Vragen - jrg. 78-23
Vragen
In Jeremia 14: 11-12 wordt Jeremia opgeroepen om voor zijn volk (Israël) niet meer te bidden. Deze woorden begrijp ik vaak niet en ontmoedigen mij ook wel eens om nog langer te bidden voor mensen, die de verkeerde weg ingeslagen zijn. Hoe moet ik dit vers verstaan? (A. S. te H.)
Antwoord:
Jeremia heeft de regering van de laatste zeven koningen van Juda meegemaakt. Zijn kinderjaren vielen samen met de regering van de goddeloze koningen Manasse en Amon. Hij was nog heel jong toen hij in het dertiende regeringsjaar van koning Josia, de zoon van Amon, tot het ambt van profeet geroepen werd. Hij is dat gebleven tijdens de regering van Joachaz, Jojakim, Jojakin en Zedekia. De profeten Sefanja, Habakuk en, waarschijnlijk, Nahum waren tijdgenoten van hem. Hij was 50 jaar profeet en om Hem beter te kunnen dienen bleef hij ongehuwd. Zelden zal een zwaardere last op de schouders van een sterfelijk mens gelegen hebben dan op de schouders van Jeremia.
Zijn opdracht kan vergeleken worden met die van een geestelijke verzorger die een misdadiger moet begeleiden naar de plaats van terechtstelling. Driemaal werd hij gevangen genomen, meerdere malen geslagen en mishandeld, hij werd een keer in een put met slijk gegooid en als landverrader gehaat. In 606 v. Chr. heeft hij de inname van Jeruzalem door de Babyloniërs meegemaakt, waarbij Jojakim zich aan Babel onderwierp en de eerste deportatie plaatsvond, waarbij een groot deel van de Joden, waaronder zich ook Daniël bevond, als ballingen naar Babel weggevoerd werd. In 597 v. Chr. kwam koning Nebukadnezar zelf en onderwierp Jeruzalem en koning Jojakin opnieuw aan Babel en voerde daarop 10000 Joden, onder wie Ezechiël, weg naar Babel.
Elf jaar later (586 v. Chr.) werd Jeruzalem voor de derde keer door de koning van Babel belegerd. Zedekia, die door Nebukadnezar over Jeruzalem aangesteld was, had zich met de koning van Egypte tegen de Babylonische overheersing verzet. Nu werd Jeruzalem verwoest, waarbij het koninklijk paleis en de tempel in vlammen opgingen en de derde en tevens laatste deportatie plaatsvond. Jeremia is met het overblijfsel van het volk meegegaan naar Egypte. Om tot het einde toe trouw te blijven aan de missie die God hem had opgedragen. Volgens de Joodse overlevering zou Jeremia in het jaar 580 v. Chr., toen hij tussen de 70 en 80 jaar oud was, zijn gestenigd - aan de haat van zijn eigen volk ten offer gevallen.
In Jeremia 14:11 en 12 komen we dan de woorden tegen: "En de Here zeide tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede; al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep.. .1k maak een einde aan hen!". De zonde van Juda had zich inmiddels al zo hoog opgestapeld...de wissel was reeds lang genomen en het oordeel voor Juda was onafwendbaar. In 15:1 wordt zelfs door de Here gezegd: "Al stond Mozes met Samuël voor Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan". Hoewel er in de tijd van Jeremia vele valse profeten waren die verlossing en overwinning profeteerde, hield Jeremia vast aan de boodschap, die God hem geboden had aan zijn volk te brengen. Daarmee is Jeremia niet erg populair onder zijn volk geworden.
In onze tijd hebben we ook met deze profetische verwarring te maken. Ook vandaag hebben we met profeten te maken, die door God niet gezonden zijn, maar wel regelmatig "Gods Woord" door geven. Meer dan ooit hebben we geroepen mannen Gods nodig, die de gemeente kunnen leiden en onverkort Gods Woord prediken.
Soms zijn er bepaalde situaties, waarin de Here ons oproept met bidden voor bepaalde zaken op te houden. Zo komen we dit tegen bij Jozua die om overwinning bad, terwijl het volk gezondigd had: "Sta toch op; waarom ligt gij op uw aangezicht? Israël heeft gezondigd... daarom kunnen de Israëlieten geen stand houden tegen hun vijanden" (Jozua 7:10-12).
Vaak blijven we maar doorbidden...en uit plicht en traditie kunnen we dit soms heel lang volhouden, terwijl het bidden geen enkel effect heeft omdat zonde ons gebedsleven krachteloos gemaakt heeft. In zo'n soort situatie kan de Here tegen ons zeggen, dat het beter is om niet meer te bidden en om dan eerst de zonde te belijden en uit ons leven weg te doen.
Paulus heeft ook meegemaakt dat de Here hem de opdracht gaf om voor een bepaalde aangelegenheid op te houden met bidden. We vinden dit in 2 Corinthiërs 12:8, waar we lezen, dat Paulus drie keer gebeden heeft, of de Here een doorn uit zijn vlees weg zou willen nemen. Het is bij drie keer bidden gebleven. God had een ander plan met zijn leven, waarvan Paulus nog niet helemaal op de hoogte was.
In 1 Johannes 5:16 lezen we nog een keer de opdracht om niet te bidden. Het gaat hier om de "zonde tot de dood"...waarvoor geen vergeving is. Er is maar één zonde waarvoor geen vergeving mogelijk is en dat is de zonde van het "verwerpen van Christus als verlosser". Iemand die de Here Jezus verwerpt, ontvangt geen vergeving en is daarmee voor eeuwig verloren. Iemand kan nog zo "christelijk" zijn, maar zonder de Here Jezus is zo iemand nog steeds verloren. We kunnen bidden of de Here God deze zonde van het verwerpen van Christus wil vergeven, maar Hij zal dit niet doen...dit is een vruchteloos gebed! Dit leert ons om steeds meer te bidden in overeenstemming met Gods Woord en wil.
In Jacobus 4:3 lezen we: "Gij hebt niets omdat gij niet bidt.. .of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet doordat gij verkeerd bidt..." Paulus roept ons op om te volharden in het gebed, daarbij moeten we wel opletten, dat we niet tegen Gods wil in volharden in het gebed. Een vruchtbaar gebedsleven begint bij het willen luisteren naar Gods stem, zodat Hij ons in de gebeden kan leiden en ons duidelijk kan maken waar we wel en waarvoor we niet behoeven te bidden. Nadat het oordeel over Juda voltrokken was, zien we Jeremia als een groot trooster terug in de tweede helft van dit prachtige bijbelboek.
(geraadpleegde lectuur: korte inleiding tot de Bijbelboeken, Ernst Aebi)
ds. Theo Niemeijer
In Jeremia 14: 11-12 wordt Jeremia opgeroepen om voor zijn volk (Israël) niet meer te bidden. Deze woorden begrijp ik vaak niet en ontmoedigen mij ook wel eens om nog langer te bidden voor mensen, die de verkeerde weg ingeslagen zijn. Hoe moet ik dit vers verstaan? (A. S. te H.)
Antwoord:
Jeremia heeft de regering van de laatste zeven koningen van Juda meegemaakt. Zijn kinderjaren vielen samen met de regering van de goddeloze koningen Manasse en Amon. Hij was nog heel jong toen hij in het dertiende regeringsjaar van koning Josia, de zoon van Amon, tot het ambt van profeet geroepen werd. Hij is dat gebleven tijdens de regering van Joachaz, Jojakim, Jojakin en Zedekia. De profeten Sefanja, Habakuk en, waarschijnlijk, Nahum waren tijdgenoten van hem. Hij was 50 jaar profeet en om Hem beter te kunnen dienen bleef hij ongehuwd. Zelden zal een zwaardere last op de schouders van een sterfelijk mens gelegen hebben dan op de schouders van Jeremia.
Zijn opdracht kan vergeleken worden met die van een geestelijke verzorger die een misdadiger moet begeleiden naar de plaats van terechtstelling. Driemaal werd hij gevangen genomen, meerdere malen geslagen en mishandeld, hij werd een keer in een put met slijk gegooid en als landverrader gehaat. In 606 v. Chr. heeft hij de inname van Jeruzalem door de Babyloniërs meegemaakt, waarbij Jojakim zich aan Babel onderwierp en de eerste deportatie plaatsvond, waarbij een groot deel van de Joden, waaronder zich ook Daniël bevond, als ballingen naar Babel weggevoerd werd. In 597 v. Chr. kwam koning Nebukadnezar zelf en onderwierp Jeruzalem en koning Jojakin opnieuw aan Babel en voerde daarop 10000 Joden, onder wie Ezechiël, weg naar Babel.
Elf jaar later (586 v. Chr.) werd Jeruzalem voor de derde keer door de koning van Babel belegerd. Zedekia, die door Nebukadnezar over Jeruzalem aangesteld was, had zich met de koning van Egypte tegen de Babylonische overheersing verzet. Nu werd Jeruzalem verwoest, waarbij het koninklijk paleis en de tempel in vlammen opgingen en de derde en tevens laatste deportatie plaatsvond. Jeremia is met het overblijfsel van het volk meegegaan naar Egypte. Om tot het einde toe trouw te blijven aan de missie die God hem had opgedragen. Volgens de Joodse overlevering zou Jeremia in het jaar 580 v. Chr., toen hij tussen de 70 en 80 jaar oud was, zijn gestenigd - aan de haat van zijn eigen volk ten offer gevallen.
In Jeremia 14:11 en 12 komen we dan de woorden tegen: "En de Here zeide tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede; al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep.. .1k maak een einde aan hen!". De zonde van Juda had zich inmiddels al zo hoog opgestapeld...de wissel was reeds lang genomen en het oordeel voor Juda was onafwendbaar. In 15:1 wordt zelfs door de Here gezegd: "Al stond Mozes met Samuël voor Mij, dan zou mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat hen heengaan". Hoewel er in de tijd van Jeremia vele valse profeten waren die verlossing en overwinning profeteerde, hield Jeremia vast aan de boodschap, die God hem geboden had aan zijn volk te brengen. Daarmee is Jeremia niet erg populair onder zijn volk geworden.
In onze tijd hebben we ook met deze profetische verwarring te maken. Ook vandaag hebben we met profeten te maken, die door God niet gezonden zijn, maar wel regelmatig "Gods Woord" door geven. Meer dan ooit hebben we geroepen mannen Gods nodig, die de gemeente kunnen leiden en onverkort Gods Woord prediken.
Soms zijn er bepaalde situaties, waarin de Here ons oproept met bidden voor bepaalde zaken op te houden. Zo komen we dit tegen bij Jozua die om overwinning bad, terwijl het volk gezondigd had: "Sta toch op; waarom ligt gij op uw aangezicht? Israël heeft gezondigd... daarom kunnen de Israëlieten geen stand houden tegen hun vijanden" (Jozua 7:10-12).
Vaak blijven we maar doorbidden...en uit plicht en traditie kunnen we dit soms heel lang volhouden, terwijl het bidden geen enkel effect heeft omdat zonde ons gebedsleven krachteloos gemaakt heeft. In zo'n soort situatie kan de Here tegen ons zeggen, dat het beter is om niet meer te bidden en om dan eerst de zonde te belijden en uit ons leven weg te doen.
Paulus heeft ook meegemaakt dat de Here hem de opdracht gaf om voor een bepaalde aangelegenheid op te houden met bidden. We vinden dit in 2 Corinthiërs 12:8, waar we lezen, dat Paulus drie keer gebeden heeft, of de Here een doorn uit zijn vlees weg zou willen nemen. Het is bij drie keer bidden gebleven. God had een ander plan met zijn leven, waarvan Paulus nog niet helemaal op de hoogte was.
In 1 Johannes 5:16 lezen we nog een keer de opdracht om niet te bidden. Het gaat hier om de "zonde tot de dood"...waarvoor geen vergeving is. Er is maar één zonde waarvoor geen vergeving mogelijk is en dat is de zonde van het "verwerpen van Christus als verlosser". Iemand die de Here Jezus verwerpt, ontvangt geen vergeving en is daarmee voor eeuwig verloren. Iemand kan nog zo "christelijk" zijn, maar zonder de Here Jezus is zo iemand nog steeds verloren. We kunnen bidden of de Here God deze zonde van het verwerpen van Christus wil vergeven, maar Hij zal dit niet doen...dit is een vruchteloos gebed! Dit leert ons om steeds meer te bidden in overeenstemming met Gods Woord en wil.
In Jacobus 4:3 lezen we: "Gij hebt niets omdat gij niet bidt.. .of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet doordat gij verkeerd bidt..." Paulus roept ons op om te volharden in het gebed, daarbij moeten we wel opletten, dat we niet tegen Gods wil in volharden in het gebed. Een vruchtbaar gebedsleven begint bij het willen luisteren naar Gods stem, zodat Hij ons in de gebeden kan leiden en ons duidelijk kan maken waar we wel en waarvoor we niet behoeven te bidden. Nadat het oordeel over Juda voltrokken was, zien we Jeremia als een groot trooster terug in de tweede helft van dit prachtige bijbelboek.
(geraadpleegde lectuur: korte inleiding tot de Bijbelboeken, Ernst Aebi)
ds. Theo Niemeijer