Vragen - jrg. 76-24
T. v. H. probeert een schriftuurlijk bewijs te leveren, dat de Nieuwtestamentische Kerk het geestelijk Israël is. Hij baseert dit bewijs o.a. op:
• Filippenzen 3:3 "Wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Hem dienen…"
• Romeinen 2:25-29 "Uw besnijdenis is (door het niet volbrengen van de wet), tot onbesnedenheid geworden… want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, maar hij is een Jood, die het innerlijk is… de ware besnijdenis van het hart."
• Colossenzen 2:11 "In Hem zijt ook gij besneden met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is…"
• Efeziërs 2:11-21 "De twee (Joden en heidenen) tot één nieuwe mens te scheppen…"
• 1 Petrus 2:9-10 ' Gij zijt een heilige natie, een volk, Gode ten eigendom… eens niet zijn volk, nu echter Gods volk…"
Antwoord:
Bovenstaande bijbelgedeelten leveren absoluut niet het bewijs, dat de gemeente het geestelijk Israël is en daarmee de plaats van Israël ingenomen heeft. Zeer zeker is de Here God bij de uitstorting van de Heilige Geest met een nieuw volk begonnen: de gemeente, een volk bestaande uit gelovige Joden en heidenen. In Galaten 3:27 lezen we dat er in de gemeente geen onderscheid gemaakt wordt tussen Jood of Griek, slaaf of vrije, mannelijk of vrouwelijk, maar allemaal zijn ze één in Christus. In het Oude Testament openbaarde God Zich aan de mensheid, met name door het volk Israël. Israël was door God geroepen om een licht voor de volkeren te zijn en hen over God te onderwijzen. In Israël stond de tempel, waar God woonde en van waaruit de boodschap verkondigd moest worden. Als afgezonderd volk moest het mannelijk geslacht besneden worden… het moest een rein volk zijn, dat deze belangrijke taak mocht vervullen.
Nadat het volk Israël de Messias verworpen heeft, is de situatie voor Israël veranderd. Het volk werd over de gehele wereld verstrooid (diaspora), de stad Jeruzalem werd verwoest en het land vertrapt waardoor het in een woestenij veranderde en de tempel werd ook verwoest. Menselijkerwijs gesproken zouden we zeggen, dat het voor Israël voorgoed voorbij was! We lezen echter dat de situatie, waarin Israël na de verwerping van hun Messias in terechtgekomen was, niet definitief was maar tijdelijk. In Mattheus 23:39 lezen we dat het volk verdreven wordt totdat ze Hem weer opnieuw zullen zien bij zijn wederkomst, in Lucas 21:24 dat Jeruzalem vertrapt zal worden totdat de tijden der heidenen vervuld zijn en in Romeinen 11:25 dat er een gedeeltelijke verharding over Israël gekomen is totdat de volheid der heidenen binnengaat. Tot driemaal toe komen we in bovenstaande citaten het woordje "totdat” tegen, waaruit blijkt dat de situatie, waarin Israël terechtgekomen is (diaspora, het verwoeste land en de geestelijke verharding) een tijdelijke situatie is, waaraan ook weer een einde zal komen.
Vandaar, dat Paulus ook het vol mondige 'Volstrekt niet" als antwoord kon geven op de vraag, of God zijn volk verstoten heeft? Het gaat bij deze vraag niet om de individuele Jood maar om het volk als geheel!
In deze periode, waarin Israël als volk voor een bepaalde tijd terzijde gesteld is, heeft de gemeente bepaalde delen van de roeping van Israël overgenomen, maar niet zijn plaats! Zo openbaart de Here God Zich vandaag door middel van de gemeente aan de volkeren, is de gemeente geroepen om een licht te zijn en de volkeren te onderwijzen. Maar dit betekent nog niet, dat de gemeente daarmee Israël voorgoed vervangen heeft. Straks wordt de gemeente opgenomen en pakt de Here God de draad met zijn verbondsvolk Israël weer op. Dan zal het koningschap voor Israël, na zo'n 25 eeuwen hersteld worden (zie Handelingen 1:6) en zal de Here Jezus in Jeruzalem als koning der Joden (nergens kunnen we in Gods Woord lezen, dat de Here Jezus de koning van de kerk is) zijn koninkrijk hier op aarde oprichten. De roeping om Gods koninkrijk op aarde te vestigen heeft de gemeente nooit ontvangen. Er is maar één volk, dat hiertoe geroepen werd en dat is Israël: "Gij zijt Mij een koninkrijk van priesters…' (Exodus 19:6). Israël vertegenwoordigde Gods koninkrijk op aarde en straks als de koning wederkomt en door zijn volk aanvaard zal worden zal dit koninkrijk wereldwijd een feit zijn. In 1 Petrus 2:9-10 staat niet dat de gemeente Gods koninkrijk is. maar dat we een koninklijk priesterschap zijn, hetgeen betekent, dat we een koninklijk volk zijn om met Christus te regeren over het koninkrijk.
Tenslotte wijst Paulus de Joden er op, dat de naam Jood een erenaam is: -Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent…" (Romeinen 2:17) Na de Babylonische ballingschap besloten de teruggekeerde Israëliërs, voornamelijk uit de stam van Juda om Gods wet voortaan volledig na te komen. Ze hadden de lessen van hun ballingschap geleerd en wijden zich dan ook volledig aan hun God toe. Deze, volledig aan God toegewijde, Israëliërs werden dan ook Joden genoemd. Nu legt Paulus zijn vinger op de zere plek en wijst hen op het feit, dat ze niet in hun uiterlijk, maar ook innerlijk een Jood behoren te zijn en niet uiterlijk, maar ook innerlijk besneden moeten zijn. Paulus leert hen dan ook, dat het dan niet neerkomt op dat wat men uiterlijk is of hoe men zich laat noemen, maar op de innerlijke houding. De fout wordt echter gemaakt om deze terechtwijzing van Paulus als een verwerping van Israël als Gods volk uit te leggen.
Over de toekomst van Israël is de Bijbel duidelijk genoeg: Nadat God uit de heidenen zijn volk (de gemeente) verzameld heeft, zal Hij wederkeren om de vervallen hut van David weer op te bouwen en op te richten wat ingestort is (Handelingen 15:15-16).
Volgens Jesaja 13:12 en 24:1 wordt de aarde ontledigt. Eerst vindt de opname van de gemeente plaats, waarna de oordelen beginnen en als gevolg daarvan velen om zullen komen. We lezen over hongersnoden, pestziekten, waterverontreiniging, wilde dieren. Er staat zelfs, dat het vierde deel van de mensen de dood zal vinden (Openbaring 6:8) en dat de "stervelingen zeldzamer dan gelouterd goud zullen zijn" (Jesaja 13:12). Hoeveel van de zes miljard mensen zullen er dan nog overblijven? (L. K. te Z.)
Antwoord:
Wanneer we het boek Openbaring lezen krijgen we inderdaad te maken met de vreselijke oordelen die over de wereld zullen komen. Oordelen waarvan we in onze tijd al voortekenen zien. Zo hebben we nu al te maken met allerlei nieuwe besmettelijke ziekten, waar de medici geen raad mee weten. We worden al vast voorbereid op de meteoren, die in 2004 en 2006 vlak langs de aarde zullen suizen, zoniet in aanraking met onze planeet zullen komen. We hebben met enorme milieurampen te maken, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. In het laatste bijbelboek vinden we deze gebeurtenissen nog vele malen versterkt terugkomen. In Openbaring 6:8 lezen we over een vierde deel van de mensen dat omkomt (dit betekent misschien wel één miljard mensen!), in hoofdstuk 8 lezen we over het verbranden van een derde deel van de groene natuur, de zee die voor een derde deel in bloed verandert, de rivieren en bronnen die voor een derde deel vergiftigd worden en de hemellichamen die voor een derde deel verduisterd worden... vreselijk! Daarom staat er ook in 8:13 'wee, wee, wee, hun die op de aarde wonen!".
Het ergste moet dan nog komen, wanneer de afgrond geopend wordt en de "engel des afgronds" zijn legers aan gaat voeren om de mensen op aarde vreselijk te pijnigen, waardoor de mensen "de dood zullen zoeken maar hem geenszins zullen vinden" (9:6). In hoofdstuk 9:18 lezen we dat van de mensen die nog in leven zijn, nog eens één derde om zal komen.
Hoeveel mensen deze vreselijke periode mee zullen maken is mij niet bekend, maar als we dit meten met de huidige wereldbevolking, dan gaat het hier toch zeker om zo'n vier miljard en hoeveel mensen er over zullen blijven laat zich moeilijk inschatten.
De grote verdrukking, waar we het nu over hebben, gaat aan de gemeente voorbij. Vóór deze vreselijke periode wordt de gemeente opgenomen. Het is voor mij een raadsel, dat er gelovigen zijn, die menen dat de gemeente deze vreselijke tijd mee zal moet maken. Waarschijnlijk hebben zij zich dan nooit verdiept in het feit, hoe vreselijk het is om gedurende deze tijd onder de toorn van het Lam terecht te komen (zie Openbaring 6:15-17). Vandaag hebben we nog de mogelijkheid om aan dit vreselijk oordeel, dat overigens omwille van zijn uitverkoren volk, tot zeven jaar ingekort zal worden (Mattheüs 24:2122), te ontkomen. De Here Jezus heeft aan het kruis de toorn van God gedragen, zodat wij niet meer onder deze toorn terechtkomen.
In Johannes 3:36 lezen we: "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Deze toorn, zal dan over de mens, die Christus nu verwerpt uitgegoten worden. De Bijbel leert ons, dat het vreselijk is, te vallen in de handen van de levende God. Mag ik u op dit moment uitnodigen om de Here Jezus als uw Verlosser aan te nemen en Hem persoonlijk te bedanken, dat Hij voor u aan het kruis op Golgotha de toorn, die door de zonde op u was, op zich genomen heeft, opdat wij eeuwig leven mochten ontvangen? Doe het vandaag nog, anders kan het voor altijd te laat zijn!
ds. Theo Niemeijer
• Filippenzen 3:3 "Wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Hem dienen…"
• Romeinen 2:25-29 "Uw besnijdenis is (door het niet volbrengen van de wet), tot onbesnedenheid geworden… want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, maar hij is een Jood, die het innerlijk is… de ware besnijdenis van het hart."
• Colossenzen 2:11 "In Hem zijt ook gij besneden met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is…"
• Efeziërs 2:11-21 "De twee (Joden en heidenen) tot één nieuwe mens te scheppen…"
• 1 Petrus 2:9-10 ' Gij zijt een heilige natie, een volk, Gode ten eigendom… eens niet zijn volk, nu echter Gods volk…"
Antwoord:
Bovenstaande bijbelgedeelten leveren absoluut niet het bewijs, dat de gemeente het geestelijk Israël is en daarmee de plaats van Israël ingenomen heeft. Zeer zeker is de Here God bij de uitstorting van de Heilige Geest met een nieuw volk begonnen: de gemeente, een volk bestaande uit gelovige Joden en heidenen. In Galaten 3:27 lezen we dat er in de gemeente geen onderscheid gemaakt wordt tussen Jood of Griek, slaaf of vrije, mannelijk of vrouwelijk, maar allemaal zijn ze één in Christus. In het Oude Testament openbaarde God Zich aan de mensheid, met name door het volk Israël. Israël was door God geroepen om een licht voor de volkeren te zijn en hen over God te onderwijzen. In Israël stond de tempel, waar God woonde en van waaruit de boodschap verkondigd moest worden. Als afgezonderd volk moest het mannelijk geslacht besneden worden… het moest een rein volk zijn, dat deze belangrijke taak mocht vervullen.
Nadat het volk Israël de Messias verworpen heeft, is de situatie voor Israël veranderd. Het volk werd over de gehele wereld verstrooid (diaspora), de stad Jeruzalem werd verwoest en het land vertrapt waardoor het in een woestenij veranderde en de tempel werd ook verwoest. Menselijkerwijs gesproken zouden we zeggen, dat het voor Israël voorgoed voorbij was! We lezen echter dat de situatie, waarin Israël na de verwerping van hun Messias in terechtgekomen was, niet definitief was maar tijdelijk. In Mattheus 23:39 lezen we dat het volk verdreven wordt totdat ze Hem weer opnieuw zullen zien bij zijn wederkomst, in Lucas 21:24 dat Jeruzalem vertrapt zal worden totdat de tijden der heidenen vervuld zijn en in Romeinen 11:25 dat er een gedeeltelijke verharding over Israël gekomen is totdat de volheid der heidenen binnengaat. Tot driemaal toe komen we in bovenstaande citaten het woordje "totdat” tegen, waaruit blijkt dat de situatie, waarin Israël terechtgekomen is (diaspora, het verwoeste land en de geestelijke verharding) een tijdelijke situatie is, waaraan ook weer een einde zal komen.
Vandaar, dat Paulus ook het vol mondige 'Volstrekt niet" als antwoord kon geven op de vraag, of God zijn volk verstoten heeft? Het gaat bij deze vraag niet om de individuele Jood maar om het volk als geheel!
In deze periode, waarin Israël als volk voor een bepaalde tijd terzijde gesteld is, heeft de gemeente bepaalde delen van de roeping van Israël overgenomen, maar niet zijn plaats! Zo openbaart de Here God Zich vandaag door middel van de gemeente aan de volkeren, is de gemeente geroepen om een licht te zijn en de volkeren te onderwijzen. Maar dit betekent nog niet, dat de gemeente daarmee Israël voorgoed vervangen heeft. Straks wordt de gemeente opgenomen en pakt de Here God de draad met zijn verbondsvolk Israël weer op. Dan zal het koningschap voor Israël, na zo'n 25 eeuwen hersteld worden (zie Handelingen 1:6) en zal de Here Jezus in Jeruzalem als koning der Joden (nergens kunnen we in Gods Woord lezen, dat de Here Jezus de koning van de kerk is) zijn koninkrijk hier op aarde oprichten. De roeping om Gods koninkrijk op aarde te vestigen heeft de gemeente nooit ontvangen. Er is maar één volk, dat hiertoe geroepen werd en dat is Israël: "Gij zijt Mij een koninkrijk van priesters…' (Exodus 19:6). Israël vertegenwoordigde Gods koninkrijk op aarde en straks als de koning wederkomt en door zijn volk aanvaard zal worden zal dit koninkrijk wereldwijd een feit zijn. In 1 Petrus 2:9-10 staat niet dat de gemeente Gods koninkrijk is. maar dat we een koninklijk priesterschap zijn, hetgeen betekent, dat we een koninklijk volk zijn om met Christus te regeren over het koninkrijk.
Tenslotte wijst Paulus de Joden er op, dat de naam Jood een erenaam is: -Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent…" (Romeinen 2:17) Na de Babylonische ballingschap besloten de teruggekeerde Israëliërs, voornamelijk uit de stam van Juda om Gods wet voortaan volledig na te komen. Ze hadden de lessen van hun ballingschap geleerd en wijden zich dan ook volledig aan hun God toe. Deze, volledig aan God toegewijde, Israëliërs werden dan ook Joden genoemd. Nu legt Paulus zijn vinger op de zere plek en wijst hen op het feit, dat ze niet in hun uiterlijk, maar ook innerlijk een Jood behoren te zijn en niet uiterlijk, maar ook innerlijk besneden moeten zijn. Paulus leert hen dan ook, dat het dan niet neerkomt op dat wat men uiterlijk is of hoe men zich laat noemen, maar op de innerlijke houding. De fout wordt echter gemaakt om deze terechtwijzing van Paulus als een verwerping van Israël als Gods volk uit te leggen.
Over de toekomst van Israël is de Bijbel duidelijk genoeg: Nadat God uit de heidenen zijn volk (de gemeente) verzameld heeft, zal Hij wederkeren om de vervallen hut van David weer op te bouwen en op te richten wat ingestort is (Handelingen 15:15-16).
Volgens Jesaja 13:12 en 24:1 wordt de aarde ontledigt. Eerst vindt de opname van de gemeente plaats, waarna de oordelen beginnen en als gevolg daarvan velen om zullen komen. We lezen over hongersnoden, pestziekten, waterverontreiniging, wilde dieren. Er staat zelfs, dat het vierde deel van de mensen de dood zal vinden (Openbaring 6:8) en dat de "stervelingen zeldzamer dan gelouterd goud zullen zijn" (Jesaja 13:12). Hoeveel van de zes miljard mensen zullen er dan nog overblijven? (L. K. te Z.)
Antwoord:
Wanneer we het boek Openbaring lezen krijgen we inderdaad te maken met de vreselijke oordelen die over de wereld zullen komen. Oordelen waarvan we in onze tijd al voortekenen zien. Zo hebben we nu al te maken met allerlei nieuwe besmettelijke ziekten, waar de medici geen raad mee weten. We worden al vast voorbereid op de meteoren, die in 2004 en 2006 vlak langs de aarde zullen suizen, zoniet in aanraking met onze planeet zullen komen. We hebben met enorme milieurampen te maken, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. In het laatste bijbelboek vinden we deze gebeurtenissen nog vele malen versterkt terugkomen. In Openbaring 6:8 lezen we over een vierde deel van de mensen dat omkomt (dit betekent misschien wel één miljard mensen!), in hoofdstuk 8 lezen we over het verbranden van een derde deel van de groene natuur, de zee die voor een derde deel in bloed verandert, de rivieren en bronnen die voor een derde deel vergiftigd worden en de hemellichamen die voor een derde deel verduisterd worden... vreselijk! Daarom staat er ook in 8:13 'wee, wee, wee, hun die op de aarde wonen!".
Het ergste moet dan nog komen, wanneer de afgrond geopend wordt en de "engel des afgronds" zijn legers aan gaat voeren om de mensen op aarde vreselijk te pijnigen, waardoor de mensen "de dood zullen zoeken maar hem geenszins zullen vinden" (9:6). In hoofdstuk 9:18 lezen we dat van de mensen die nog in leven zijn, nog eens één derde om zal komen.
Hoeveel mensen deze vreselijke periode mee zullen maken is mij niet bekend, maar als we dit meten met de huidige wereldbevolking, dan gaat het hier toch zeker om zo'n vier miljard en hoeveel mensen er over zullen blijven laat zich moeilijk inschatten.
De grote verdrukking, waar we het nu over hebben, gaat aan de gemeente voorbij. Vóór deze vreselijke periode wordt de gemeente opgenomen. Het is voor mij een raadsel, dat er gelovigen zijn, die menen dat de gemeente deze vreselijke tijd mee zal moet maken. Waarschijnlijk hebben zij zich dan nooit verdiept in het feit, hoe vreselijk het is om gedurende deze tijd onder de toorn van het Lam terecht te komen (zie Openbaring 6:15-17). Vandaag hebben we nog de mogelijkheid om aan dit vreselijk oordeel, dat overigens omwille van zijn uitverkoren volk, tot zeven jaar ingekort zal worden (Mattheüs 24:2122), te ontkomen. De Here Jezus heeft aan het kruis de toorn van God gedragen, zodat wij niet meer onder deze toorn terechtkomen.
In Johannes 3:36 lezen we: "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Deze toorn, zal dan over de mens, die Christus nu verwerpt uitgegoten worden. De Bijbel leert ons, dat het vreselijk is, te vallen in de handen van de levende God. Mag ik u op dit moment uitnodigen om de Here Jezus als uw Verlosser aan te nemen en Hem persoonlijk te bedanken, dat Hij voor u aan het kruis op Golgotha de toorn, die door de zonde op u was, op zich genomen heeft, opdat wij eeuwig leven mochten ontvangen? Doe het vandaag nog, anders kan het voor altijd te laat zijn!
ds. Theo Niemeijer