Vragen - jrg. 89-04

ds. Theo Niemeijer • 89 - 2013 • Uitgave: 4
De Here tegemoet

In nummer 25 schrijft u over het onderwerp ‘elk oog zal Hem zien’. Graag zou ik u hier enkele vragen over willen stellen:
1. Wanneer een gelovige sterft, gaat deze dan wel direct naar de Here Jezus? Moet deze niet wachten tot de opstanding om daarna pas bij Christus te zijn?
2. In Matteüs 24 lezen we over de komst van Christus op de wolken, daarna over het verzamelen van de uitverkorenen uit alle windstreken. In hoofdstuk 25 lezen we dan over het oordeel, waarbij de schapen en de bokken van elkaar gescheiden worden, waarbij de Here over ieder, ook over ons, persoonlijk zal rechtspreken.
3. In 1 Tessalonicenzen wordt niets over het duizendjarig vrederijk gezegd. Het gaat er bij Paulus juist om, dat we bij Zijn komst bij Hem zullen zijn en niet om één of andere regering op aarde.
4. In Openbaring 20:4 lezen we dat bij de vestiging van het vrederijk alleen de martelaren op zullen staan en dat de overige doden pas na het vrederijk op zullen staan. Alleen de martelaren zullen dus met Hem regeren en wij zullen pas (de overige doden) na het vrederijk opstaan om voor de witte troon geoordeeld te worden.
Kunt u mij aangeven of bovenstaande overeenkomstig de Bijbel is? (T. B. te N.)


Antwoord:
In Matteüs 24 gaat de Here Jezus in op drie vragen van de apostelen:
1. Wanneer zal de tempel verwoest worden?
2. Wat is het teken van uw komst?
3. Wat is het teken van de voleinding van de wereld?
U kunt deze vragen aan het begin van dit hoofdstuk, in vers 3 vinden. Het gaat in dit hoofdstuk met name over Gods plan met Zijn volk Israël en niet zozeer over Gods plan met de gemeente. Matteüs heeft zijn evangelie dan ook met name geschreven voor het Joodse volk en beschrijft de Here Jezus als de Koning der Joden.
Marcus schreef zijn evangelie, uit de mond van Petrus, hoofdzakelijk voor de Romeinen in Rome en beschreef de Here Jezus als de dienstknecht. Lucas beschreef de Here Jezus als de Mensenzoon en dan met name voor de heidenen (Grieken) en Johannes beschreef de Here Jezus als Gods Zoon en dan in de eerste plaats voor de gemeente. Het is altijd goed om met dit onderscheid rekening te houden bij het lezen en de uitleg van de Evangeliën.
Het is dus geen bijzonderheid dat Matteüs in dit hoofdstuk (vrijwel) niets over de opname van de gemeente schrijft. Hij doet dit alleen in bedekte woorden in vers 40-41, wanneer hij schrijft dat de één aangenomen en de ander achtergelaten zal worden. Het geheimenis van de gemeente, haar ontstaan, identiteit en toekomst, was Matteüs nog niet geopenbaard. Dit geheimenis werd aan Paulus geopenbaard (1 Korintiërs 15:51, Efeziërs 3:1-13 en Kolossenzen 1:24-2:3), vandaar dat de opname van de gemeente dan ook in het Matteüs-evangelie niet genoemd wordt!
Matteüs 24 gaat over de gebeurtenissen die voorafgingen aan de verwoesting van Jeruzalem en de tempel met de daaropvolgende diaspora van het Joodse volk in het jaar 70 na Chr. Deze gebeurtenissen werpen ook haar schaduw vooruit op de dingen die in de eindtijd rond Jeruzalem plaats zullen vinden. Vervolgens gaat dit hoofdstuk over de gebeurtenissen die als tekenen Zijn zichtbare wederkomst op de Olijfberg aankondigen, juist zoals de twee mannen het bij Zijn hemelvaart gezegd hadden: zichtbaar, met de wolken en op de Olijfberg. Deze tekenen eindigen met de grote verdrukking, zoals we in vers 29 kunnen lezen. In dit vers lezen we: ‘terstond, na de verdrukking… zal het teken van de Zoon des Mensen verschijnen.’
Paulus, maar ook Johannes, vertelt ons als gemeente echter wat er nu juist vóór de grote verdrukking gebeurt. Zowel Paulus als Johannes leren ons, dat de gemeente juist vóór de grote verdrukking opgenomen zal worden, een boodschap die voor Matteüs, Marcus en Lucas nog verborgen was!
De verzameling van de ‘uitverkorenen uit de vier windstreken’ (vers 31), bij Zijn wederkomst, heeft te maken met de verzameling van Zijn uitverkoren volk Israël dat dan vanuit alle delen van de wereld naar het eigen land teruggeroepen zal worden, iets waarover de profeten Jeremia, Jesaja en Ezechiël herhaaldelijk schrijven. Vandaar dat aansluitend over de uitlopende vijgenboom geschreven, waarmee het herstel van Israël bedoeld wordt.
Het volkerenoordeel dat hierna in Matteüs 25:31-46 beschreven wordt, heeft dan ook niets te maken met het oordeel over de gemeente, maar veel meer met het oordeel over de volkeren ten opzichte van Israël.
Wanneer je op grond van het schenken van kleding, het iemand opzoeken in de gevangenis, het geven van een glas water, enz. behouden kunt worden, dan zou je inderdaad kunnen menen dat het hier om een sociaal evangelie gaat (doe maar goed voor elkaar en je komt er wel!)! De Here zegt: ‘In zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’ Hier gaat Gods Woord in vervulling uit Zacharia 2:8 ‘Wie u (Israël) aanraakt, raakt mijn oogappel aan.’ Met andere woorden: Wat je met mijn volk Israël doet, doe je eigenlijk met Mij! God zei tegen Abraham: ‘Wie u zal zegenen zal Ik zegenen, wie u vervloekt zal ik vervloeken.’ Bij dit volkerenoordeel, waar de Here Jezus op de troon van David, de troon Zijner heerlijkheid, zit, zal Hij de volkeren oordelen met betrekking tot hun houding tot Israël, Zijn eigen broeders, net zoals Joël 3:2 dit precies zo beschrijft!
Gods Woord leert ons duidelijk, dat de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen wordt, waarna de antichrist zich zal openbaren om uiteindelijk alle volken tegen Israël op te laten trekken. Aan het einde van deze grote verdrukking komt de Here Jezus in heerlijkheid, zichtbaar, terug met al Zijn heiligen, die reeds vóór de verdrukking opgenomen zijn: ‘Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid’ (Kolossenzen 3:4). Zijn wederkomst is dan ook onze wederkomst, waarbij de martelaren uit de grote verdrukking op zullen staan en met de verheerlijkte gemeente, samen met Christus duizend jaar zullen regeren. Het vrederijk begint echter met het volkerenoordeel, beschreven in Matteüs 25, waarbij de gemeente ook geroepen zal zijn om de wereld te oordelen (1 Korintiërs 6:2).
De ‘overige doden’, die de ‘eerste opstanding’ dus niet meegemaakt hebben en voor wie de zaligspreking uit Openbaring 20:6 dus niet geldt, zullen pas na het vrederijk opstaan en voor de grote witte troon veroordeeld worden. Het gaat hier om het laatste oordeel, waar de ongelovigen aller tijden veroordeeld zullen worden en in de poel des vuurs geworpen zullen worden. Wat vreselijk voor hen, die de Here Jezus verwerpen! Nu is het nog genadetijd, maar alle tekenen wijzen er op dat deze tijd binnenkort voorbij is.
Verder leert Paulus ons, dat het sterven voor hem betekent om bij Christus te zijn. Hierbij is geen sprake van een soort wachtlokaal in ons onderbewustzijn of iets dergelijks! We zijn dan nog niet in het Vaderhuis, maar wel in het paradijs, zoals de Here Jezus de misdadiger aan het kruis beloofde. Bij de opname van de gemeente zullen alle in Christus ontslapenen het eerst opstaan, om daarna samen met de veranderde, nog levende gelovigen, de Here tegemoet te gaan in de lucht, om zo bij Hem te zijn. Hoort u daar bij?

Ds. Theo Niemeijer