkomst van de Here Jezus op aarde.
Wanneer is het volgens de Bijbel Nieuwjaar? (R. H. te H.)
Antwoord:
Het godsdienstig jaar begint in Israël op de maand Nisan (maart/april), de maand waarin vanaf de veertiende het Pascha gevierd wordt: ‘Deze maand zal voor u het begin der maanden zijn, zij zal u de eerste der maanden van het jaar zijn’ (Exodus 12:2). Met de uittocht uit Egypte begon dus het godsdienstig nieuwjaar.
Het burgerlijk nieuwjaar begint echter op een ander moment, zo'n half jaar later. In 2015 zal dit plaatsvinden op 14 september. Dit Nieuwjaarsfeest wordt ook wel Rosh Hashanah genoemd. Het valt samen met de dag van de bazuin, waarmee de Grote Verzoendag wordt aangekondigd, die tien dagen later (23 september) gevierd wordt.
De eerste dag van de maand valt in Israël samen met het zichtbaar worden van de nieuwe maan. In Israël kent men het zogenaamde maanjaar met 354 dagen bestaande uit twaalf maanden van elk gemiddeld 29,5 dagen. De burgerlijke dag duurde van zonsopgang tot zonsondergang. Zo’n maanjaar was het meest voor de hand liggend voor een volk dat geen vaste woonplaats had. In het Hebreeuws vertaalt men het woord maan met ‘chodesj’, dat vertaald kan worden met ‘het nieuwe licht’, waarmee men doelt op de nieuwe maan. Zo vermeldt de Bijbel regelmatig de ‘nieuwemaanfeesten’.
Toen Israël echter in het beloofde land ging wonen en te maken kreeg met de jaargetijden, met daarmee samenhangend de zaaiingen en de oogsten, moest het volk wel rekening gaan houden met het zonnejaar met haar 365 dagen. Vandaar dat één keer per ongeveer drie jaar een extra maand (We-Adar) bijgevoegd werd om in de maat met dit zonnejaar te blijven.
In Openbaring 3:10 staat: ‘Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen.’ Geldt deze belofte alleen voor de christenen toen van de gemeente in Filadelfia, of geldt deze belofte ook voor ons? (S. v. D. te @)
Antwoord:
De zeven brieven die Johannes aan de zeven gemeenten in Klein-Azië schrijft zijn inderdaad allereerst aan deze lokale gemeente geschreven, maar zeker ook aan de gemeente van alle tijden. Ze geven gezamenlijk een overzicht van de kerkgeschiedenis, vanaf het ontstaan van de gemeente in Jeruzalem tot het moment, waarop de gemeente opgenomen zal worden.
Elke brief heeft zijn eigen thema:
Gemeente – Thema
Efeze – verval
Smyrna – vervolging
Pergamum – vermenging
Tyatira – verontreiniging
Sardus – verzuim
Filadelfia – verwachting
Laodicea – verkilling
De eindtijd wordt vooral gekenmerkt door de twee laatste gemeenten. Gemeenten die vol verwachting uitkijken naar de komst van de Here Jezus, maar ook vele gemeenten die deze verwachting kwijt zijn en in hun functioneren lauw geworden zijn.
De plaatselijke gemeente in Filadelfia heeft in haar bestaan ‘de verzoeking die over de gehele wereld komen zou’ niet meegemaakt. Het gaat hier dus om een profetie die in de toekomst vervuld zal worden voor hen die Hem verwachten. Zo is de inhoud van deze brieven natuurlijk gericht aan hen die op dat moment in deze plaatsen als gemeente samenkwamen, maar ook over hun hoofden heen naar de gemeenten van nu.
Ik las onlangs in een stukje getiteld ‘Helden en lafaards’, waarin staat dat God er geen moeite mee heeft wanneer je het geloof verloochent in situaties waarin je met de dood bedreigd wordt. Hoe denk u daarover? (A. C. te @)
Antwoord:
De Bijbel leert ons anders: ‘Maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is’ (Matteüs 10:33 en Lucas 12:9). In 2 Timoteüs 2:12 staat: ‘Indien wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen.’
In Openbaring 2:13 lezen we: ‘Ik weet, waar gij woont, daar waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.’ Ook in Openbaring 3:8 lezen we: ‘gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord niet verloochend.’
We worden opgeroepen om ‘getuigen’ te zijn (Handelingen 1:8) en het Griekse woord voor ‘getuige’ is ‘martures’, waar ons woord ‘martelaar’ van afgeleid is.
Wat zullen christenen in landen waar vervolging is en bovengenoemde column zouden lezen, ontmoedigd worden! Vanaf het begin van de gemeente worden de gelovigen vervolgd. De Here Jezus kondigde dit ook aan en zei dat we ons als een kudde midden onder de wolven bevinden! Vele christenen hebben hun leven voor de Here Jezus opgeofferd, wat vreselijk om dan nu te zeggen dat God het niet erg vindt, wanneer we Hem verloochenen!
Natuurlijk is het makkelijk om zo te denken wanneer de vervolging ver weg is. Je zult maar met de dood bedreigd worden, praat je dan nog zo? Corrie te Boom zei het zo mooi: “Je hebt het treinkaartje pas nodig, wanneer je in de trein stapt.” Voorafgaand kunnen we ons dit niet voorstellen, maar als het eenmaal zo ver is, dan belooft Gods Woord ons dat op het juiste moment Hij ons de genade zal geven.
Theo Niemeijer