Vragen - jrg. 83-17

ds. Theo Niemeijer • 83 - 2007 • Uitgave: 17
Kunt u mij vertellen of Israël ook nu nog Gods volk is? (G. v.d. B. te B.)



Antwoord:

In Hosea 1:9 wordt Israël door de Here Lo-Ammi genoemd, dat betekent ‘niet mijn volk’. Hosea schreef deze woorden reeds tussen 750 en 722 v.Chr. In deze situatie is tot nu toe nog niets veranderd. Het is de situatie waarin Israël ook toen al als afvallig volk ten opzichte van zijn God verkeerde en waaraan de Here God Zich niet kon verbinden. Deze situatie ontstond niet pas na de verwerping van de Messias door Israël, maar was reeds aanwezig voor de verwerping van Christus.

Aan de andere kant leert de Bijbel ons, dat Israël door alle eeuwen heen onveranderd Gods uitverkoren volk is. God heeft Israël tussen alle volken der aarde uitverkoren om Zijn reddingsplan op aarde te vervullen. Daar is nooit een verandering in gekomen. Zijn beloften aan Abraham gedaan, zijn nu nog net zo van kracht als op het moment waarop de Here God deze woorden uitsprak.

Israël is als aards volk al vele eeuwen Gods afvallige volk en in die zin dan ook de Lo-Ammi, een volk met wie God Zich niet kan identificeren en verbinden. Hoe wonderlijk het dan ook klinkt: dus nu niet Gods volk, maar tegelijkertijd wel Gods uitverkoren volk, waarmee Hij uiteindelijk tot Zijn heerlijk doel zal komen. Hosea kondigt dan ook aan: “Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het (beloofde) land… en tot Lo-Ammi, “Ammi” zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!” (Hosea 2:22)




Er wordt in de Bijbel gewaarschuwd dat niemand overijld iemand de handen op moet leggen. Kunt u mij vertellen waarom dit zo is? (A. M. te C.)



Antwoord:

We kunnen hierover lezen in 1 Timoteüs 5:22 “Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein.” Wanneer we dit vers goed lezen, vinden we vanzelf het antwoord op de vraag. Iemand die een ander de handen oplegt, maakt zich één met deze persoon. Wanneer we de persoon die we de handen opleggen niet goed kennen en hij in zonde leeft, bestaat daardoor de kans onbewust deel te krijgen aan zijn zonden. Vandaar de opdracht: “Houdt u rein.” Het kan ook zijn, dat iemand met occulte krachten besmet is. Ook deze besmetting is door handoplegging overdraagbaar. Vele ‘handopleggers’ onderschatten dit gevaar, waarvoor Paulus ons hier waarschuwt. Zo zien wij dat de Here Jezus bij zieke mensen (melaats, verlamd, blind) regelmatig de handen oplegde, maar bij bezeten mensen met autoriteit tot hen sprak en hen dus niet de handen oplegde.

Voor handoplegging is geestelijke volwassenheid en geestelijk gezag nodig, anders komt men er met ‘kleerscheuren’ van af. Zie de geschiedenis van de zonen van Skevas (Hand. 19:13-20).

Terughoudend zijn met het opleggen van handen is dus een terechte waarschuwing!




In 2 Korintiërs 6:14-17 leert de Bijbel dat we ons behoren af te scheiden van ongelovige vrienden. Het zijn juist deze vrienden waar ik me juist zo erg mee verbonden voel, terwijl ik me niet verbonden voel met broeders en zuster uit de gemeente. Volgens mij heb ik al een paar keer een waarschuwend teken van de Here God gekregen om mij van deze ongelovige vriendenkring af te scheiden. Wat moet ik nu doen? (R. v.d. L. te O.)



Antwoord:

In vers 17-18 staat hierover geschreven: “Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige.”

Korinthe was een zeer goddeloze havenstad, die zowel een oostelijke, als een westelijk haven bezat. Er was veel afgoderij en hoererij, waar temidden de gemeente van de Here Jezus Christus ontstaan was. Hoe verleidelijk was het voor de christenen in Korinthe om met de inwoners van deze heidense stad mee te doen. Voor ons is de situatie in onze huidige samenleving niet veel anders. De Bijbel leert ons, dat we wel temidden van een Goddeloze wereld leven, maar niet van deze wereld zijn.

Een groot gevaar is het echter, dat christenen alleen maar christelijke kennissen hebben en hierdoor zelden of nooit meer in aanraking komen met ongelovigen, terwijl we juist hen met het Evangelie moeten bereiken. De Here Jezus zocht ook de hoeren en tollenaren op om juist hen voor het Evangelie te winnen. Er is echter een verschil tussen het sluiten van hechte, diepgaande vriendschappen met mensen uit de wereld en het vrijblijvend ontmoeten van deze mensen. Hoe kun je een werkelijke hechte vriendschap met iemand sluiten, terwijl je het belangrijkste van je leven niet met die ander kunt delen? Hoe kan een christen zich aan iemand die zijn eigen afgoden heeft, verbinden. Hoe kun je met iemand vreugde beleven, terwijl de ander in de duisternis leeft? Hoe kun je met iemand samenleven, die zich van God of gebod niets aantrekt? Het zijn deze vragen, waarmee Paulus de mensen in Korinthe confronteert. Getuigend contact onderhouden met niet-gelovigen is heel anders dan als christen helemaal opgaan in een vriendschap met ongelovigen en daarbij onze christelijke identiteit verliezen.

Wat is het geweldig, dat dit vers uit Korinthe met een geweldige belofte eindigt. Wanneer wij bereid zijn de wereld los te laten, dan vallen we niet in een gat, maar dan neemt Hij ons aan als zonen en dochteren. Hij zal als een Vader voor ons zijn, die weet wat we dan ook in die situatie nodig hebben. Het is jammer dat u tot nu toe nog geen aansluiting gevonden hebt met medechristenen. Toch mogen we er op vertrouwen dat Hij daarin zal voorzien, wanneer we er biddend naar zoeken.



Ds. Theo Niemeijer