Vragen - jrg. 75-06
In de toespraak van Petrus op de Pinksterdag, wordt Joël 2 geciteerd. In Handelingen 2:16 verklaart hij, dat de uitstorting van Gods Geest de vervulling van deze profetie uit Joël is. Maar hebben we hier wel met de uiteindelijke vervulling te maken? (P.J. te 0.)
Antwoord:
Allereerst is het belangrijk, onderscheid te maken tussen de uitdrukking: de laatste dagen' en de 'laatste dag'. Het eerste gaat over de laatste periode op aarde, de tweede uitdrukking staat voor de opstanding der doden. Verder maakt de Bijbel onderscheid tussen de laatste dagen voor Israël (o.a. Jes.2:2 en Micha 4:1) en de laatste dagen voor de gemeente (o.a. 2 Tim. 3:1-8; Hebr. 1:1-2; Jac.5:3 en 2 Petr.3:1.9).
Wanneer we het gedeelte uit Handeling 2 lezen en dit vergelijken met de profetie uit Joël, dan zult u merken, dat we hier te maken hebben met Gods heilshandelen met zijn volk Israël. We zien dan ook, dat op deze bijzondere Pinksterdag de Heilige Geest alleen op het Joodse volk uitgestort werd. Pas in Handelingen 10 lezen we over de eerste niet-Jood (heiden) waarop de Heilige Geest uitgestort werd.
In Gods Woord lezen we, dat Gods heilshandelen met zijn volk Israël door de uitstorting van de Geest Gods over dit volk afgesloten wordt. Vandaar, dat Petrus bij deze bijzondere gebeurtenis naar deze "laatste dagen" refereert.
Iets verder lezen we hierover in Handelingen 3:17: "En nu broeders, ik weet, dat gij in onkunde hebt gehandeld, gelijk ook uw oversten, maar zo heeft God in vervulling doen gaan wat Hij bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt had, dat zijn Christus moest lijden. Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus zende. Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher."
Wanneer u dit gedeelte verder leest, dan gaat het specifiek over Gods plan met zijn volk Israël, over het verbond met Abraham en het feit, dat Hij in de eerste plaats voor u (Israël) "zijn Knecht" (= de Here Jezus, een uitdrukking die Jesaja veelvuldig gebruikt) heeft doen opstaan. Met als doel, het volk Israël van zijn boosheid af te brengen en het volk te zegenen (zie Hand.3:26b).
We kunnen deze geschiedenis dus nooit los koppelen van Gods heilsplan met zijn volk Israël. Wanneer dan ook in dit gedeelte de uitdrukking "De laatste dagen" gebruikt wordt dan heeft dit in de eerste plaats te maken met "De laatste dagen" voor Israël.
In het geciteerde gedeelte lezen we over de laatste algemene oproep die de Here via Petrus aan zijn volk deed. In deze laatste oproep 'verontschuldigde' hij zijn volk met de woorden: "Ik weet, dat gij uit onkunde gehandeld hebt… maar God heeft in vervulling doen gaan… alle profeten hebben het van te voren geboodschapt… de Christus moest lijden". Met deze woorden laat de Here heel duidelijk zien, dat geen schuld bij het Joodse volk gelegd mag worden. Met deze uitstorting van Gods Geest zouden de laatste dagen ook werkelijk vervuld worden, wanneer Israël als volk toen ingegaan zou zijn op de uitnodiging van Petrus. In 3:19 vinden we dan deze oproep: "Kom dan tot bekering"…met als gevolg:
* uitdelging van de zonden
* tijden van verademing (herstel/ rust)
* de wederkomst van Christus
We lezen echter in Hand. 4:1 dat deze laatste dringende uitnodiging door Israël als volk afgewezen werd. We lezen dat de schriftgeleerden, de oversten en de oudsten niet bereid waren om te luisteren en een tegenoffensief startten!
Zo zien we in Hand. 2 een voorvervulling van de profetie uit Joël, maar omdat Gods genade door het volk Israël verworpen werd, is het heil naar de heidenen gekomen en werd Gods plan met Israël voor een bepaalde tijd onderbroken.
In Handelingen 15:14-18 lezen we, dat Hij nu bezig is een volk uit de heidenen voor Zijn naam te vergaderen (de gemeente), en wanneer Hij daarmee klaar is, Hij de draad met Israël weer opnieuw zal opnemen, waarmee de profetie uit Joël uiteindelijk ook voor het volk Israël in vervulling zal gaan.
In 2 Thess. 2:11,12 lezen we over een "dwaling, die door God gezonden zal worden, zodat de mensen op aarde de leugen zullen geloven, opdat allen geoordeeld zullen worden'. Wanneer zal dit gebeuren en hoe moet ik dit in het licht zien van het werk van Gods Geest na de opname van de Gemeente? (D.G. te 0.)
Antwoord:
Wanneer de Here Jezus de Gemeente tot Zich zal nemen en daarmee het Hoofd (Christus) en het Lichaam (de Gemeente) verenigd zullen worden, blijven er helaas nog velen op aarde achter. Zij, die niet van Christus zijn en in Hem niet geloven, zullen achterblijven en de vreselijke periode, die in de Bijbel als de "Grote Verdrukking" aangekondigd wordt, meemaken. In Jesaja 13:6-9 wordt deze periode als de vreselijke "Dag des Heren" aangekondigd, in Jeremia 30:5-9 als de "Tijd van benauwdheid voor Jacob" en in Daniël 9:27 als de "Laatste jaarweek" (7 jaar). Jesaja laat ons zien, hoe vreselijk deze periode zal zijn, Jeremia informeert ons over Israël, die tijdens deze Grote Verdrukking een belangrijke rol zal spelen en Daniël laat ons zien, hoelang deze periode duurt. In Matth. 24:15 zien we duidelijk, dat Mattheüs deze Grote Verdrukking verbindt met een profetie uit Daniël. Het is een tijd, die zijnsgelijke nog nooit gehad heeft en ook nooit zal krijgen. Deze periode zal direct na de opname van de Gemeente aanbreken. Hij belooft in Openbaring 2:10 de Gemeente voor deze vreselijke tijd te bewaren! Toch zal er na de opname van de Gemeente nog een grote schare tot geloof komen: "Een schare, die niemand tellen kan" (Openb.7:9).
We hebben hierbij waarschijnlijk te maken met mensen, die nog nooit van de Here Jezus gehoord hebben en door de 144000 verzegelde Joden met het Evangelie bereikt zullen worden. Zij, die het Evangelie voor de opname gehoord hebben, zullen waarschijnlijk hier niet bij horen. Voor hen geldt het in 2 Thess. 2:10-11 geschrevene: "Omdat zijde liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben… zullen ze de leugen geloven". Natuurlijk hopen we, dat zij, die nu weigeren in Christus te geloven alsnog na de opname tot geloof zullen komen, maar op grond van het aangehaalde gedeelte lijkt dit zeer onwaarschijnlijk.
Ondanks deze leugengeest, zal toch ook nog Gods Geest werkzaam zijn, maar dan wel op de manier, waarop Hij ook in het Oude Testament werkzaam was. Pas na de grote Pinksterdag kwam Gods Geest in de gelovigen wonen, daarvoor kwam Gods Geest over, op de mensen. Hij greep hen aan, maar week ook van hen. In het Nieuwe Testament is dit geheel anders! De gelovige wordt vanaf het moment van zijn/haar wedergeboorte met Gods Geest verzegeld, gedoopt en vervuld! Hij zal ons nooit meer verlaten… "Hij zal in u blijven" (Joh. 14:17 en Efez.1:13).
David smeekte de Here om zijn Geest niet van Hem weg te nemen (velen zingen dit gebed ook nog in onze tijd!), maar vanaf Pinksteren mogen we weten, dat Hij ons nooit meer verlaat!
De Heilige Geest is na Pinksteren op een geheel andere wijze naar de gelovige gekomen, zo zelfs, dat de Here Jezus in Joh. 7:39 zei, dat de Geest er nog niet was! Natuurlijk was de Geest er al lang, maar nog niet op deze Nieuwtestamentische manier.
ds. Theo Niemeijer
Antwoord:
Allereerst is het belangrijk, onderscheid te maken tussen de uitdrukking: de laatste dagen' en de 'laatste dag'. Het eerste gaat over de laatste periode op aarde, de tweede uitdrukking staat voor de opstanding der doden. Verder maakt de Bijbel onderscheid tussen de laatste dagen voor Israël (o.a. Jes.2:2 en Micha 4:1) en de laatste dagen voor de gemeente (o.a. 2 Tim. 3:1-8; Hebr. 1:1-2; Jac.5:3 en 2 Petr.3:1.9).
Wanneer we het gedeelte uit Handeling 2 lezen en dit vergelijken met de profetie uit Joël, dan zult u merken, dat we hier te maken hebben met Gods heilshandelen met zijn volk Israël. We zien dan ook, dat op deze bijzondere Pinksterdag de Heilige Geest alleen op het Joodse volk uitgestort werd. Pas in Handelingen 10 lezen we over de eerste niet-Jood (heiden) waarop de Heilige Geest uitgestort werd.
In Gods Woord lezen we, dat Gods heilshandelen met zijn volk Israël door de uitstorting van de Geest Gods over dit volk afgesloten wordt. Vandaar, dat Petrus bij deze bijzondere gebeurtenis naar deze "laatste dagen" refereert.
Iets verder lezen we hierover in Handelingen 3:17: "En nu broeders, ik weet, dat gij in onkunde hebt gehandeld, gelijk ook uw oversten, maar zo heeft God in vervulling doen gaan wat Hij bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt had, dat zijn Christus moest lijden. Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus zende. Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher."
Wanneer u dit gedeelte verder leest, dan gaat het specifiek over Gods plan met zijn volk Israël, over het verbond met Abraham en het feit, dat Hij in de eerste plaats voor u (Israël) "zijn Knecht" (= de Here Jezus, een uitdrukking die Jesaja veelvuldig gebruikt) heeft doen opstaan. Met als doel, het volk Israël van zijn boosheid af te brengen en het volk te zegenen (zie Hand.3:26b).
We kunnen deze geschiedenis dus nooit los koppelen van Gods heilsplan met zijn volk Israël. Wanneer dan ook in dit gedeelte de uitdrukking "De laatste dagen" gebruikt wordt dan heeft dit in de eerste plaats te maken met "De laatste dagen" voor Israël.
In het geciteerde gedeelte lezen we over de laatste algemene oproep die de Here via Petrus aan zijn volk deed. In deze laatste oproep 'verontschuldigde' hij zijn volk met de woorden: "Ik weet, dat gij uit onkunde gehandeld hebt… maar God heeft in vervulling doen gaan… alle profeten hebben het van te voren geboodschapt… de Christus moest lijden". Met deze woorden laat de Here heel duidelijk zien, dat geen schuld bij het Joodse volk gelegd mag worden. Met deze uitstorting van Gods Geest zouden de laatste dagen ook werkelijk vervuld worden, wanneer Israël als volk toen ingegaan zou zijn op de uitnodiging van Petrus. In 3:19 vinden we dan deze oproep: "Kom dan tot bekering"…met als gevolg:
* uitdelging van de zonden
* tijden van verademing (herstel/ rust)
* de wederkomst van Christus
We lezen echter in Hand. 4:1 dat deze laatste dringende uitnodiging door Israël als volk afgewezen werd. We lezen dat de schriftgeleerden, de oversten en de oudsten niet bereid waren om te luisteren en een tegenoffensief startten!
Zo zien we in Hand. 2 een voorvervulling van de profetie uit Joël, maar omdat Gods genade door het volk Israël verworpen werd, is het heil naar de heidenen gekomen en werd Gods plan met Israël voor een bepaalde tijd onderbroken.
In Handelingen 15:14-18 lezen we, dat Hij nu bezig is een volk uit de heidenen voor Zijn naam te vergaderen (de gemeente), en wanneer Hij daarmee klaar is, Hij de draad met Israël weer opnieuw zal opnemen, waarmee de profetie uit Joël uiteindelijk ook voor het volk Israël in vervulling zal gaan.
In 2 Thess. 2:11,12 lezen we over een "dwaling, die door God gezonden zal worden, zodat de mensen op aarde de leugen zullen geloven, opdat allen geoordeeld zullen worden'. Wanneer zal dit gebeuren en hoe moet ik dit in het licht zien van het werk van Gods Geest na de opname van de Gemeente? (D.G. te 0.)
Antwoord:
Wanneer de Here Jezus de Gemeente tot Zich zal nemen en daarmee het Hoofd (Christus) en het Lichaam (de Gemeente) verenigd zullen worden, blijven er helaas nog velen op aarde achter. Zij, die niet van Christus zijn en in Hem niet geloven, zullen achterblijven en de vreselijke periode, die in de Bijbel als de "Grote Verdrukking" aangekondigd wordt, meemaken. In Jesaja 13:6-9 wordt deze periode als de vreselijke "Dag des Heren" aangekondigd, in Jeremia 30:5-9 als de "Tijd van benauwdheid voor Jacob" en in Daniël 9:27 als de "Laatste jaarweek" (7 jaar). Jesaja laat ons zien, hoe vreselijk deze periode zal zijn, Jeremia informeert ons over Israël, die tijdens deze Grote Verdrukking een belangrijke rol zal spelen en Daniël laat ons zien, hoelang deze periode duurt. In Matth. 24:15 zien we duidelijk, dat Mattheüs deze Grote Verdrukking verbindt met een profetie uit Daniël. Het is een tijd, die zijnsgelijke nog nooit gehad heeft en ook nooit zal krijgen. Deze periode zal direct na de opname van de Gemeente aanbreken. Hij belooft in Openbaring 2:10 de Gemeente voor deze vreselijke tijd te bewaren! Toch zal er na de opname van de Gemeente nog een grote schare tot geloof komen: "Een schare, die niemand tellen kan" (Openb.7:9).
We hebben hierbij waarschijnlijk te maken met mensen, die nog nooit van de Here Jezus gehoord hebben en door de 144000 verzegelde Joden met het Evangelie bereikt zullen worden. Zij, die het Evangelie voor de opname gehoord hebben, zullen waarschijnlijk hier niet bij horen. Voor hen geldt het in 2 Thess. 2:10-11 geschrevene: "Omdat zijde liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben… zullen ze de leugen geloven". Natuurlijk hopen we, dat zij, die nu weigeren in Christus te geloven alsnog na de opname tot geloof zullen komen, maar op grond van het aangehaalde gedeelte lijkt dit zeer onwaarschijnlijk.
Ondanks deze leugengeest, zal toch ook nog Gods Geest werkzaam zijn, maar dan wel op de manier, waarop Hij ook in het Oude Testament werkzaam was. Pas na de grote Pinksterdag kwam Gods Geest in de gelovigen wonen, daarvoor kwam Gods Geest over, op de mensen. Hij greep hen aan, maar week ook van hen. In het Nieuwe Testament is dit geheel anders! De gelovige wordt vanaf het moment van zijn/haar wedergeboorte met Gods Geest verzegeld, gedoopt en vervuld! Hij zal ons nooit meer verlaten… "Hij zal in u blijven" (Joh. 14:17 en Efez.1:13).
David smeekte de Here om zijn Geest niet van Hem weg te nemen (velen zingen dit gebed ook nog in onze tijd!), maar vanaf Pinksteren mogen we weten, dat Hij ons nooit meer verlaat!
De Heilige Geest is na Pinksteren op een geheel andere wijze naar de gelovige gekomen, zo zelfs, dat de Here Jezus in Joh. 7:39 zei, dat de Geest er nog niet was! Natuurlijk was de Geest er al lang, maar nog niet op deze Nieuwtestamentische manier.
ds. Theo Niemeijer