Vragen - jrg. 90-12 - Het begin van de laatste jaarweek

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 12
In Matteüs 24:36 en Marcus 13:32 staat: ‘Maar van die dag of van die ure weet niemand, ook de engelen in de hemelen niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.’ Slaat deze tekst op de gemeente, het Joodse volk of op de christenen in de laatste zeven jaar? (M. O. te @)

Antwoord:
In Handelingen 1:6 zie we zo’n zelfde voorbeeld, waarbij de apostelen aan de Here Jezus vragen of Hij in ‘deze tijd het koningschap voor Israël zou herstellen’, waarop Hij hen ten antwoord geeft: ‘Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.’ In Romeinen 11:33 lezen we dat de beschikkingen van God voor ons ondoorgrondelijk zijn.
Velen hebben geprobeerd te berekenen wanneer de wederkomst plaats zal vinden. Elke berekening bleek tot een desillusie te leiden. Lucas 17:20 leert ons dat het koninkrijk niet zó komt dat het te berekenen is. Ook met het bepalen van de wederkomst op of rond de Joodse najaarsfeesten moeten we voorzichtig zijn.
Clarence Larkin schreef hierover al in het jaar 1918 in zijn bekende boek ‘Gods plan met de wereld’ (uitgave van Het Zoeklicht): ‘Dit heeft sommigen ertoe gebracht te geloven dat, omdat Jezus werd gekruisigd in de tijd van het Pascha en de Heilige Geest met Pinksteren was gegeven, wanneer Hij weerkomt de opname plaats zal vinden op het Loofhuttenfeest en de openbaring zeven jaar later tijdens hetzelfde feest. Alleen de tijd zal de juistheid van dit gezichtspunt onthullen’ (blz. 246).

Het tijdstip van de opname van de gemeente is niet los te koppelen van de zichtbare wederkomst van de Here Jezus als Koning voor Zijn volk Israël, met daarna het begin van het Messiaanse rijk en daarop aansluitend het laatste oordeel, het vergaan van deze aarde en de verschijning van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
De start van al deze gebeurtenissen ligt op het moment van de opname van de gemeente. Vanaf dat moment gaat de tijdsklok voor Israël weer lopen en begint de laatste jaarweek, die uit zal monden in de bekering en wedergeboorte van Israël. Dan zal, dus zeven jaar na de opname van de gemeente, de Here Jezus zichtbaar wederkomen om Zijn koningschap in Jeruzalem, de stad van de Grote Koning, op aarde te vestigen. Hiermee begint het Messiaanse vrederijk dat uiteindelijk zal overgaan in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Wanneer de Here Jezus het nu over dit moment heeft, maakt hij ons duidelijk dat dit tijdstip alleen bij de Vader bekend is. Al deze momenten staan dus met elkaar in verbinding en worden door het moment van de opname van de gemeente bepaald.


In onze gemeente is de laatste tijd erg veel onrust ontstaan. Twee echtparen met jonge kinderen hebben met elkaar van partner geruild. De mannen zijn uit hun ambt gezet (ze waren beiden als oudste werkzaam in de gemeente) en beide echtparen is het lidmaatschap aan de gemeente ontnomen. Daarnaast werd besloten hen niet meer toe te laten aan het Avondmaal. Nu komen deze twee echtparen nog wel als gast in de gemeente en nemen de laatste tijd ook weer deel aan het Avondmaal. Hierover is veel onrust in onze gemeente ontstaan en velen dreigen de gemeente te verlaten. Hoe moeten we hiermee omgaan? (F. D. te H.)

Antwoord:
Onder het mom van ‘Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar’ (Johannes 8:7) worden heel wat zonden in de gemeente goedgepraat en getolereerd. De houding van Paulus tegenover zulke zonden laat aan duidelijkheid niets te wensen over. In 1 Korintiërs 5:1-8 gaat het over een man die met zijn moeder in een seksuele verhouding leeft. De gemeente reageerde opgeblazen in plaats van zich te bedroeven. Paulus is van mening ‘zo iemand uit de gemeente te verbannen en in de naam van de Here Jezus deze man aan satan over te leveren tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde.’
Zowel het Oude Testament (denk aan de geschiedenis van Achan in Jozua 7) als het Nieuwe Testament (de geschiedenis van Ananias en Saffira in Handelingen 5:1-11) laten ons zien dat de Here God geen enkele compromis met de zonde duldt.
Het ‘onder de tucht stellen’ van een zondig en opstandig gemeentelid is echter niet het eindstation! In 2 Korintiërs 2:5-11 zien we hoe Paulus waarschijnlijk op deze gebeurtenis terugkomt en de gemeente aanmoedigt om de getuchtigde weer op te nemen in de gemeenschap en hem vergeving aan te bieden. Dit alles natuurlijk wel nadat de getuchtigde tot inkeer en berouw gekomen is en met de zondige situatie gebroken heeft.


Kunt u mij vertellen wat de status van de tien geboden voor ons als christenen vandaag de dag nog inhoudt? (B. v. G. te @)

Antwoord:
Onder evangelische christenen heerst nog wel eens de gedachte dat wij helemaal niets meer met de wet te maken hebben. Christus heeft immers de wet vervuld en is het einde van de wet! Men meent dan ook geheel vrij te zijn en het recht te hebben om zelf te bepalen wat goed en niet goed is! Het is echter on-Bijbels om zo te denken en met Gods Woord om te gaan.
In Romeinen 3:31 lezen we dat door het geloof de wet niet buiten werking gesteld wordt, maar veeleer bevestigd wordt. We lezen in de Bijbel dat er aan de wet niets verkeerd was, maar wel aan de mensen die deze wet uit zichzelf niet konden volbrengen! God heeft in de wet laten zien hoe goed een mens dient te zijn om behouden te worden, een maatstaf waar geen mens aan kon voldoen. Daarmee laat Paulus ons in de Romeinenbrief zien (3:23-24) dat alle mensen aan deze norm tekortschieten en Gods genade nodig hebben om uiteindelijk wel te kunnen voldoen aan deze hoge norm. Door het geloof krijgen we deel aan de genade die we nodig hebben om ondanks ons tekort toch behouden te worden.
Paulus legt ons uit, dat de Here Jezus als de volmaakte mens de eis van de wet, voor hen die in Hem geloven, vervuld heeft. Door het nakomen en houden van de wet wordt niemand behouden, omdat het geen enkel mens lukt. Omdat niemand de wet kon gehoorzamen, stonden alle mensen strafwaardig en schuldig tegenover de heilige God (Romeinen 3:19-20). Onze schuld werd op Christus, het Lam Gods gelegd en Hij onderging de straf die ik verdiend had. Daarmee werd voor mij, toen ik tot het geloof in Christus kwam, de eis van de wet vervuld en werd ik gerechtvaardigd. Maar hield daarbij de wet voor mij helemaal op te bestaan?
De Bijbel leert ons in Romeinen 8:2 dat ‘de wet van de Geest des levens ons in Christus Jezus vrijgemaakt heeft van de wet der zonde en des doods.’ Door Gods Geest in ons wordt Gods wet van binnenuit in ons vervuld, waardoor de wet pas echt in ons leven tot haar recht komt, net zoals Paulus het leert in Romeinen 3:31, waar staat dat door het geloof de wet juist opgericht wordt (letterlijke vertaling).
Geloof leidt tot gehoorzaamheid ‘om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken’ (Romeinen 1:5, 6:16, 15:18, 16:19 en 26). Zo leert Paulus ons dat we ‘onder de wet van Christus staan’ (1 Korintiërs 9:21), waarmee hij aangeeft dat de Here Jezus, door de Heilige Geest in ons, de wet van God vervult.

Theo Niemeijer