Vragen - jrg. 90-07 - Engelen en reuzen: de ‘zonen Gods’

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 7
In hoeverre hebben de Bijbelgedeelten uit Genesis 6:1-6 en dat uit Judas :6-8 met elkaar te maken? In Genesis 6:2 gaat het om de ‘zonen Gods’ die zich uit de dochters der mensen vrouwen namen die zij maar verkozen, in Judas :6 gaat het om de engelen die aan hun oorsprong ontrouw werden. Kunt u hier iets meer over zeggen? (J en C. de L. te @)

Antwoord:
We hebben hier te maken met een ingewikkeld exegetisch probleem, waar al heel veel over geschreven is. Sommigen zijn van mening dat met deze zonen Gods gewoon het mannelijke nageslacht van Adam en Eva bedoeld wordt en de dochters der mensen het vrouwelijk nageslacht. Men ziet hier een seksuele losbandigheid ontstaan tussen het mannelijke en het vrouwelijke geslacht, dat uitmond in de zondvloed. Men baseert deze gedachte dan ook op de uitspraak van de Here Jezus dat de mensen in de opstanding niet huwen, want zij zijn dan als de engelen (Matteüs 22:30).
Toch zou het kunnen zijn, dat hier iets anders aan de hand is, wat meer onze aandacht verdient. In Genesis 3:15 wordt de vijandschap aangekondigd tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw. Dit zaad van de slang neem in de geschiedenis drie vormen aan.
Allereerst hebben we te maken met het ‘satans anti-woord’, de leugen dat de mensheid wil verleiden. Hij is de vader der leugen en elke leugen komt voort uit de satan en is daarmee het zaad van de slang.
Ten tweede hebben we het zaad van de slang in de vorm van gevallen engelen, de demonen die satan in zijn val meegesleurd heeft. Zij zijn het die de mensen verleiden en gevangen nemen.
Ten derde hebben we te maken met het ‘Adderengebroed’, de mensen die de leugen liefhebben (Matteüs 3:7).
De uitdrukking ‘de zonen Gods’ uit Genesis 6:2 komen we wel meer in de Bijbel tegen (Job 1:6, 2:1, 38:7), waarbij we te maken hebben met engelen. Ook in de Septuagint wordt in plaats van de ‘zonen Gods’ de uitdrukking ‘Engelen’ gebruikt. Deze engelen zouden in Judas :6 bedoeld kunnen zijn en worden beschreven als de engelen die hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlaten hebben. Zij behoren tot het slangenzaad dat als de gevallen engelen, demonen, zijn werk onder de mensenkinderen doet. Over deze engelen, die hun oorsprong ontrouw geworden zijn, schrijft Judas dat zij, net zoals de mensen in Sodom, botgevierd hebben en ander vlees achternagelopen zijn. We lezen hier dus wel degelijk van gevallen engelen die gehoereerd hebben. De engelen stelden zich niet meer onder Gods heerschappij en hadden gemeenschap met de dochters van de mensen, waaruit de ‘reuzen’ geboren werden. En deze reuzen zijn werkelijk het zaad van de slang, in de letterlijke en reus-achtige betekenis. Dit is zo in strijd met Gods scheppingsorde, dat het God berouwde en smartte in Zijn hart dat Hij de mens op aarde gemaakt had.
Dit gaat wel ieder menselijk bevattingsvermogen te boven, maar is typerend voor de diepte van het verval van de mensen over wie de zondvloed gekomen is. Er staat in Genesis 6:2 dat deze zonen Gods zich vrouwen namen, die zij maar verkozen. Dit typeert wel duidelijk hoe weerloos de vrouwen toen waren. En hoe achteloos de mannen, die dit kennelijk maar toelieten.
Deze eerste demonische invasie had plaats in Genesis 6, waarop de zondvloed deze periode afsloot door alles wat op aarde leefde te verdelgen wat zich niet in de reddende ark bevond. In vers 4 lezen we echter dat ook ‘daarna’ de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, waaruit de geweldigen en de mannen van naam geboren werden. Hier zien we dus dat ook na de zondvloed het zondige gedrag van de mensheid niet voorbij was en dat de demonische invasie zijn vervolg kreeg!
In het Hebreeuws wordt voor de uitdrukking ‘geweldigen’ het woord ‘enósh’ gebruikt, dat te maken heeft met volslagen morele verwording van deze reuzen. En voor het woord ‘reuzen’ vinden we in de Hebreeuwse tekst ‘nephilim’. Deze naam leeft niet alleen in de Bijbel, maar ook in de culturele geschiedenissen van tal van volkeren. Onbegrijpelijke verhalen voor de westerse geest, zo komt het ons voor en toch?
Vindt hier de Griekse mythologie haar bronnen? De Germaanse godenleer van de Nibelungen (vgl. de Nephilim)? De Refaïeten, zoals Goliath en zijn broers? Denk hierbij ook aan de Enakieten (Numeri 13:33). En ook de tastbare herinneringen zoals de piramiden en de megalieten (Bretagne, Stonehenge of andere plaatsen waar zulke ‘reuzenstenen’ staan) krijgen dan een verklaring die past bij de Bijbelse gegevens.
De Here Jezus zal aan Petrus en Judas zeker iets over de gebeurtenissen van Genesis 6 en de dingen ‘daarna’ verteld hebben. Beiden spreken in hun brieven over de prehistorie, over engelen die hun oorsprong (hun woonplaats) ontrouw werden. En dan gaat het hierbij ook over dezelfde zonden die in Sodom en Gomorra plaats hadden, namelijk het achterna lopen van ‘ander vlees’. Dat is niet homofilie van mensen, maar eigenlijk iets volslagen tegengestelds, namelijk gemeenschap tussen engelen en mensen (heterosarx, letterlijk: ander vlees, zie Judas :7). God zegt daarvan: ‘De zonde van Sodom en Gomorra is voorwaar zéér zwaar’ (Genesis 18:20).
Het zou wel eens kunnen zijn dat in Job 4:14-19 een beschrijving staat hoe een demon iemand slapend in bed verleidt: ‘…daar gleed een geest mij voorbij, deed het haar van mijn lichaam te berge rijzen. Hij bleef staan, maar ik kon zijn gestalte niet onderscheiden. Een gedaante stond voor mijn ogen, en ik vernam een fluisterende stem: Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God, of een man rein tegenover zijn Maker? Zie, in zijn dienaren stelt Hij geen vertrouwen, en bij zijn engelen vindt Hij dwaling; hoeveel te meer bij hen die in lemen hutten wonen…’ We lezen hier dat engelen ontrouw zijn en hoeveel te meer de mensenkinderen, die ‘in lemen hutten wonen’!
De gruwelijke geschiedenis en oordelen die daarop volgen zijn een waarschuwing voor hen die Gods scheppingsorde en heerschappij verwerpen (Judas :8). Een volgende en laatste invasie van demonische machten is in onze tijd op komst. Opnieuw tekent zich een klimaat af waarin vrouwen worden ‘beetgenomen’ en volkomen misleid ‘zich zullen misgaan’ (Numeri 5:12). Ook de mannen werken hieraan mee, waardoor ook deze tijd weer rijp wordt voor het oordeel van God.
De Here Jezus waarschuwt: ‘Want zoals het was in de dagen van Noach… zoals zij in de dagen vóór de zondvloed waren… huwende en ten huwelijk gevende’ (Matteüs 24:37-38). Aan het einde van de tijd die God de mens gesteld heeft, zal dit oordeel plaatsvinden.
In Judas :8 staat een indringende waarschuwing aan alle feministen, voor wie het ondergeschikt zijn aan de man (wat God voor de vrouw beschikt heeft) een absolute gruwel geworden is: ‘zij verwerpen wat heerschappij heet (letterlijk: zij zetten de heerschappij terzijde) en lasteren de heerlijkheden.’ Overigens geldt dit niet alleen veel feministen, maar is dit ook een kenmerk van de huidige tijdgeest om alle autoriteit terzijde te stellen: ‘…zich te verheffen tegen God en al wat voorwerp van verering heet’ (2 Tessalonicenzen 2:4).
De wereldwijde emancipatiebeweging is niet een bevrijding van de vrouw uit haar geknechte positie, maar een levensgevaarlijke verleiding! Een verleiding die in onze tijd ook vele kerken binnengedrongen is. De dagen van Noach herhalen zich in onze tijd, waarmee een demonische invasie ophanden lijkt te zijn. Hoeveel te meer behoren wij als Bijbelgetrouwe kinderen van God Gods Woord vast te houden, om ons niet te laten meeslepen met de tijdgeest van nu. Het blijkt maar weer overduidelijk dat het moment waarop de Here Jezus Zijn gemeente thuishaalt heel dichtbij gekomen is. Zijn we bereid om Hem vandaag tegemoet te gaan in de lucht om voor altijd bij Hem te zijn? Het zou zomaar vandaag kunnen gebeuren!
(geraadpleegde lectuur: ‘De positie van de vrouw ten opzichte van de man’, R.H. Matzken , Morgenrood)

Theo Niemeijer