Vragen - jrg. 79-08

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 8
Vragen



D. T. te P. uit de Filippijnen stelt ons drie vragen:

• Waar lees ik over de opstanding van - en het oordeel over de orthodoxe Joden, die na Christus gestorven zijn? Hoe leven deze Joden tijdens het vrederijk, of is dit vrederijk alleen voor de Joden die dan "toevallig" leven?

• Wat gebeurt er met hen, die tijdens de grote verdrukking het beest aanbidden en bij de slag van Harmageddon niet omgekomen zijn? Leven deze mensen verder in het vrederijk?

• Wat gebeurt er met hen, die aan het einde van het vrederijk toch voor satan kiezen?




Antwoord:

De Bijbel leert ons, dat de mens niet verloren gaat pas nadat deze de Here Jezus bewust verwerpt, maar dat de mens reeds in een verloren toestand geboren wordt en door het geloof in Christus gered wordt. In Johannes 3:36 wordt ons dit duidelijk gemaakt met de woorden: "Doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem". Door ongeloof komt niet iemand onder de toorn van God, maar blijft iemand onder Gods toorn.

Soms wordt de indruk gewekt, dat het beter is om aan bepaalde bevolkingsgroepen het evangelie maar niet te verkondigen want, zo meent men, als ze het eenmaal gehoord hebben, ligt de verantwoordelijkheid bij hen en bestaat voor hen de mogelijkheid verloren te gaan… zolang ze het nog niet weten, zijn ze behouden! Deze redenatie is onbijbels en strookt niet met het onderwijs van de Here Jezus en de apostelen.

Het criterium voor ons behoud wordt ons in bovenstaand vers heel duidelijk gegeven: "Wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn blijft op hem".

Paulus maakt ons in Romeinen 2-3 duidelijk dat dit voor zowel Joden als heidenen geldt: "Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen. Eerst lezen we in 1:16 over het evangelie: "Het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek." Vervolgens lezen we in 2:9-11 "Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek; maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. Want er is geen aanzien des persoons bij God". In 3:9 gaat Paulus dan verder met de woorden: "Wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn." Zijn betoog eindigt Hij met de woorden: "Want allen (Joden en Grieken) hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof in zijn bloed…" (Rom. 3:23-25).

Voor zowel Joden als heidenen heeft God maar één zoenmiddel voorgesteld: Jezus Christus en dien gekruisigd. Zolang orthodoxe Joden, al zijn ze nog zo toegewijd aan het onderzoek van de Thora, aan dit zoenmiddel voorbijgaan, blijven ze onder Gods oordeel staan en bevinden ze zich daardoor nog steeds in een verloren toestand. Gods Woord leert ons dat Hij onpartijdig is in het oordeel. Met andere woorden: nationale achtergrond, culturele - maatschappelijke ontwikkeling of sekse hebben geen invloed op Gods oordeel! Daarmee wordt duidelijk, dat God zijn plannen met het Israël uit de eindtijd voltooit. De dan levende Joden zullen deel hebben aan het vrederijk. Vanuit de gehele wereld zullen de Joden toestromen naar het beloofde land en hun Messias en Zaligmaker aanvaarden.



De tweede vraag handelt over hen die, tijdens de grote verdrukking, het beest aanbeden hebben maar bij de slag van Harmageddon in leven blijven. Harmageddon gaat onmiddellijk vooraf aan de zichtbare wederkomst van de Here Jezus. Wanneer Hij wederkomt, zal Hij op de troon van David plaatsnemen, ook wel de "troon zijner heerlijkheid" genoemd. Dan zal Hij als koning de volkeren voor zich verzamelen om hen, ter oorzake van zijn volk (Israël), te oordelen (Joël 3:1-3 en Mattheüs 25:31-46). De "antichrist aanbidders", die zich tegen het Joodse volk gekeerd hadden, zullen dan alsnog veroordeeld worden en buitengesloten worden, zodat ze aan het vrederijk geen deel zullen krijgen. Ze zullen als bokken van de schapen gescheiden worden en tot het eeuwige vuur veroordeeld worden.



Tenslotte wordt de vraag gesteld over hen, die aan het einde van het vrederijk toch nog voor de duivel kiezen. In Openbaring 20:9 lezen we over de manier, waarop de Here God met hen zal afrekenen: "en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen…" Wat bij het optreden van Elia gebeurde, toen Achazja Elia gebood tot hem te komen en waarop tweemaal vuur vanuit de hemel nederdaalde om de dienaren van Achazja te doden (2 Koningen 1), zo zal het ook in de eindtijd plaatsvinden. De tegenstanders van de Messias zullen zonder pardon door Gods vuur vanuit de hemel verteerd worden en zo een verschrikkelijke dood sterven.





U schrijft in nr. 4 dat de Here Jezus de Koning van Israël is. Is Hij dan vandaag voor mij persoonlijk geen Koning? (D. V. te K)



Antwoord:

In nr. 4 heb ik duidelijk willen maken, dat de Here Jezus in Gods Woord als de (verworpen) Koning van Israël beschreven wordt. Nergens wordt Hij in de Bijbel beschreven als de Koning van de kerk. Israël wordt beschreven als zijn koninkrijk: "Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn" (Exodus 19:6). De relatie, die de gemeente met Christus heeft, is echter van een geheel andere orde dan de relatie, die Israël als verbondsvolk met Christus heeft. De gemeente wordt niet zijn koninkrijk genoemd, maar wordt in 1 Petrus 2:9 een koninklijk priesterschap genoemd. De gemeente is dus geen koninkrijk maar is koninklijk en in die hoedanigheid geroepen om met Christus te regeren. De gemeente heeft hiermee een geweldige hemelse roeping ontvangen. De gemeente verwacht dan ook niet de Here Jezus als haar Koning om over de gemeente te gaan regeren, maar zij verwacht de Here Jezus als haar Bruidegom, als haar Hoofd om verenigd met Hem als koningen en priesters met Hem te regeren.

Het koninkrijk der hemelen zal dan ook pas op aarde gevestigd worden, wanneer de Koning in al zijn heerlijkheid op aarde zal verschijnen, waarbij het koningschap voor Israël hersteld zal worden en Hij op de troon van David plaats zal nemen.

Het zal zo gebeuren zoals Daniël het aangeeft in de uitleg van de droom van Nebukadnezar: "Maar in die dagen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan…juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde" (Daniël 2:44-45). Deze steen, waarover Daniël het heeft en uiteindelijk de gehele aarde zal vervullen, wordt door de profeet gezien als Gods koninkrijk. Deze steen is niet de kerk, zoals vele theologen gemeend hebben, maar het herstel van het koninkrijk van Israël. De steen verschijnt dan ook pas aan het einde van het Romeinse Rijk, wanneer de antichrist zich aan God gelijk wil stellen en Hem lastert. De steen kan nooit vergeleken worden met de kerk, omdat de kerk dan al reeds zo'n tweeduizend jaar bestaat!

Natuurlijk mogen we Gods koninkrijk reeds in ons hart ervaren en mogen we Hem erkennen als Heer in ons leven…maar dat is heel wat anders dan de kerk zien als de vervulling van de vestiging van Gods koninkrijk op aarde.



ds. Theo Niemeijer