Vragen - jrg. 77-24

ds. Theo Niemeijer • 77 - 2001/02 • Uitgave: 24
P. B. te S. stelt ons drie vragen:
• Waarom is God met de mens begonnen?
• Waarom wordt het water niet als geschapen vermeld?
• Van welke gemeente was Paulus een lidmaat?


Antwoord:
De eerste vraag wordt beantwoord in Genesis 1:26 "En God zeide: Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt".

Volgens dit bijbelvers heeft de Here God de mens geschapen om over zijn schepping te heersen. Hij gaf het beheer van de schepping over aan de mens, waarmee de mens eigenlijk als een soort compagnon van God geschapen werd. Om deze taak te kunnen vervullen, heeft Hij de mens naar zijn beeld geschapen door hem zijn eigen levensadem in de neus te blazen. Met deze scheppingsdaad onderscheidt de mens zich van de dieren. Dit is dan-ook de reden, dat de Here God met de mens kan communiceren en tot hen sprak. De eerste keer, waar we kunnen lezen dat de Here God met de mens sprak vinden we in Genesis 1:28 "en God zeide tot hem… Ondanks de zondeval, waarbij de mens dit unieke Goddelijke leven kwijtraakte en als gevolg daarvan geestelijk stierf, wijzigt de Here God zijn plan met de mens niet. Door het verlossingswerk in Christus stelt de Here God de verloste mens weer opnieuw in de positie om met Christus over zijn schepping te heersen. Natuurlijk zullen er nog vele vragen overblijven, maar laten we genoegen nemen met de antwoorden die we in de Bijbel kunnen vinden en met Job belijden: "Ik weet, dat Gij alles vermoogt en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder verstand? Daarom: ik verkondigde zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep… Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as" (42:2-6).

Uw tweede vraag over het water, dat niet als geschapen vermeld wordt, kan ook beantwoord worden uit Genesis 1, waar we in vers 2 kunnen lezen dat de aarde door de watervloed reeds overdekt was, vóór Hij met zijn schepping begon. Verder lezen we in de Bijbel, dat de watervloed en de zee een beeld van oordeel en dood zijn die uit Gods scheppingshanden niet zijn voortgekomen. We denken hierbij aan de zondvloed, aan Openbaring 20:13 "De zee gaf de doden, die in haar waren" en aan Openbaring 21:1 "En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de zee was niet meer".

Tenslotte vraagt u naar de gemeente, waarvan Paulus lidmaat was. Paulus had de bediening van apostel ontvangen om, juist op plaatsen waar het Evangelie nog niet gepredikt was, nieuwe gemeenten te stichten. Hij had geen vaste woonplaats, maar de perioden waarin hij in een plaats woonde, was hij ook aangesloten bij de plaatselijke gemeente. Zo lezen we in Handelingen 13:1, dat hij zich bij de gemeente in Antiochië aangesloten had en als leraar in de gemeente dienstbaar was. Het was dan ook deze gemeente, die als zijn 'thuisgemeente" hem uitzond om het Evangelie op andere plaatsen te verkondigen. Later komt hij dan ook weer thuis in zijn gemeente om te vertellen hoe het allemaal verlopen is.


In Romeinen 1:21 lezen we over mensen die, hoewel zij God kenden, Hem toch niet verheerlijkt of gedankt hebben, en op grond daarvan schuldig staan tegenover God. Wanneer er nu mensen zijn, die Hem wel (waarschijnlijk onwetend) gedankt hebben door hun goede levenswandel, zouden deze mensen, zonder van de Here Jezus gehoord te hebben, dan toch nog verloren gaan? (B. d. N. te A.)

Antwoord:
In Handelingen 4:12 lezen we, dat er aan de mensen geen andere naam gegeven is, waardoor men behouden kan worden, dan alleen de naam Jezus. Zowel mensen, die een voorbeeldige levenswandel lijden als vreselijke, zedenloze geweldenaars, beiden zijn zondaren en hebben de Here Jezus als Verlosser nodig. De eerste hoofdstukken van de Romeinenbrief zijn juist geschreven om te laten zien, dat zowel de godsdienstige Joden als de goddeloze heidenen, beiden schuldig staan en van nature een zondaar zijn en de verlossing in Christus nodig hebben. Zelfs tegen de "rijke jongeling" zei de Here Jezus: "Eén ding ontbreekt u", waarmee de Here Jezus niet aangaf, dat hij er bijna was, maar dat het wezenlijke ontbrak in zijn leven en dat was het geloof in de Here Jezus Christus. Het werk aan het kruis van Golgotha is te kostbaar om te denken, dat mensen ook wel buiten dit kruis om behouden kunnen worden.

Heidenen, Joden, vrome mensen en misdadigers, arme en rijke mensen, onbelangrijke en belangrijke mensen, allen worden ze behouden door het geloof in de Here Jezus Christus. Zonder het geloof in de Here Jezus is er geen eeuwig leven. Dit brengt voor ons een grote verantwoordelijkheid met zich mee. We hebben de opdracht om wereldwijd dit belangrijke nieuws te verkondigen. Als mensen buiten Christus om behouden zouden kunnen worden, zou de zendingsopdracht ook wel ingetrokken kunnen worden. Dan kun je beter niet gaan want als ze luisteren en ze besluiten niet te geloven, zijn ze verloren, maar als we ze het niet vertellen, maken ze ook deze verkeerde keuze niet en zijn ze dan alsnog behouden??? U snapt wel, dat deze redenering tegen de boodschap van Gods Woord ingaat.


Graag wil ik nog even reageren op reacties die ik van W. te T en F. D. te d. D. kreeg op mijn beantwoording op de vraag over de positie van de vrouw in de gemeente.

Het feit, dat enkele vrouwen als eerste de opstanding van Christus aan de discipelen verkondigden, geeft absoluut geen aanleiding om de vrouw als ambtsdrager in de gemeente te aanvaarden. In de geschiedenis over de opstanding is geen sprake van gemeentelijke structuren en regels, zoals de apostelen deze later uitwerken in hun brieven. Ook de gedachte dat vrouwen, die getrouwd zijn, hun zorg voor het gezin hebben en daarom geen ambtsdrager kunnen zijn, maar ongehuwde vrouwen deze taak wel op zich mogen nemen, is onbijbels.

Verder reageert iemand met de vraag of vrouwen dan wel hardop mogen bidden in de gemeente… er staat immers in 1 Corinthiërs 14:34, dat de vrouw in de gemeente behoort te zwijgen? Met dit "zwijgen" wordt niet bedoeld, dat de vrouw in de gemeente haar lippen stijf op elkaar moet klemmen, dan zou ze immers ook niet de liederen mee kunnen zingen! Het "zwijgen" waarover Paulus hier spreekt heeft in de eerste plaats te maken met het “spreken met gezag". Zolang het om een getuigenis, het opgeven en zingen van een lied en het uitspreken van een gebed gaat, en er geen sprake is van gezaghebbend optreden van de vrouw, zal geen enkel bijbelgedeelte de vrouw beletten haar mond open te doen. Maar zodra het gaat om vrouwen, die geen broederlijk gezag accepteren en het opgeven van liederen en het uitspreken van gebeden gebruiken om in de gemeente corrigerend bezig te zijn, zullen de oudsten op moeten treden om haar op grond van Gods Woord het zwijgen op te leggen.

In Efeziërs 5:22-24 lezen we hierover: "Vrouwen, weest aan uw man onderdanig, als aan de Here, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het die zijn lichaam in stand houdt. Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles-. Vrouwen, die hun mannen niet als hoofd willen accepteren, zullen daarmee ook Christus niet als hoofd kunnen accepteren. Het één is onlosmakelijk aan het ander verbonden. Wanneer het huwelijk "onthoofd" wordt, loopt de gemeente ook gevaar om "onthoofd" te worden! We leven in een tijd, waarin deze bijbelse gedachte door de hedendaagse maatschappij als volkomen achterhaald en ouderwets verworpen wordt. Het is jammer dat vele gelovigen deze, vandaag geldende normen en waarden, met zich mee nemen en in de gemeente uitdragen. Maar laten we, vooral in deze eindtijd, Gods Woord vasthouden als gezaghebbend richtsnoer voor ons persoonlijk geestelijk leven maar ook voor de gemeenten die we mogen dienen.

ds. Theo Niemeijer