Vragen - jrg. 75-01
In Zoeklicht nr.18 heeft u over het boek Daniël geschreven. U schreef toen, dat onze jaartelling waarschijnlijk niet helemaal klopt. Christus, zou volgens u reeds 4 jaar v. Chr. geboren zijn. Verder schrijft u, dat bij het jaar 0 een jaar uit de jaartelling verdwenen is. Kunt u dit wat meer uitleggen? (W.S. te T.)
Antwoord: Over de verschillende jaartellingen is al veel gediscussieerd. Voor de vaststelling van de tijd zijn we echter aangewezen op de hemellichamen zoals Genesis 1:14 ons meedeelt: "En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren".
Tegenwoordig wordt er algemeen vanuit gegaan, dat de duur van een jaar gelijk staat met de periode die, de om de zon bewegende aarde, nodig heeft om vanaf het lengtepunt (of voorjaarsnachteveningspunt, 21 maart) weer op ditzelfde punt van haar baan aan te komen.
Deze tijd bedraagt 365 dagen, 5 uren, 48 minuten en 46 seconden en draagt ook wel de naam van "Tropisch jaar". Een jaar duurt dus eigenlijk 365,25 dagen.
Julius Caesar bepaalde in 46 v.Chr. daarom, dat na drie opeenvolgende jaren van 365 dagen, een jaar van 366 dagen (het zgn. Schrikkeljaar) moest volgen.
Een zonnejaar van 365 of 366 dagen kenden de Joden niet. Hun jaar bestond uit 12 maanden, deels van 29 en deels van 30 dagen. Aangezien er tussen twee Nieuwe-maansdagen 29 dagen, 12 uren en 44 minuten liggen, telde het Hebreeuwse maanjaar 354 dagen, 8 uren en 48 minuten, dus bijna 11 dagen te weinig. Vandaar dat er nu eens om de 3 jaar, en dan eens om de twee jaar, een dertiende maand aan het jaar toegevoegd werd. Deze maand, die op de twaalfde maand volgde, droeg na de ballingschap de naam Weadar of tweede Adar. Zij werd echter niet aan het jaar toegevoegd, wanneer het er naar uitzag, dat de gerst omstreeks de veertiende van de volgende maand geoogst zou kunnen worden. Op de veertiende van de eerste maand begon nl. het feest van de ongezuurde broden. Dit mocht tijdens een eventuele dertiende maand niet plaatsvinden!
Een bepaald tijdstip, van waaraf de jaren geteld werden, hadden de Israëlieten niet. Ze berekenden hun jaren vanaf de 'Uittocht uit Egypte' of vanaf een andere belangrijke gebeurtenis. In de laatste eeuwen voor de wereldwijde diaspora van de Joden berekenden zij de jaren meestal vanaf het begin van de ballingschap. Tegenwoordig rekenen de Joden vanaf de schepping. Volgens hen is de schepping gedateerd op 3760 voor de geboorte van Christus. De christenen tellen hun jaren vanaf Christus' geboorte. Deze jaartelling is uitgedacht door de in Rome werkende monnik Dionysius Exiguus en in het jaar 525 bekend gemaakt. Hij ontwierp hiermee de zgn. Dionysiaanse tij d-rekening, die als het jaar 1 de geboorte van Christus telt en die we tegenwoordig handhaven. Later ontdekte men, dat de geboorte van Christus al vier jaar voor deze jaartelling plaats gevonden heeft. Verder vraagt u ook nog naar het jaar, dat bij de wisseling van de periode vóór en ná Chr. 'verdwenen is. Het is duidelijk, dat tussen het jaar 1 v.Chr. en 1 n. Chr. zich nog het jaar '0' bevindt. Dit jaar '0" is in de tijdsberekeningen niet meegerekend.
Al met al komt men zo op een verschil van 5 jaar (de 4 bovengenoemde jaren er bij geteld) met de 'echte' tijdsberekening.
N.a.v. de zeventig jaarweken uit Daniël 9 komt men volgens deze bijstelling van de tijdsberekening precies uit op de beëindiging van de 69'ste jaarweek op het moment, waarop Christus aan het kruis stierf "Een gezalfde uitgeroeid werd, terwijl er niets tegen Hem is" (Daniël 9:26). De jaarweken begonnen bij het begin van het herstel van Jeruzalem: in het jaar 445 v.Chr. De 7 + 62 jaarweken = 483 (69x7jaar) komen dan precies uit op 445-483= 38 jaar n.Chr. Met een bijstelling, zoals boven genoemd, komen we dan precies uit op 33 jaar n. Chr. en wel, vlak voor het Paasfeest. Nauwkeurige berekeningen komen zelfs uit op de precieze dag!
Zo hebben we kunnen zien, dat zich omtrent onze jaartelling heel wat afgespeeld heeft en vanwaar ook het verschil tussen de "christelijke" en de 'joodse" jaartelling komt.
Tenslotte willen we nog even terugkomen op ons vers uit Genesis 1:14-15 "Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren, en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op aarde".
Paulus schrijft in de Filippenzenbrief, "dat ook wij, christenen als lichtende sterren in de wereld schijnen!" (2:15).
De taak van de sterren was volgens Genesis 1:
1. Scheiding maken tussen dag en nacht.
2. Informatie geven over vaste tijden, dagen en jaren.
3. Licht geven op aarde.
Paulus schrijft nu dat wij, christenen, eigenlijk dezelfde opdracht hebben.
1. Door de gemeente wordt de wereldbevolking gescheiden in twee groepen, nl. de Kinderen des daags, en de Kinderen des nachts!
2. De kinderen Gods hebbende opdracht om de niet-gelovigen te vertellen, hoe laat het op de grote wereldklok is. Bent u ook zo'n aanwijzing voor uw omgeving?
3. En ten derde zijn we geroepen om in deze duistere wereld een Lichtdrager te zijn.
Wat een opdracht, om zo als lichtende sterren in deze donkere wereld te schijnen!
In 1 Corinthiërs 14:34,35 en 1 Timotheus 2:11-13 staat, dat een vrouw in de gemeente behoort te zwijgen en geen onderwijs in de geeente mag geven of gezag over de man uit kan oefenen. In Galaten 3:28 staat echter, dat man en vrouw in Christus één zijn. Debora richtte toch ook Israël (Richteren 4:4-5)? Hoe moet ik deze verschillende bijbelgedeelten verstaan?
Antwoord: Man en vrouw zijn volkomen gelijkwaardig geschapen, maar wel verschillend t.o.v. elkaar. In Mattheus 19:4 lezen we, dat de Here Jezus leerde, dat God de mens 'Als man en als vrouw (letterlijk: Mannelijk en vrouwelijk) geschapen heeft". De man met mannelijke eigenschappen, de vrouw met vrouwelijke eigenschappen, zowel lichamelijk, als emotioneel! Hoewel, volkomen gelijkwaardig, heeft de Here God hun toch verschillende taken gegeven, die bij het 'mannelijke' en bij het 'vrouwelijke' behoren.
In Gods Woord zien we heel duidelijk, dat Hij de man met gezag bekleed heeft. Na de zondeval riep Hij dan ook niet Eva, maar Adam ter verantwoording! Gezag kun je jezelf nooit toeëigenen, maar wordt je ontleend. God geeft gezag, niet om te heersen maar gezag, dat zich ten dienste van de ander stelt! Helaas heeft de feministische beweging zich ook aan menige kerk opgedrongen. De emancipatiegolf heeft ook vele kerken overspoeld! In het Nieuwe Testament lezen we heel duidelijk, dat broeders door de Here geroepen zijn, om het gezag in de kerk op zich te nemen. Natuurlijk niet om te heersen, maar om te dienen, gezag dat zich dienstbaar opstelt. We kunnen de rol van Debora niet zomaar op de Nieuw Testamentische gemeente betrekken. Debora was geen richter over de gemeente. Het volk Israël en de Kerk mogen we niet zomaar met elkaar verwisselen.
De Galatenbrief laat ons heel duidelijk zien, dat zowel: "Jood of Griek, slaaf of vrije, man en vrouw één in Christus zijn', waarmee Gods Woord ons aangeeft dat we in Christus, hoe verschillend we ook zijn, volkomen gelijkwaardig zijn. Hier wordt echter niet mee gezegd, dat we dan ook allemaal dezelfde verantwoordelijkheid ontvangen hebben! Juist in het christendom hervindt de vrouw haar gelijkwaardige positie t.o.v. haar man. De positie van de vrouw binnen de Islam, het Boeddhisme, het Hindoeïsme is heel anders dan haar positie binnen het Christendom.
Zo laat Gods Woord ons duidelijk zien dat het gezag om de gemeente als herder te leiden en te onderwijzen aan bekwame broeders gegeven is. Gods Woord laat duidelijk zien, dat zusters een andere taak in de gemeente hebben. Het wordt de hoogste tijd, dat de mannen hun, door God gegeven plaats, weer in gaan nemen om Hem in de gemeente te dienen!
ds. Theo Niemeijer
Antwoord: Over de verschillende jaartellingen is al veel gediscussieerd. Voor de vaststelling van de tijd zijn we echter aangewezen op de hemellichamen zoals Genesis 1:14 ons meedeelt: "En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren".
Tegenwoordig wordt er algemeen vanuit gegaan, dat de duur van een jaar gelijk staat met de periode die, de om de zon bewegende aarde, nodig heeft om vanaf het lengtepunt (of voorjaarsnachteveningspunt, 21 maart) weer op ditzelfde punt van haar baan aan te komen.
Deze tijd bedraagt 365 dagen, 5 uren, 48 minuten en 46 seconden en draagt ook wel de naam van "Tropisch jaar". Een jaar duurt dus eigenlijk 365,25 dagen.
Julius Caesar bepaalde in 46 v.Chr. daarom, dat na drie opeenvolgende jaren van 365 dagen, een jaar van 366 dagen (het zgn. Schrikkeljaar) moest volgen.
Een zonnejaar van 365 of 366 dagen kenden de Joden niet. Hun jaar bestond uit 12 maanden, deels van 29 en deels van 30 dagen. Aangezien er tussen twee Nieuwe-maansdagen 29 dagen, 12 uren en 44 minuten liggen, telde het Hebreeuwse maanjaar 354 dagen, 8 uren en 48 minuten, dus bijna 11 dagen te weinig. Vandaar dat er nu eens om de 3 jaar, en dan eens om de twee jaar, een dertiende maand aan het jaar toegevoegd werd. Deze maand, die op de twaalfde maand volgde, droeg na de ballingschap de naam Weadar of tweede Adar. Zij werd echter niet aan het jaar toegevoegd, wanneer het er naar uitzag, dat de gerst omstreeks de veertiende van de volgende maand geoogst zou kunnen worden. Op de veertiende van de eerste maand begon nl. het feest van de ongezuurde broden. Dit mocht tijdens een eventuele dertiende maand niet plaatsvinden!
Een bepaald tijdstip, van waaraf de jaren geteld werden, hadden de Israëlieten niet. Ze berekenden hun jaren vanaf de 'Uittocht uit Egypte' of vanaf een andere belangrijke gebeurtenis. In de laatste eeuwen voor de wereldwijde diaspora van de Joden berekenden zij de jaren meestal vanaf het begin van de ballingschap. Tegenwoordig rekenen de Joden vanaf de schepping. Volgens hen is de schepping gedateerd op 3760 voor de geboorte van Christus. De christenen tellen hun jaren vanaf Christus' geboorte. Deze jaartelling is uitgedacht door de in Rome werkende monnik Dionysius Exiguus en in het jaar 525 bekend gemaakt. Hij ontwierp hiermee de zgn. Dionysiaanse tij d-rekening, die als het jaar 1 de geboorte van Christus telt en die we tegenwoordig handhaven. Later ontdekte men, dat de geboorte van Christus al vier jaar voor deze jaartelling plaats gevonden heeft. Verder vraagt u ook nog naar het jaar, dat bij de wisseling van de periode vóór en ná Chr. 'verdwenen is. Het is duidelijk, dat tussen het jaar 1 v.Chr. en 1 n. Chr. zich nog het jaar '0' bevindt. Dit jaar '0" is in de tijdsberekeningen niet meegerekend.
Al met al komt men zo op een verschil van 5 jaar (de 4 bovengenoemde jaren er bij geteld) met de 'echte' tijdsberekening.
N.a.v. de zeventig jaarweken uit Daniël 9 komt men volgens deze bijstelling van de tijdsberekening precies uit op de beëindiging van de 69'ste jaarweek op het moment, waarop Christus aan het kruis stierf "Een gezalfde uitgeroeid werd, terwijl er niets tegen Hem is" (Daniël 9:26). De jaarweken begonnen bij het begin van het herstel van Jeruzalem: in het jaar 445 v.Chr. De 7 + 62 jaarweken = 483 (69x7jaar) komen dan precies uit op 445-483= 38 jaar n.Chr. Met een bijstelling, zoals boven genoemd, komen we dan precies uit op 33 jaar n. Chr. en wel, vlak voor het Paasfeest. Nauwkeurige berekeningen komen zelfs uit op de precieze dag!
Zo hebben we kunnen zien, dat zich omtrent onze jaartelling heel wat afgespeeld heeft en vanwaar ook het verschil tussen de "christelijke" en de 'joodse" jaartelling komt.
Tenslotte willen we nog even terugkomen op ons vers uit Genesis 1:14-15 "Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren, en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op aarde".
Paulus schrijft in de Filippenzenbrief, "dat ook wij, christenen als lichtende sterren in de wereld schijnen!" (2:15).
De taak van de sterren was volgens Genesis 1:
1. Scheiding maken tussen dag en nacht.
2. Informatie geven over vaste tijden, dagen en jaren.
3. Licht geven op aarde.
Paulus schrijft nu dat wij, christenen, eigenlijk dezelfde opdracht hebben.
1. Door de gemeente wordt de wereldbevolking gescheiden in twee groepen, nl. de Kinderen des daags, en de Kinderen des nachts!
2. De kinderen Gods hebbende opdracht om de niet-gelovigen te vertellen, hoe laat het op de grote wereldklok is. Bent u ook zo'n aanwijzing voor uw omgeving?
3. En ten derde zijn we geroepen om in deze duistere wereld een Lichtdrager te zijn.
Wat een opdracht, om zo als lichtende sterren in deze donkere wereld te schijnen!
In 1 Corinthiërs 14:34,35 en 1 Timotheus 2:11-13 staat, dat een vrouw in de gemeente behoort te zwijgen en geen onderwijs in de geeente mag geven of gezag over de man uit kan oefenen. In Galaten 3:28 staat echter, dat man en vrouw in Christus één zijn. Debora richtte toch ook Israël (Richteren 4:4-5)? Hoe moet ik deze verschillende bijbelgedeelten verstaan?
Antwoord: Man en vrouw zijn volkomen gelijkwaardig geschapen, maar wel verschillend t.o.v. elkaar. In Mattheus 19:4 lezen we, dat de Here Jezus leerde, dat God de mens 'Als man en als vrouw (letterlijk: Mannelijk en vrouwelijk) geschapen heeft". De man met mannelijke eigenschappen, de vrouw met vrouwelijke eigenschappen, zowel lichamelijk, als emotioneel! Hoewel, volkomen gelijkwaardig, heeft de Here God hun toch verschillende taken gegeven, die bij het 'mannelijke' en bij het 'vrouwelijke' behoren.
In Gods Woord zien we heel duidelijk, dat Hij de man met gezag bekleed heeft. Na de zondeval riep Hij dan ook niet Eva, maar Adam ter verantwoording! Gezag kun je jezelf nooit toeëigenen, maar wordt je ontleend. God geeft gezag, niet om te heersen maar gezag, dat zich ten dienste van de ander stelt! Helaas heeft de feministische beweging zich ook aan menige kerk opgedrongen. De emancipatiegolf heeft ook vele kerken overspoeld! In het Nieuwe Testament lezen we heel duidelijk, dat broeders door de Here geroepen zijn, om het gezag in de kerk op zich te nemen. Natuurlijk niet om te heersen, maar om te dienen, gezag dat zich dienstbaar opstelt. We kunnen de rol van Debora niet zomaar op de Nieuw Testamentische gemeente betrekken. Debora was geen richter over de gemeente. Het volk Israël en de Kerk mogen we niet zomaar met elkaar verwisselen.
De Galatenbrief laat ons heel duidelijk zien, dat zowel: "Jood of Griek, slaaf of vrije, man en vrouw één in Christus zijn', waarmee Gods Woord ons aangeeft dat we in Christus, hoe verschillend we ook zijn, volkomen gelijkwaardig zijn. Hier wordt echter niet mee gezegd, dat we dan ook allemaal dezelfde verantwoordelijkheid ontvangen hebben! Juist in het christendom hervindt de vrouw haar gelijkwaardige positie t.o.v. haar man. De positie van de vrouw binnen de Islam, het Boeddhisme, het Hindoeïsme is heel anders dan haar positie binnen het Christendom.
Zo laat Gods Woord ons duidelijk zien dat het gezag om de gemeente als herder te leiden en te onderwijzen aan bekwame broeders gegeven is. Gods Woord laat duidelijk zien, dat zusters een andere taak in de gemeente hebben. Het wordt de hoogste tijd, dat de mannen hun, door God gegeven plaats, weer in gaan nemen om Hem in de gemeente te dienen!
ds. Theo Niemeijer