Vragen - jrg. 90-13 - De tien stammen: nooit helemaal weggeweest

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 13
De laatste tijd komen verschillende stammen van Israël weer terug naar hun land. Zo komt de stam Dan uit Ethiopië, Ruben uit Rusland en Manasse uit Noord-India. Kunt u mij vertellen waar de negen andere stammen gebleven zijn en waar die vandaan zullen komen? (H. de R. te A.)

Antwoord:
In 722 v.Chr. viel Samaria in handen van de koning van Assur en werden de tien noordelijke stammen op vreselijke wijze gedood of gevangen meegenomen. De twee overgebleven stammen, Benjamin en Juda, bleven daarna nog zo’n 140 jaar langer (tot 587 v.Chr.) in Israël wonen, totdat Nebukadnezar, de koning van Babel Jeruzalem verwoestte en ook deze twee stammen gevangen weggevoerd werden.
Velen van de laatstgenoemde twee stammen zijn na zo’n zeventig jaar weer teruggekeerd naar Israël om daar de tempel en de muren van Jeruzalem weer op te bouwen. Toch zijn er ook velen in Babel achter gebleven, ze hadden daar inmiddels hun bestaan opgebouwd en vonden het niet nodig om hun opgebouwde welvaart in Babel te verlaten.
De tien stammen die door Assur zijn weggevoerd zijn een heel ander verhaal. Niemand weet precies waar deze stammen gebleven zijn. Het is zelfs zo dat vele Joden van zichzelf niet eens meer weten vanuit welke stam zij voortgekomen zijn! Over deze onduidelijkheid kun je al lezen in Ezra 2:59-63 en Nehemia 7:61-65. Toch lezen we in Gods Woord dat uiteindelijk alle stammen weer aanwezig zullen zijn in het beloofde land en dat gehele Israël tot herstel zal komen.
Verder is het goed te weten dat na de scheuring van het koninkrijk Israël, die plaatsvond na de dood van Salomo en waarbij de noordelijke tien stammen zich afscheidden van Rehabeam, de zoon van Salomo, en Jerobeam tot hun koning aanstelden, velen vanuit het noordelijke rijk overliepen naar Juda omdat in Jeruzalem de tempel stond. Toen dit gebeurde, plaatste Jerobeam in Bethel en Dan twee gouden kalveren en stelde daar de erediensten in, in plaats van de erediensten in de tempel te Jeruzalem (1 Koningen 12:25-32). Vanaf dat moment bestonden de stammen Juda en Benjamin niet meer alleen uit afstammelingen uit deze beide stammen, maar waren alle andere stammen toen al vertegenwoordigd in deze beide stammen. Zo lezen we dat Hanna, die samen met Simeon God loofde bij het opdragen van de Here Jezus in de tempel, uit de stam Aser kwam (Lucas 2:36).
Aan de ene kant zijn de tien noordelijke stammen in de volkerenmassa verdwenen en komen ze nu door een Godswonder weer tevoorschijn, maar aan de andere kant zijn de tien stammen nooit helemaal weggeweest omdat velen van hen zich al in de tijd van Jerobeam bij Juda gevoegd hadden.


In Het Zoeklicht nr. 8 schrijft u over de gruweldaden van David die volgens 1 Kronieken 20:3 de overwonnen burgers in stukken liet delen door zagen, ijzeren klingen en bijlen. Nu heb ik een vertaling van David Stern, de ‘complete Jewish Bible’, waar ik een geheel andere vertaling van dit vers lees: ‘Hij bracht al de mensen naar buiten en zette hen aan het werk met zagen, ijzeren klingen en bijlen’ (vrij vertaald naar het Nederlands). Hoe denkt u over deze vertaling? (H. en K. v.d. B. te@)

Antwoord:
Genoemd Bijbelgedeelte wordt inderdaad verschillend vertaald. Canisius vertaalt: ‘Hij gebruikte hen aan de zaag, de ijzeren houwelen en de bijlen’. De Leidse vertaling luid als volgt: ‘Hij zette ze aan de arbeid bij de zaag, de ijzeren houwelen en de bijlen’. Luther vertaalde: ‘Hij leidde hen onder zagen en ijzeren dorswagens en Bijlen’. Het zijn met name de Statenvertaling en de NBG-vertaling die over de gruwelijkheden van ‘het door de midden zagen’ spreken.
Verhelderend is het parallelgedeelte uit 2 Samuël 12:31, waar we het volgende lezen: ‘Hij legde ze onder zagen, ijzeren pinnen en ijzeren bijlen; ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwerken’. Met verandering van één letter in de Hebreeuwse tekst staat er inderdaad: ‘ook liet hij hen werken bij de vervaarding van stenen’.
Al met al lijkt het er op dat David hen zware slavenarbeid oplegde met zagen en bijlen om in het bos bomen te vellen en te bewerken, met daarnaast het delven van stenen met ijzeren houwelen. Er werd in de tijd van David veel gebouwd aan vestingsteden en andere versterkingen. Het lijkt er dus op dat de vertaling van David Stern correct is, hoewel er ruimte blijft bestaan om dit gedeelte ook anders te vertalen. De samenhang van de beide gedeelten pleit echter wel voor de vertaling van David Stern.


Weet u misschien hoe de dagen ten tijde van de Oude Testament bij de omringende volken heetten? En ook ten tijde van het Nieuwe Testament onder het Romeinse rijk? Er is tegenwoordig een beweging aan de gang voor het houden van de sabbat en de joodse feestdagen door christenen. Hoe denkt u daarover? (T. K. te A.)

Antwoord:
In de periode waarin de Bijbel geschreven werd, worden de dagen alleen genoemd in hun volgorde binnen de week, dus de eerste, tweede, derde dag, enz. Pas later kregen de dagen van de week hun heidense namen. Eerst hadden de Grieken aan de dagen namen gegeven. Zo gaf men aan elke dag de naam van een planeet: de zon(dag) en de maan(dag) met daarnaast nog vijf andere planeten. Deze planeten hadden de Grieken ook weer naar hun goden vernoemd.
De Romeinen hebben deze namen van de Grieken later overgenomen. Weer later hebben de Germanen deze namen overgenomen en gedeeltelijk aangepast aan hun eigen Germaanse afgoden. Zo kreeg je uiteindelijk:
Zondag, vernoemd naar de planeet de zon.
Maandag, vernoemd naar de planeet de maan.
Dinsdag, vernoemd naar de Germaanse god Thingsus, de god van de volksvergaderingen. (in de Griekse tijd: de dag van Mars)
Woensdag, vernoemd naar de Germaanse god Wodan, de god van de handel (in de Griekse tijd heette deze dag Mercurii).
Donderdag, vernoemd naar de Germaanse god Donar Thor, de god van de donder. (In de Griekse tijd heette deze dag Jupiter).
Vrijdag, vernoemd naar de Germaanse god Freya, de god van de vruchtbaarheid. (in de Griekse tijd: Venus)
Zaterdag, vernoemd naar de dag van Saturnus, de god van de landbouw. eigenlijk is de naam zaterdag afgeleid van het woord Satur!
Zo zie je maar hoe het heidendom haar sporen nagelaten heeft op de namen van onze wekelijkse dagen! (informatiebron: Stijn Wijnsma)

Handelingen 15:19-20 maakt ons duidelijk dat mensen die zich vanuit het heidendom tot Christus bekeren zich niet aan hoeven te passen aan het Jodendom. Op de vraag of christenen uit de heidenen zich moesten laten besnijden en de wet van Mozes moesten houden was Jakobus heel duidelijk: ‘Ik ben van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat aan de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ en in vers 29 voegen Paulus en Barnabas hier aan toe: ‘Indien gij u hier voor wacht, zult gij wel doen, Vaart wel!’
Vooral de laatste tijd is het weer een soort hype om zich vanuit het heidendom helemaal tot het Jodendom te bekeren en zich aan te passen aan het leven van de Joden. Nergens roept de Bijbel ons op om de wet van Mozes te houden, de Joodse feesten te vieren en de sabbat te onderhouden. Jakobus zegt duidelijk dat men de gelovigen uit de heidenen niet verder lastig moet vallen. Toch zijn er vandaag velen en dan met name bekeerde heidenen die nog maar net ontdekt hebben dat de Here God Israël niet verworpen heeft, maar met dit volk nog een geweldig plan heeft, die medechristenen lastig vallen om hen het Joodse leven op te dringen. Je hebt hier te maken met het zogenaamde klepeleffect; van het ene uiterste naar het ander uiterste!
Der Vergadering van Gelovigen hield in 1832 al conferenties over het herstel van Israël, terwijl velen er nu pas achter komen en helaas doorslaan!
Kolossenzen 2:16 maakt ons duidelijk dat we niet veroordeeld dienen te worden wanneer we de feesten, de spijswetten, de speciale dagen, zoals een feestdag, nieuwe maan of de sabbat niet vieren. Het gaat hier slechts om een schaduw van de werkelijkheid die in Christus vervuld is.

Theo Niemeijer