Vragen - jrg. 86-22
Vragen
In de geloofsbelijdenis spreekt men van ‘nedergedaald ter helle’, aan het kruis zegt Jezus tegen de moordenaar: ‘Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn’ (Lucas 23:43). Hoe moeten we dat in verband zien? (K. V. te @)
Antwoord:
De uitdrukking ‘Nedergedaald ter helle’ heeft men waarschijnlijk afgeleid van Efeziërs 4:9 waar we lezen over het ‘nederdalen van de Here Jezus naar de lagere aardse gewesten’. Waarschijnlijk wordt met deze ‘lagere aardse gewesten’ het dodenrijk bedoeld, waar tot het sterven van de Here Jezus alle gestorvenen, zowel gelovige als ongelovige, verbleven. Lucas 16:19-31 maakt ons duidelijk dat er in het dodenrijk twee van elkaar gescheiden, onoverbrugbare, afdelingen zijn. Eén voor de gelovigen en één voor de ongelovigen. Zeer waarschijnlijk is de Here Jezus na Zijn sterven afgedaald naar het dodenrijk om vanuit dit dodenrijk alle gelovig gestorvenen, de krijgsgevangenen, mee te voeren naar de hemelse heerlijkheid (:8).
De uren van diepe duisternis, waarin de Here Jezus met de zonde van de mensheid beladen en door God verlaten werd, betekende voor Hem een ware hel. In die zin is Hij in de hel geweest. Maar de poel des vuurs, zoals de hel beschreven wordt, is uiteindelijk bedoeld voor de antichrist en de valse profeet, die als eersten in deze poel zullen verdwijnen (Openbaring 19:20), waarin uiteindelijk ook de duivel terechtkomt (Openbaring 20:10) en tenslotte ook alle ongelovigen (Openbaring 20:15). Dit betekent, dat op dit moment nog niemand in de hel geworpen is. Dit zal pas na het laatste oordeel plaatsvinden. Daarbij is het goed op te merken, dat ook nu nog geen gelovig gestorvene in het Vaderhuis met de vele woningen woont, want pas na de opname van de gemeente brengt de Here Jezus alle gelovigen in het Vaderhuis. Dus zowel hel als Vaderhuis moeten we bezien in het licht van de toekomst.
Dit betekent, dat op dit moment iedere ongelovige bij het sterven naar het dodenrijk afdaalt en daar wacht op de laatste opstanding en daaropvolgend het laatste oordeel. Iedere gelovige die nu sterft wordt echter in het paradijs opgenomen en wacht daar in zaligheid op het moment van de opname der gemeente, waarbij de gemeente voltallig door haar liefhebbende Bruidegom het Vaderhuis ingeleid zal worden voor de bruiloft des Lams.
In 1 Korinthiërs 7:36-38 schrijft Paulus over al dan niet uithuwelijken van een dochter. De NBV heeft dit gedeelte heel anders vertaald en spreekt hier niet over uithuwelijken van een dochter maar over het zelf huwen of ongehuwd blijven. Hoe denkt u over deze vertaling? (J. H. te R.)
Antwoord:
De vertalingen die ik hier op nageslagen heb - en dat zijn er nogal wat - spreken allemaal over het uithuwelijken van een dochter en niet over het zelf huwen of ongehuwd blijven. Het is altijd belangrijk om van verschillende vertalingen gebruik te maken. Binnenkort komt de Herziene Staten Vertaling uit, die ook zeker de moeite waard is om te raadplegen. Voor de ‘leek’ is het altijd moeilijk om te beoordelen welke vertaling wel het beste is. Je bent, wat dat aangaat, altijd afhankelijk van geleerden die toegang hebben tot de zogenaamde ‘brontekst’. Daarom moet je ook altijd oppassen voor verkondigers die soms zo gemakkelijk zeggen: “in de oorspronkelijk tekst staat…” Daar zijn al heel wat mensen mee verleidt! Persoonlijk ga ik als ‘leek’ vaak terug naar de Statenvertaling, die al vele jaren als zeer betrouwbare vertaling geldt.
In opdracht van de Staten-Generaal van Nederland en volgens het besluit van de nationale synode die in de jaren 1618 en 1619 in Dordrecht gehouden werd, is men begonnen aan de vertaling van de Bijbel vanuit de oorspronkelijke talen in het Nederlands. Op 26 november 1618 werden tien vertalers aangesteld met daarnaast een aantal controleurs. Ze kregen vier jaar de tijd en als plaats werd Leiden uitgekozen waar dit grote werk volbracht zou worden. De vertalers aanvaardden hun taak en bij de opening van de zesde zitting bad Oud Testamentvertaler Johannes Bogerman uit Leeuwarden met betrekking op het vertaalwerk het volgende gebed:
“O, Heere! ofschoon wij in onszelven tot al deze dingen enkel duisternis zijn, ja, de volstrekte onbekwaamheid zelve, om iets goeds en heilzaams te denken, te willen en te volbrengen, - zoo wijs Gij ons, o Heere! in dezen moeilijken maar hemelschen arbeid, den weg die wij veilig mogen intreden, waarop wij recht mogen voortgaan, langs welken wij het werk gelukkig en met een zuivere conscientie mogen uitvoeren. Geef ons, die in de naam uws Zoons zijn vergaderd, uw Geest naar uw beloftenis: den Geest der waarheid, der wijsheid, der voorzichtigheid, der bescheidenheid, des vredes en der liefde, als Leidsman en Leraar. Open de ogen van ons verstand, ontsteek in ons gemoed de fakkel uwer zaligmakende kennis, en leid ons in uwe waarheid opdat wij mogen aanschouwen de wonderen uwer wet.”
Toen in die jaren in Leiden de pest uitbrak en als gevolg daarvan duizenden stierven, rees de vraag of het niet beter was om naar een andere plaats uit te wijken. Allen verenigden zich toen in het gebed, om van God wijsheid te begeren, ten einde met volle verzekerdheid des geloofs in deze een besluit te nemen. Nadat zij gebeden hadden, was er onder allen slechts één gevoelen, namelijk, rustig te blijven op de plaats die hun aangewezen was en waar zij van God tezamen geroepen waren. En zij bleven; en niet één van hen werd een haar des hoofds gekrenkt. Later getuigden de vertalers hiervan met de woorden: “Tusschen duizend en duizend beelden en geruchten van den dood, hebben wij gezond in de nabijheid van zulk een grafplaats, waar wij dikwijls op één dag honderd lijken zagen wegvoeren, met heilige opgeruimdheid des gemoeds, dit gedenkstuk mogen volbrengen.”
Met blijdschap werd deze vertaling hier te lande en door de Gereformeerde Kerken van geheel Europa ontvangen en gewaardeerd. De Vergadering der Staten-Generaal nam op 29 juli 1637 een besluit, dat zij in alle kerken en scholen in Nederland moest worden gebruikt, en het was daardoor, dat zij de naam Statenvertaling gekregen heeft. (uit ‘geschiedenis van de Staten-Bijbel’)
Hieruit blijkt dat de totstandkoming van de Statenvertaling op zichzelf genomen een Godswonder was en door toegewijde, geestelijke en wijze broeders in volle afhankelijkheid van God tot stand gekomen is.
ds. Theo Niemeijer
In de geloofsbelijdenis spreekt men van ‘nedergedaald ter helle’, aan het kruis zegt Jezus tegen de moordenaar: ‘Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn’ (Lucas 23:43). Hoe moeten we dat in verband zien? (K. V. te @)
Antwoord:
De uitdrukking ‘Nedergedaald ter helle’ heeft men waarschijnlijk afgeleid van Efeziërs 4:9 waar we lezen over het ‘nederdalen van de Here Jezus naar de lagere aardse gewesten’. Waarschijnlijk wordt met deze ‘lagere aardse gewesten’ het dodenrijk bedoeld, waar tot het sterven van de Here Jezus alle gestorvenen, zowel gelovige als ongelovige, verbleven. Lucas 16:19-31 maakt ons duidelijk dat er in het dodenrijk twee van elkaar gescheiden, onoverbrugbare, afdelingen zijn. Eén voor de gelovigen en één voor de ongelovigen. Zeer waarschijnlijk is de Here Jezus na Zijn sterven afgedaald naar het dodenrijk om vanuit dit dodenrijk alle gelovig gestorvenen, de krijgsgevangenen, mee te voeren naar de hemelse heerlijkheid (:8).
De uren van diepe duisternis, waarin de Here Jezus met de zonde van de mensheid beladen en door God verlaten werd, betekende voor Hem een ware hel. In die zin is Hij in de hel geweest. Maar de poel des vuurs, zoals de hel beschreven wordt, is uiteindelijk bedoeld voor de antichrist en de valse profeet, die als eersten in deze poel zullen verdwijnen (Openbaring 19:20), waarin uiteindelijk ook de duivel terechtkomt (Openbaring 20:10) en tenslotte ook alle ongelovigen (Openbaring 20:15). Dit betekent, dat op dit moment nog niemand in de hel geworpen is. Dit zal pas na het laatste oordeel plaatsvinden. Daarbij is het goed op te merken, dat ook nu nog geen gelovig gestorvene in het Vaderhuis met de vele woningen woont, want pas na de opname van de gemeente brengt de Here Jezus alle gelovigen in het Vaderhuis. Dus zowel hel als Vaderhuis moeten we bezien in het licht van de toekomst.
Dit betekent, dat op dit moment iedere ongelovige bij het sterven naar het dodenrijk afdaalt en daar wacht op de laatste opstanding en daaropvolgend het laatste oordeel. Iedere gelovige die nu sterft wordt echter in het paradijs opgenomen en wacht daar in zaligheid op het moment van de opname der gemeente, waarbij de gemeente voltallig door haar liefhebbende Bruidegom het Vaderhuis ingeleid zal worden voor de bruiloft des Lams.
In 1 Korinthiërs 7:36-38 schrijft Paulus over al dan niet uithuwelijken van een dochter. De NBV heeft dit gedeelte heel anders vertaald en spreekt hier niet over uithuwelijken van een dochter maar over het zelf huwen of ongehuwd blijven. Hoe denkt u over deze vertaling? (J. H. te R.)
Antwoord:
De vertalingen die ik hier op nageslagen heb - en dat zijn er nogal wat - spreken allemaal over het uithuwelijken van een dochter en niet over het zelf huwen of ongehuwd blijven. Het is altijd belangrijk om van verschillende vertalingen gebruik te maken. Binnenkort komt de Herziene Staten Vertaling uit, die ook zeker de moeite waard is om te raadplegen. Voor de ‘leek’ is het altijd moeilijk om te beoordelen welke vertaling wel het beste is. Je bent, wat dat aangaat, altijd afhankelijk van geleerden die toegang hebben tot de zogenaamde ‘brontekst’. Daarom moet je ook altijd oppassen voor verkondigers die soms zo gemakkelijk zeggen: “in de oorspronkelijk tekst staat…” Daar zijn al heel wat mensen mee verleidt! Persoonlijk ga ik als ‘leek’ vaak terug naar de Statenvertaling, die al vele jaren als zeer betrouwbare vertaling geldt.
In opdracht van de Staten-Generaal van Nederland en volgens het besluit van de nationale synode die in de jaren 1618 en 1619 in Dordrecht gehouden werd, is men begonnen aan de vertaling van de Bijbel vanuit de oorspronkelijke talen in het Nederlands. Op 26 november 1618 werden tien vertalers aangesteld met daarnaast een aantal controleurs. Ze kregen vier jaar de tijd en als plaats werd Leiden uitgekozen waar dit grote werk volbracht zou worden. De vertalers aanvaardden hun taak en bij de opening van de zesde zitting bad Oud Testamentvertaler Johannes Bogerman uit Leeuwarden met betrekking op het vertaalwerk het volgende gebed:
“O, Heere! ofschoon wij in onszelven tot al deze dingen enkel duisternis zijn, ja, de volstrekte onbekwaamheid zelve, om iets goeds en heilzaams te denken, te willen en te volbrengen, - zoo wijs Gij ons, o Heere! in dezen moeilijken maar hemelschen arbeid, den weg die wij veilig mogen intreden, waarop wij recht mogen voortgaan, langs welken wij het werk gelukkig en met een zuivere conscientie mogen uitvoeren. Geef ons, die in de naam uws Zoons zijn vergaderd, uw Geest naar uw beloftenis: den Geest der waarheid, der wijsheid, der voorzichtigheid, der bescheidenheid, des vredes en der liefde, als Leidsman en Leraar. Open de ogen van ons verstand, ontsteek in ons gemoed de fakkel uwer zaligmakende kennis, en leid ons in uwe waarheid opdat wij mogen aanschouwen de wonderen uwer wet.”
Toen in die jaren in Leiden de pest uitbrak en als gevolg daarvan duizenden stierven, rees de vraag of het niet beter was om naar een andere plaats uit te wijken. Allen verenigden zich toen in het gebed, om van God wijsheid te begeren, ten einde met volle verzekerdheid des geloofs in deze een besluit te nemen. Nadat zij gebeden hadden, was er onder allen slechts één gevoelen, namelijk, rustig te blijven op de plaats die hun aangewezen was en waar zij van God tezamen geroepen waren. En zij bleven; en niet één van hen werd een haar des hoofds gekrenkt. Later getuigden de vertalers hiervan met de woorden: “Tusschen duizend en duizend beelden en geruchten van den dood, hebben wij gezond in de nabijheid van zulk een grafplaats, waar wij dikwijls op één dag honderd lijken zagen wegvoeren, met heilige opgeruimdheid des gemoeds, dit gedenkstuk mogen volbrengen.”
Met blijdschap werd deze vertaling hier te lande en door de Gereformeerde Kerken van geheel Europa ontvangen en gewaardeerd. De Vergadering der Staten-Generaal nam op 29 juli 1637 een besluit, dat zij in alle kerken en scholen in Nederland moest worden gebruikt, en het was daardoor, dat zij de naam Statenvertaling gekregen heeft. (uit ‘geschiedenis van de Staten-Bijbel’)
Hieruit blijkt dat de totstandkoming van de Statenvertaling op zichzelf genomen een Godswonder was en door toegewijde, geestelijke en wijze broeders in volle afhankelijkheid van God tot stand gekomen is.
ds. Theo Niemeijer