Vragen - jrg. 76-12

ds. Theo Niemeijer • 76 - 2000/01 • Uitgave: 12
Ik wil u iets vragen over de wet. Is de wet alleen voor de Joden en niet van toepassing op de heidenen? Bij ons in de kerk wordt de wet tijdens de diensten gelezen. Hoe moet ik dit zien? (B. M. te U.)

Antwoord:
De Here God heeft Israël tussen alle volkeren uitgekozen om Zich door dit volk aan de overige volkeren te openbaren. Dit heeft Hij gedaan door de grote daden die in het midden van dit volk plaatsvonden (we denken hierbij o.a. aan de uittocht uit Egypte, waardoor ook de omringende volkeren onder de indruk van Gods grootheid kwamen), maar ook door de woorden, die Hij het volk toevertrouwde. Israël was geroepen om ook Zijn Woord aan de omliggende volkeren te verkondigen. In Exodus 19:5-6 lezen we over deze roeping: "Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk". Israël wordt hier tot het koninkrijk van God geroepen. Temidden van de volkeren, die sinds de zondeval door de duivel geregeerd worden (zie Lucas 4:6), richt de Here God zijn koninkrijk op. Hij is de koning en Israël zijn koninkrijk! Deze 'Theocratie' heeft Israël trouwens twee keer verworpen, namelijk bij Samuël toen het volk een koning begeerde: "...want niet u (Samuël), maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zij" (1 Samuël 8:7) en bij de verwerping van de Messias: "…wij willen niet, dat deze koning over ons wordt" (Lucas 19:14). Bij zijn wederkomst zullen ze Hem echter wel als hun koning aanvaarden en dan richt Hij zijn koningschap opnieuw op, maar wereldwijd.

Daarnaast werden ze ook tot priesters geroepen, waarmee ze de taak kregen om de volkeren te onderwijzen, een middelaars rol te vervullen en te offeren.

Om deze taak te kunnen vervullen heeft de Here God met Israël bijzondere afspraken gemaakt, die niet in de eerste plaats voor de omliggende volkeren golden, maar juist voor zijn volk Israël. Deze afspraken werden op de berg Sinaï gemaakt tussen de Here God en Israël en in de wet samengevat die dan ook in de eerste plaats voor Israël en niet voor de heidenen gold. In Romeinen 9:4 lezen we dan ook heel duidelijk: "…zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen, en de heerlijkheden en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften…".

In Romeinen 3:19 lezen we dat de Joden 'onder de wet zijn' en 'op de wet 'steunen, (2:17), maar aan alle kanten te kort schoten in het volbrengen van de wet: "Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, daar gij onderricht in de wet geniet, en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in de duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij in de wet de belichaming der kennis en waarheid bezit. - hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van afgoden, pleegt gij tempelroof? Die u op de wet beroemt, onteert gij God door uw overtreden van de wet? Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen..." (Romeinen 2:1724). In ditzelfde hoofdstuk wordt ook over de "heidenen gesproken, die de wet niet hebben, die zonder wet gezondigd hebben en ook zonder wet verloren gaan" (12-16). Uiteindelijk komt Paulus dan tot de samenvatting: "Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God, daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen" (Romeinen 3:19-20).

Romeinen 2 en 3 laten ons dus heel duidelijk zien, dat mensen zowel zonder als ook onder de wet voor een heilige God strafwaardig staan.

Noodzakelijk moest er dus een nieuwe weg geopend worden om als zondaar tot de heilige God te kunnen naderen. Deze weg wordt door Paulus in Romeinen 3:21 aangekondigd: "Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen dit geloven; want er is geen onderscheid". Dit onderscheid was er wel via de weg van het volbrengen van de wet, die doodlopend bleek te zijn (lees Romeinen 7:10) want deze was alleen de Joden gegeven, terwijl deze nieuwe weg er voor iedereen is, want er is geen onderscheid! Het is een weg die eigenlijk niet nieuw is, want ook Abraham werd via deze weg, buiten de wet om, gerechtvaardigd. We lezen in Galaten 3:17 dat de wet pas 430 jaar later kwam.

In Genesis 15:5,6 lezen we hoe Abraham gerechtvaardigd werd: "Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn. En hij geloofde in de Here; en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid". Abraham werd niet gerechtvaardigd toen Hij gehoorzaam aan God zijn maagschap. volk en land verliet en de weg van de Here ging. Hij werd pas zo'n 15 jaar later gerechtvaardigd, onder de sterrenhemel, toen de Here hem wees op het beloofde zaad, de beloofde Zoon. Toen hij daarin geloofde, werd hij gerechtvaardigd. Zo worden ook wij niet gerechtvaardigd door afscheiding en loslaten van de wereld en een vroom christelijk leven...we worden alleen gerechtvaardigd door het geloof in de Here Jezus Christus... zonder werken der wet!

Is daarmee de wet niet goed en moeten we haar dan maar verwerpen? "Volstrekt niet, veeleer bevestigen wij de wet", antwoordt Paulus in Romeinen 3:21. Alleen door het werk van de Here Jezus komt de wet tot haar doel. Hij was de enige, die de eis van de wet kon vervullen (Romeinen 8:4) en werd daarmee voor ons het einde der wet (Romeinen 10:4). In Galaten 3:19 lezen we: "Waartoe dient dan de wet? Om de overtreding te doen blijken is zij er bij gevoegd, totdat het zaad zou komen, waarop de belofte sloeg" en in 3:24 "De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus". Bij Christus houdt voor ons de eis van de wet op omdat Hij het allemaal volbracht heeft. De wet is het beeld van de volmaakte mens die God ons voorhoudt met de vraag, of we aan dit beeld gelijk zijn. Geen enkel mens kon van uit zichzelf dit volmaakte beeld evenaren. Door het geloof zijn wij met Christus bekleed en zijn we nu in Gods oog volmaakt!


In Openbaring 20:12 en 15 lezen we over "de namen in het boek des levens". Kunt u mij vertellen om welke namen het hier gaat?

Antwoord:
In het boek des levens komen we alleen de namen van "levenden" tegen. In de wereld hebben we met twee soorten mensen te maken: levenden en doden! Door het volbrachte werk van de Here Jezus is er de mogelijkheid om vanuit de dood over te gaan tot het leven. Zo worden de gelovigen uit Efeze mensen genoemd die "vroeger dood
waren". (Efeziërs 2:1) In Filippenzen 4:2 lezen we over medewerkers van Paulus "wier namen in het boek des levens staan". Wat is het belangrijk te weten, dat onze namen in het boek des levens opgetekend zijn.

Dit gebeurt op het moment waarop we in de Here Jezus geloven en, zoals Johannes 5:24 het zegt: "overgaan vanuit de dood tot het leven". Vanaf dat moment mogen we het zeker weten en ons verblijden, dat onze namen opgetekend staan in de hemel. (Lucas 10:20)

Dan zijn we in zijn handpalm gegrift (Jesaja 49:16) om daar in zijn handen voor eeuwig geborgen te zijn. De mensen, die de Here Jezus verwerpen blijven buiten het boek des levens, zij horen niet bij de levenden maar bij de doden. Deze doden worden tijdens het laatste oordeel voor de witte troon (Openbaring 20:11-15) veroordeeld. Dan zal hen duidelijk gemaakt worden dat hun naam in het boek des levens ontbreekt. Het vers: "En wanneer iemand niet bevonden werd, geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs", laat niet de mogelijkheid nog open dat er nog mensen, die voor deze troon staan, wel in het boek opgeschreven zijn! Voor de witte troon staan geen levenden, maar uitsluitend doden. Hen wordt aangetoond, dat hun naam niet in het boek des levens staat! Het zal niet een 'zoeken' worden of eventueel hun naam toch nog in dit boek voorkomt, maar veel meer een aantonen van het ontbreken van hun naam!

Vóór dit laatste oordeel zijn de gelovigen (de levenden) al in de hemel: de gemeente en de Oudtestamentische gelovigen bij de opname van de gemeente, de martelaren uit de grote verdrukking bij de wederkomst van Christus op de Olijfberg en de gelovigen van het Vrederijk voor de laatste volkerenopstand.

Paulus schrijft in Filippenzen 3:20 dat we "burgers van een rijk in de hemelen zijn" en in Hebreeën 13:23 lezen we dat we -ingeschreven zijn in de hemel". Dat mogen we nu al zeker weten. Wat vreselijk voor hen, die het niet weten, of er bewust aan voorbij gaan want het is vreselijk te vallen in de handen van de levende God!

ds. Theo Niemeijer