Vragen - jrg. 78-15
Vragen
In Mattheus 16:18 lezen we: "Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. En Ik zal u de sleutels van het koninkrijk geven". Bedoelt de Here Jezus hier nu echt dat de gemeente, zoals velen beweren, op de apostel Petrus gebouwd is en dat Hij hem zelfs de sleutels gegeven heeft om te beslissen wie de toegang tot de hemel krijgt en wie niet? (M. v. E. te W. Australië)
Antwoord:
In dit bijbelgedeelte vinden we de Here Jezus met zijn apostelen in Caesarea Filippi, helemaal in het Noorden van Israël, bij de bronnen van de Jordaan. Op deze plaats stelt Hij de apostelen de vraag: "Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des Mensen is?". Allerlei antwoorden volgen zoals: Elia, Johannes de Doper, Jeremia, enz. Maar dan komt de persoonlijke vraag van de Here Jezus: "Maar, gij, wie zegt gij, dat Ik ben?", waarop Simon Petrus opspringt en Hem het antwoord geeft: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Hierop antwoordde de Here Jezus Petrus: "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is". Het gaat hier om een krachtige belijdenis van Petrus, die de Here Jezus ziet als "de Christus", niet zo maar als een Messias, maar als de Christus, de Zoon van de levende God. Hij is de enige Christus, de enige Zoon van God. Letterlijk belijdt Petrus, dat Hij de "Levende Zoon van God is", waarmee Petrus aangeeft dat Christus Zelf "de levende" is. Hij is de bron van alle leven, in Hem zijn alle dingen geschapen en alle dingen hebben hun bestaan in Hem! (Colossenzen 1:15-17).
De Here Jezus maakt Petrus duidelijk, dat hij dit niet uit zichzelf heeft. Het is God Zelf, die hem dit geopenbaard heeft. Menselijke woorden schieten altijd te kort om te laten zien wie de Here Jezus is. Het is Gods Geest die Christus verheerlijkt, vandaar dat Petrus hier Simon Barjona, hetgeen "Zoon van de duif" betekent, genoemd wordt.
Deze belijdenis: "De Christus, de Zoon van de levende God" vormt het fundament voor al Gods verdere handelen in de toekomst. Het is zijn gemeente die op deze belijdenis gebouwd zal worden… een belijdenis, die staat als een rots (petra). Het is op deze belijdenis waarop de Here Jezus doelde toen Hij zei: "Op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen". Petrus mocht wel meehelpen om het fundament van de gemeente te leggen: "…gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Zelf de hoeksteen is" (Efeziërs 2:20). Niet Petrus, maar Christus wordt hier de hoeksteen (grondsteen) genoemd! Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 3:11 over het fundament van de gemeente: "Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Christus, kan niemand leggen", en het is Petrus zelf die in zijn eerste brief Psalm 25 aanhaalt: "Zie Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen" (2:6).
Het is de Here Jezus Zelf, die in Mattheus 21:42 Psalm 118 aanhaalt: "De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden..." Nee, de kostbare, duurgekochte gemeente heeft haar fundament niet in Petrus, een falend mens, gevonden maar in de Christus, de Zoon van de levende God!
De Here Jezus had voor Petrus wel een hele belangrijke taak in de gemeente weggelegd. Hij had van Christus ook een speciaal apostolisch gezag ontvangen om de deur van genade eerst voor het Joodse volk te openen, maar daarna ook voor de Samaritanen en de heidenen. Het was namelijk Petrus die door God gebruikt werd om deze nieuwe groepen (Samaritanen (half-Joden) en heidenen) een plaats te geven binnen het lichaam van Christus, de gemeente. Hierin vervulde Petrus een "sleutel positie", vandaar dat de Here Jezus hem de "sleutels" gegeven had.
In vrijwel alle protestante kerken wordt de exegese van de opname van de gemeente niet voorgestaan. Om dan te zeggen, dat er over de predikanten van de reguliere protestante kerken een bedekking ligt, gaat mij wel wat te ver. Zij bidden toch ook om de verlichting van de Heilige Geest? (de J. te M.)
Antwoord:
De opname van de gemeente is niet een exegese van de laatste tijd. De oude kerkgeschiedenis laat ons reeds zien, dat de opname van de gemeente reeds toen bekend was. Ireneus (130-202) schreef al: "En daarom, wanneer in het eind plotseling de Kerk wordt opgenomen, zal er, zo staat geschreven, een verdrukking zijn zoals er nooit is geweest noch zal zijn..." (adv. Haer.,V,29,1). Ireneus was een leerling van de apostel Johannes en oudste in de gemeente van Efeze. Hieruit blijkt, dat de leer over de opname der gemeente niet zomaar een nieuwe gedachte is! Hij schrijft zelfs, dat de opname van de gemeente vóór de grote verdrukking plaats zal vinden, een uitspraak waaraan vele evangelische christenen twijfelen!!!
Ook de Noord Afrikaanse kerkvader Tertullianus (160-240) bevestigde de opname van de gemeente: "Want wij zullen opgenomen worden in de wolken, de Heer tegemoet (wanneer de Zoon des Mensen op de wolken komt, volgens Daniël) en zo zullen wij altijd met de Heer zijn" (Adv. Marcionem, III, 24,11). Cyrillus van Alexandrië (400-440) schreef in 429: "Dit vastgesteld hebbend, en de weg naar Hem die beneden is, verbonden hebbend met hen die boven zijn, maar u plaatsgegeven hebbend voor de stad boven, zal Ik (zegt Jezus) wederkomen in de tijd van wedergeboorte en Ik zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben. Daarvan wist ook Paulus, en hij zegt dat in zijn brief zo… (volgt 1 Thessalonicenzen 4:15-17) (In. S. Loannem, 765A).
Bij dit laatste enigszins moeilijk te begrijpen citaat zien we heel duidelijk dat Cyrillus Johannes 14:3 aan 1 Thessalonicenzen 4 koppelt, waarmee hij geloofde, dat de Here Jezus in Johannes 14 over de opname van de gemeente sprak! Ook hervormers geloofden in de opname van de gemeente. Zo schreef de Engelse hervormer Hugh Latimer die in 1555 de martelaarsdood stierf de volgende woorden: "Misschien gebeurt het nog bij mijn leven, alhoewel ik oud ben, of bij het leven van mijn kinderen. De heiligen zullen worden opgenomen om Christus te ontmoeten in de lucht, en zo zullen ze eveneens met Hem terugkomen". Hij bedoelt hier niet het zogenaamde ophalen van de Here Jezus door de gemeente, waarbij de gemeente even de aarde verlaat om de Here Jezus als het ware binnen te halen bij zijn wederkomst, maar het opnemen van de gemeente in heerlijkheid om vervolgens na de grote verdrukking, die zeven jaar zal duren, met de gemeente op aarde terug te keren. Vele eeuwen klonk de boodschap over de wederkomst van Christus bijna niet meer in de kerken.
Tijdens de opwekkingsbewegingen in Wales en Schotland stonden predikers op die deze onderbelichte boodschap weer opnieuw in het volle licht plaatsten. Rond 1827 hield Darby, de grondlegger van de Vergadering der Gelovigen reeds conferenties over het herstel van Israël, het komende Vrederijk en Gods bijzonder plan met de gemeente. Duidelijk was toen al, dat de Here na de opname der gemeente de draad met zijn aards verbondsvolk op zou nemen om uiteindelijk tot zijn doel met Israël te komen. Hiermee zijn we dan ook bij de kern van het probleem gekomen waarom vele kerkelijke leiders de opname der gemeente niet in hun exegese opgenomen hebben. Zolang de kerk nog vasthoudt aan de leer, dat de kerk de plaats van Israël ingenomen heeft en dat we nu reeds in het Koninkrijk leven, is er geen plaats voor Gods bijzonder plan met de Gemeente én met Israël!
Wanneer predikanten tot het inzicht komen dat God Israël als volk niet verworpen heeft en zijn plan met dit volk onverkort uit zal werken en zijn belofte aan Abraham ten aanzien van dit volk zal vervullen, komt Gods plan met de gemeente vanzelf ook in het zicht. Dan wordt duidelijk, dat de gemeente de Here Jezus als Hoofd van het lichaam verwacht, maar Israël als Koning der Joden, de Messias voor Israël en daaruit voortvloeiend voor de gehele wereld. Dat het niet in de exegese van verschillende predikanten voorkomt wordt niet veroorzaakt door een onduidelijke Bijbel, maar door een bewuste verwerping van Gods plan met zijn volk Israël. De opname zal enorme gevolgen voor de samenleving veroorzaken… het is echter nog maar het begin van de verschrikkelijke ellende die tijdens de grote verdrukking over de wereld zal komen.
ds. Theo Niemeijer
In Mattheus 16:18 lezen we: "Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. En Ik zal u de sleutels van het koninkrijk geven". Bedoelt de Here Jezus hier nu echt dat de gemeente, zoals velen beweren, op de apostel Petrus gebouwd is en dat Hij hem zelfs de sleutels gegeven heeft om te beslissen wie de toegang tot de hemel krijgt en wie niet? (M. v. E. te W. Australië)
Antwoord:
In dit bijbelgedeelte vinden we de Here Jezus met zijn apostelen in Caesarea Filippi, helemaal in het Noorden van Israël, bij de bronnen van de Jordaan. Op deze plaats stelt Hij de apostelen de vraag: "Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des Mensen is?". Allerlei antwoorden volgen zoals: Elia, Johannes de Doper, Jeremia, enz. Maar dan komt de persoonlijke vraag van de Here Jezus: "Maar, gij, wie zegt gij, dat Ik ben?", waarop Simon Petrus opspringt en Hem het antwoord geeft: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Hierop antwoordde de Here Jezus Petrus: "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is". Het gaat hier om een krachtige belijdenis van Petrus, die de Here Jezus ziet als "de Christus", niet zo maar als een Messias, maar als de Christus, de Zoon van de levende God. Hij is de enige Christus, de enige Zoon van God. Letterlijk belijdt Petrus, dat Hij de "Levende Zoon van God is", waarmee Petrus aangeeft dat Christus Zelf "de levende" is. Hij is de bron van alle leven, in Hem zijn alle dingen geschapen en alle dingen hebben hun bestaan in Hem! (Colossenzen 1:15-17).
De Here Jezus maakt Petrus duidelijk, dat hij dit niet uit zichzelf heeft. Het is God Zelf, die hem dit geopenbaard heeft. Menselijke woorden schieten altijd te kort om te laten zien wie de Here Jezus is. Het is Gods Geest die Christus verheerlijkt, vandaar dat Petrus hier Simon Barjona, hetgeen "Zoon van de duif" betekent, genoemd wordt.
Deze belijdenis: "De Christus, de Zoon van de levende God" vormt het fundament voor al Gods verdere handelen in de toekomst. Het is zijn gemeente die op deze belijdenis gebouwd zal worden… een belijdenis, die staat als een rots (petra). Het is op deze belijdenis waarop de Here Jezus doelde toen Hij zei: "Op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen". Petrus mocht wel meehelpen om het fundament van de gemeente te leggen: "…gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Zelf de hoeksteen is" (Efeziërs 2:20). Niet Petrus, maar Christus wordt hier de hoeksteen (grondsteen) genoemd! Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 3:11 over het fundament van de gemeente: "Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Christus, kan niemand leggen", en het is Petrus zelf die in zijn eerste brief Psalm 25 aanhaalt: "Zie Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen" (2:6).
Het is de Here Jezus Zelf, die in Mattheus 21:42 Psalm 118 aanhaalt: "De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden..." Nee, de kostbare, duurgekochte gemeente heeft haar fundament niet in Petrus, een falend mens, gevonden maar in de Christus, de Zoon van de levende God!
De Here Jezus had voor Petrus wel een hele belangrijke taak in de gemeente weggelegd. Hij had van Christus ook een speciaal apostolisch gezag ontvangen om de deur van genade eerst voor het Joodse volk te openen, maar daarna ook voor de Samaritanen en de heidenen. Het was namelijk Petrus die door God gebruikt werd om deze nieuwe groepen (Samaritanen (half-Joden) en heidenen) een plaats te geven binnen het lichaam van Christus, de gemeente. Hierin vervulde Petrus een "sleutel positie", vandaar dat de Here Jezus hem de "sleutels" gegeven had.
In vrijwel alle protestante kerken wordt de exegese van de opname van de gemeente niet voorgestaan. Om dan te zeggen, dat er over de predikanten van de reguliere protestante kerken een bedekking ligt, gaat mij wel wat te ver. Zij bidden toch ook om de verlichting van de Heilige Geest? (de J. te M.)
Antwoord:
De opname van de gemeente is niet een exegese van de laatste tijd. De oude kerkgeschiedenis laat ons reeds zien, dat de opname van de gemeente reeds toen bekend was. Ireneus (130-202) schreef al: "En daarom, wanneer in het eind plotseling de Kerk wordt opgenomen, zal er, zo staat geschreven, een verdrukking zijn zoals er nooit is geweest noch zal zijn..." (adv. Haer.,V,29,1). Ireneus was een leerling van de apostel Johannes en oudste in de gemeente van Efeze. Hieruit blijkt, dat de leer over de opname der gemeente niet zomaar een nieuwe gedachte is! Hij schrijft zelfs, dat de opname van de gemeente vóór de grote verdrukking plaats zal vinden, een uitspraak waaraan vele evangelische christenen twijfelen!!!
Ook de Noord Afrikaanse kerkvader Tertullianus (160-240) bevestigde de opname van de gemeente: "Want wij zullen opgenomen worden in de wolken, de Heer tegemoet (wanneer de Zoon des Mensen op de wolken komt, volgens Daniël) en zo zullen wij altijd met de Heer zijn" (Adv. Marcionem, III, 24,11). Cyrillus van Alexandrië (400-440) schreef in 429: "Dit vastgesteld hebbend, en de weg naar Hem die beneden is, verbonden hebbend met hen die boven zijn, maar u plaatsgegeven hebbend voor de stad boven, zal Ik (zegt Jezus) wederkomen in de tijd van wedergeboorte en Ik zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben. Daarvan wist ook Paulus, en hij zegt dat in zijn brief zo… (volgt 1 Thessalonicenzen 4:15-17) (In. S. Loannem, 765A).
Bij dit laatste enigszins moeilijk te begrijpen citaat zien we heel duidelijk dat Cyrillus Johannes 14:3 aan 1 Thessalonicenzen 4 koppelt, waarmee hij geloofde, dat de Here Jezus in Johannes 14 over de opname van de gemeente sprak! Ook hervormers geloofden in de opname van de gemeente. Zo schreef de Engelse hervormer Hugh Latimer die in 1555 de martelaarsdood stierf de volgende woorden: "Misschien gebeurt het nog bij mijn leven, alhoewel ik oud ben, of bij het leven van mijn kinderen. De heiligen zullen worden opgenomen om Christus te ontmoeten in de lucht, en zo zullen ze eveneens met Hem terugkomen". Hij bedoelt hier niet het zogenaamde ophalen van de Here Jezus door de gemeente, waarbij de gemeente even de aarde verlaat om de Here Jezus als het ware binnen te halen bij zijn wederkomst, maar het opnemen van de gemeente in heerlijkheid om vervolgens na de grote verdrukking, die zeven jaar zal duren, met de gemeente op aarde terug te keren. Vele eeuwen klonk de boodschap over de wederkomst van Christus bijna niet meer in de kerken.
Tijdens de opwekkingsbewegingen in Wales en Schotland stonden predikers op die deze onderbelichte boodschap weer opnieuw in het volle licht plaatsten. Rond 1827 hield Darby, de grondlegger van de Vergadering der Gelovigen reeds conferenties over het herstel van Israël, het komende Vrederijk en Gods bijzonder plan met de gemeente. Duidelijk was toen al, dat de Here na de opname der gemeente de draad met zijn aards verbondsvolk op zou nemen om uiteindelijk tot zijn doel met Israël te komen. Hiermee zijn we dan ook bij de kern van het probleem gekomen waarom vele kerkelijke leiders de opname der gemeente niet in hun exegese opgenomen hebben. Zolang de kerk nog vasthoudt aan de leer, dat de kerk de plaats van Israël ingenomen heeft en dat we nu reeds in het Koninkrijk leven, is er geen plaats voor Gods bijzonder plan met de Gemeente én met Israël!
Wanneer predikanten tot het inzicht komen dat God Israël als volk niet verworpen heeft en zijn plan met dit volk onverkort uit zal werken en zijn belofte aan Abraham ten aanzien van dit volk zal vervullen, komt Gods plan met de gemeente vanzelf ook in het zicht. Dan wordt duidelijk, dat de gemeente de Here Jezus als Hoofd van het lichaam verwacht, maar Israël als Koning der Joden, de Messias voor Israël en daaruit voortvloeiend voor de gehele wereld. Dat het niet in de exegese van verschillende predikanten voorkomt wordt niet veroorzaakt door een onduidelijke Bijbel, maar door een bewuste verwerping van Gods plan met zijn volk Israël. De opname zal enorme gevolgen voor de samenleving veroorzaken… het is echter nog maar het begin van de verschrikkelijke ellende die tijdens de grote verdrukking over de wereld zal komen.
ds. Theo Niemeijer