Vragen - jrg. 79-14

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 14
Vragen



Wanneer we Romeinen 4:16-25 met Genesis 16:2-4 en 17:15-17 vergelijken zien we toch wel een groot contrast in het geloofsleven van Abraham. In Romeinen lezen we, dat hij aan Gods belofte niet getwijfeld heeft en dat zijn geloof hem tot gerechtigheid gerekend werd, terwijl we in Genesis 16 en 17 juist met zijn ongeloof en twijfel geconfronteerd worden. Hoe moet ik deze geschiedenis verstaan? (U. H. te V.)



Antwoord:

Gods Woord is eerlijk en verbloemt nooit de zwakke kanten van de geloofshelden uit de Bijbel. Zo vinden we, naast de vele geloofsdaden die David verricht heeft, ook zijn falen. Zo wordt ook in het Nieuwe Testament gesproken over de apostel Petrus als een man die op het kritieke moment faalt, maar op een ander moment grandioos overwint. Dit is de reden, waarom de bijbelse boodschap zo vaak ons hart aanraakt. We herkennen ons zelf zo vaak in de boodschap van dit wonderlijke boek.

Zo lezen we van Abraham, dat hij aan de ene kant een enorme geloofsheld was, maar aan de andere kant ook zijn twijfels kende. Vandaar dat we in Romeinen 4:20 kunnen lezen, dat Abraham in zijn geloof versterkt werd. Letterlijk vertaald betekent het eigenlijk, dat hij in zijn geloof toenam… het geloof groeide in Abraham.

Abraham was bij zijn uittocht uit Ur der Chaldeeën nog niet dezelfde geloofsheld als de vader, die in het geloof zelfs bereid was zijn zoon Izaäk op de berg Moria te offeren. Abraham bleef in het begin in Haran steken, waarop God hem opnieuw duidelijk maakte, dat hij naar het land moest gaan dat God hem aan zou wijzen. Even later trekt hij door naar Egypte en vertelt, om zijn eigen lijf te redden, dat Sara zijn zuster is… waarin ook hier weer zijn persoonlijke vertwijfeling tot uiting komt. Later gaat hij in op het aanbod van Sara om tot Hagar te gaan, zodat de slavin van Sara voor haar een kind zal baren, om zo uiteindelijk voor nageslacht te kunnen zorgen. De Here God heeft Abraham de gelegenheid - en de mogelijkheden geboden om zijn prille geloofsleven langzamerhand te laten groeien. De geloofsheld uit Genesis 22, waar we kunnen lezen over de vader, die zijn zoon op de berg Moria offert, is de vrucht van een jarenlange geloofsgroei in het leven van deze "Vriend van God".

Toch gaat het met name om Gods belofte, waar Abraham nooit aan getwijfeld heeft: hij zou de vader van een groot volk worden… dat stond voor hem
vast… alleen de manier waarop, was voor hem onbekend.

In Galaten 3:16 leert Paulus ons, dat hem niet alleen een groot volk beloofd wordt, maar ook een belofte gedaan werd aan "Uw zaad", waarmee Christus bedoeld wordt. Deze belofte deed God hem in Genesis 15 waar de Here God hem naar buiten leidde en hem omhoog liet kijken naar de sterren. Toen beloofde God hem het uiteindelijke beloofde Zaad, dat Hij ook al aan Adam en Eva beloofd had: de Verlosser. Toen Abraham deze belofte geloofde, geloofde Hij eigenlijk in het beloofde Zaad: Christus! Dit geloof heeft hem gerechtvaardigd. Abraham werd niet gerechtvaardigd door het verlaten van Ur, of later Haran… nee, pas jaren na zijn uittocht uit Ur werd hij gerechtvaardigd, pas toen hij in de beloofde Verlosser geloofde!

Zo leert Paulus ons dat ook wij alleen door het geloof in de Here Jezus gerechtvaardigd worden en niet door onze goede daden of ons afscheiden van de wereld om ons heen!

We worden ook niet door het min of meer volbrengen van de wet gerechtvaardigd, omdat de wet pas 430 jaar na Abraham gegeven werd (Galaten 3:17). Paulus voegt in Romeinen 4:9-12 hier nog aan toe, dat Abraham in zijn onbesneden toestand gerechtvaardigd werd, waarmee duidelijk wordt dat zelfs de besnijdenis (velen menen hiermee de doop te bedoelen) niet tot rechtvaardiging leidt.

Het geloof van Abraham komt op een hoogtepunt, wanneer hij zelfs zijn zoon Izaäk als offer aan God af wil staan… want ook dan lezen we van Abraham, dat hij zelfs overwogen had, dat God bij machte was Izaäk weder uit de doden op te wekken (Hebreeën 11:18). Zo ver ging het geloof van Abraham! Hij zei namelijk tegen zijn knechten die bij de ezels achterbleven: "Wanneer we hebben aangebeden, zullen wij tot u wederkeren" (Genesis 22:5).

Op het eerste gezicht lijken deze gedeelten elkaar tegen te spreken, maar wanneer we ons in deze geschiedenis verdiepen, zien we Gods wonderlijke geduld en werk in het leven van deze enorme geloofsheld. Het was dat hele kleine mosterdzaadje, waar Abraham in ons spreekwoord zo bekend om geworden is, dat zijn werk deed in zijn leven. Is dit mosterdzaadje ook in uw leven aanwezig. Het hoeft maar heel klein te zijn, want we geloven in een grote, almachtige God!

Verder vroeg u zich af, wat voor gevolgen de geboorte van Ismaël voor de huidige Midden-Oosten politiek gehad heeft.

Het is inderdaad de twist, die vroeger tussen Ismaël en Izaäk ontstond, die nog steeds niet voorbij is. Destijds heeft de Here God Ismaël en zijn moeder weggezonden om de rust in huis te herstellen. In de toekomst zal er een verzoening plaatsvinden en zullen de zonen van Ismaël (de Arabieren) en de zonen van Izaäk (de Joden), samen de Here dienen.





In Romeinen 11:25 lees ik, dat uiteindelijk "gans Israël behouden zal worden". Zou er aan het einde der tijden een opstanding kunnen zijn, waarbij alle gestorven Joden - ook de ongelovige Joden - op zullen staan, zodat gans Israël behouden zal worden? (D. V. te K.)



Antwoord:

Met de uitdrukking "gans Israël" worden niet alle Israëliërs bedoeld die ooit geleefd hebben. Er is ook geen sprake van een opstanding van het complete Joodse volk in de eindtijd. De verandering van de dorre doodsbeenderen tot een geweldig sterk leger, beschreven in Ezechiël 37 spreekt niet van een toekomstige letterlijke opstanding van alle Joden die eens geleefd hebben, maar is een visioen waarin beeldend, symbolisch het herstel van Israël duidelijk gemaakt wordt… als leven uit de dood! Paulus leert ons in Romeinen 11:25 dat het volk van God, dat aan het einde van de grote verdrukking bij de slag van Harmageddon en door Christus verlost zal worden, in zijn geheel de Here zal kennen. Gods Geest zal dan, zoals in Joël 2:28-32 beschreven wordt, over Israël uitgestort worden, waardoor al wat leeft onder het Joodse volk, van jong tot oud, zal profeteren en aan God gewijd zal zijn. Voor deze uiteindelijke situatie van Israël zal Israël nog gelouterd worden, zodat alleen het reine volk van God uiteindelijk overblijft. Zo lezen we in Maleachi 3:2-4 "Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal het louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offers brengen. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn als in de jaren van ouds en als in vroegere jaren." We zien in dit gedeelte duidelijk, dat het om de reiniging van Gods eigen verbondsvolk Israël gaat, om zo te komen tot de uiteindelijke situatie: "het gans behouden Israël". Hiermee stemt ook het gedeelte uit Jeremia 46:28 overeen: "Vreest gij niet, mijn knecht Jacob, luidt het woord des Heren, want Ik ben met u; want Ik zal met alle volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten gaan." Ezechiël schrijft in 20:37, dat Hij bij het uiteindelijk herstel van Israël het volk onder de herdersstaf doet doorgaan, waarbij de wederspannigen uitgeschift zullen worden en het volk gereinigd van hen, de Here zal dienen.

Dit gereinigde, gelouterde Israël zal volkomen de Here toegewijd zijn en als volk in zijn geheel de Here dienen. Dit volk zal tijdens de regering van Christus op aarde een toegewijd volk zijn, dat wereldwijd de boodschap van Gods koninkrijk bekend zal maken. De volkeren zullen naar Jeruzalem komen om wetsonderricht te ontvangen… Gods volk zal hen dat geven. Wat een geweldige toekomst voor dit volk, dat dan als "gans volk behouden" is.



ds. Theo Niemeijer