Vragen - jrg. 88-08

ds. Theo Niemeijer • 88 - 2012 • Uitgave: 8
Als ‘krijgsgevangenen’ de hemelse heerlijkheid ingevoerd

In Efeziërs 4:8 lezen we hoe de Here Jezus naar de hoge opvoer en krijgsgevangenen met zich mee voerde. Daarmee werden alle Oudtestamentische gelovigen vanuit het dodenrijk naar de hemelse heerlijkheid over geplaatst. Maar waar kwam Mozes nu vandaan, toen hij in heerlijkheid aan Christus verscheen? (D. K. te @)

Antwoord:
In Matteüs 17, Marcus 9 en Lucas 9 lezen we over de verheerlijking van de Here Jezus op de berg, waarbij Mozes en Elia ook in heerlijkheid verschenen. Voordat de Here Jezus met Zijn lijdensweg naar Jeruzalem begint, neemt hij Petrus, Jakobus en Johannes eerst mee een hoge berg op om hen een vergezicht te geven van de dingen die staan te gebeuren. Zijn lijden zou uiteindelijk tot een geweldige heerlijkheid leiden. Paulus schreef in Romeinen 8:18 dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die geopenbaard zal worden. De verheerlijking op de berg laat ons ook onze toekomst zien, want in Kolossenzen 3:4 staat: ‘Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.’ Net zoals Mozes en Elia, zullen ook wij bij Zijn komst in heerlijkheid verschijnen. Mozes staat hierbij voor alle gelovigen, die via het sterven in heerlijkheid zullen verschijnen en Elia staat voor hen die niet gestorven zijn maar opgenomen en bij Zijn komst met Hem in heerlijkheid zullen verschijnen. Dus de in Christus gestorven gelovigen en de opgenomen gelovigen die dan samen verheerlijkt met Hem verschijnen.
Mozes was inderdaad al zo 1300 jaar eerder in Moab, op de berg Nebo, gestorven. God Zelf had hem begraven. In Judas vers 9 staat zelfs dat de aartsengel Michaël en de duivel in twist gewikkeld waren over het lichaam van Mozes. Het is niet bekend wat de duivel met dat lichaam van Mozes wilde doen, maar één ding is zeker: God heeft er over gewaakt.
Lucas geeft ons een klein beetje licht op dat wat er vóór het volbrachte werk van Christus aan het kruis op Golgotha met de mensen na het sterven gebeurde. De arme Lazarus werd door de engelen in Abrahams schoot gedragen, terwijl de rijke man in het dodenrijk zijn ogen onder pijnigingen opsloeg. De rijke man zag Lazarus en Abraham van verre en riep Abraham toe Lazarus naar hem te zenden met wat water, zodat hij zijn tong wat kon verkoelen. Het bleek onmogelijk want er was tussen hen een onoverkomelijke kloof. Waarschijnlijk bestond het dodenrijk dus uit twee gedeelten: het gedeelte voor de gestorven gelovigen en het gedeelte voor de gestorven ongelovigen. Onder de Joden was het na het sterven verenigd te worden met Abraham, het mooiste wat je na de dood kon verlangen. Abraham was immers de vriend van God! Na de dood kon er dus in de verloren, of behouden situatie niets meer veranderd worden want, zoals de boom valt blijft deze liggen! Alle Oudtestamentische gelovigen gingen dus na het sterven naar het ‘goede deel’ van het dodenrijk, de ongelovigen naar het pijnlijke deel als voorportaal van de uiteindelijke situatie.
De rijke man stelt Abraham voor om Lazarus naar zijn familie te zenden om hen te waarschuwen. Hij zei dat wanneer iemand uit de doden tot hen komt om hen te waarschuwen, ze wellicht tot het geloof zullen komen. Abraham zei hierop niet dat dit voor Lazarus onmogelijk was. Hij wees alleen op het feit dat ze zich zouden moeten bekeren, niet op grond van een verschijning van Lazarus aan hen, maar op grond van Gods Woord. Vanuit dit dodenrijk zullen Mozes en Elia in heerlijkheid aan de Here Jezus en de apostelen verschenen zijn. Het feit dat zij met Hem over Zijn ‘uitgang spraken die Hij te Jeruzalem volbrengen zou’ (Lucas 9:31), is betekenisvol. Met Zijn ‘Uitgang’ zullen ze het zeker over Zijn sterven, opstanding en hemelvaart gehad hebben. Ook het eeuwige heil voor Mozes en Elia hing van dit werk van de Here Jezus af. Zelfs deze grote geloofshelden uit het Oude Testament waren buiten Christus om nog niet verlost. Ook zij hadden dit verlossingswerk nodig om in de hemel te mogen komen.
Alle Oudtestamentische gelovigen, dus ook Mozes en Elia, verbleven tot het verlossingswerk aan het kruis, nog in het dodenrijk. Pas bij Zijn overwinning over de dood - en dat vond al plaats direct na de drie uren diepe duisternis, waarin Hij door God verlaten werd en aan het einde daarvan uitriep: "Het is volbracht" - werden de deuren van het dodenrijk geopend en werden alle Oudtestamentische gelovigen als ‘krijgsgevangenen’ de hemelse heerlijkheid ingevoerd.


Tijdens één van de Zoeklichtstudies in Onstwedde vertelde u ons dat in het spijsoffer geen zuurdeeg verwerkt mocht worden. In Leviticus 2:11 staat echter dat het spijsoffer ook geen honing mocht bevatten. Kunt u mij vertellen, waarom er geen honing in mocht zitten?

Antwoord:
Niet alleen zuurdeeg, maar ook honing veroorzaakt verderf van het spijsoffer. Het spijsoffer moest geheel rein zijn en mocht ook niet met melk, dat ook aan verderf onderhevig is, vermengd worden. Het spijsoffer moest volkomen rein zijn en er mocht niets in verwerkt worden dat met verderf te maken heeft. Het spijsoffer is een beeld van Christus en het nieuwe leven in ons, dat niet met het oude leven, onze oude mens vermengd mag worden. De Here Jezus was zonder zonden, vandaar dat elk verderfelijk bestandsdeel uit het spijsoffer geweerd werd.


Het is fijn te weten dat de gemeente vóór de grote verdrukking opgenomen wordt. Maar hoe zit dit dan met de baby's, peuters, kinderen, verstandelijk gehandicapte kinderen? Moeten zij wel de grote verdrukking meemaken? (M. P. te @)

Antwoord:
Het is moeilijk om hier een helder antwoord op te geven. We zien in de Bijbel wel een lijn waarin de Here in gezinnen werkt. Bij de uittocht uit Egypte droegen de ouders verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Hun kleine kinderen snapten niets van het slachten van het Paaslam en van het strijken van het bloed aan de deurposten. Ze hadden wel de opdracht om het later aan hun kinderen uit te leggen. De kinderen van Israël werden wel gered, maar de eerstgeborenen van Egypte, ook de kleintjes, vonden de dood. Zo staat er ook in 1 Korintiërs 7:14 dat de kinderen rein en geheiligd zijn in hun gelovige ouders. Het zou dus kunnen zijn dat kinderen van ongelovige ouders onrein en niet geheiligd zijn en deze ouders dus ook verantwoordelijk zijn voor het verloren gaan van hun kinderen. U begrijpt wel hoe moeilijk dit probleem is en dat wij hier niet zo maar een oordeel over kunnen vormen. Laten we het maar aan onze liefdevolle Vader overlaten.

Ds. Theo Niemeijer