Vier vragen over voorrang in ons leven

Henk P. Medema • 77 - 2001/02 • Uitgave: 6
De geschiedenis uit 1 Koningen 17 is bekend, en wordt door de Here Jezus geciteerd in zijn prediking in de synagoge in Nazareth. Elia - zijn naam betekent: 'Mijn God is de Here' - zoekt naar een plek om te wonen. Deze Godsgezant herinnert ons aan de unieke Gezondene van God. De vragen, vier in getal, zijn indringend.

VRAAG 1: WAT HEB JE IN HUIS?
Niet zo veel. De hemel is gesloten. Israël heeft zijn God verruild voor de goden van de Feniciërs, en nu ervaart zelfs dat volk aan den lijve dat de Here God dat niet ongestraft laat. Er is hongersnood, en weduwen krijgen geen sociale uitkering. Eens kijken wat er nog in huis is? Meel, olie… En een zoon, maar hoe rijk je daarmee ook bent, dat is ook een extra mond die gevuld moet worden.

En de inventaris van onze geestelijke rijkdommen? Sommigen van ons kunnen het op de vingers van één hand uitrekenen. Sommige geloofsgemeenschappen zijn gauw klaar met het rekensommetje. Een beetje meel, wat olie, dan heb je het wel gehad. In vele christelijke gezinnen is het ook armoe troef. Maar weten we dat wel helemaal zeker? Weinig is niet altijd weinig. Soms is het veel, als je het van God hebt gekregen en als God er iets mee gaat doen. Denk er niet gering over dat je het Brood van het leven ontvangen hebt. Jezus, de Zoon van God. En realiseer je dat het niet niks is dat God ons zijn Heilige Geest heeft gegeven, de Zalving van de Heilige (1Joh. 2:20). De Zoon en de Geest; het meel en de olie; het Brood en de Zalving. Als je er maar een heel klein beetje van in huis hebt, realiseer je je misschien niet welke volheid daaraan verbonden is. Elia draagt de naam van de God van Israël mee in dat verre land: 'mijn God is de Here'! En niet voor niets: er is geloof. Er is een vrouw die in de Godsman een gezant herkent van de Here, de God van Israël.

VRAAG 2: HEB JE EEN PLEK VOOR DE GODSGEZANT?
Elia heeft maar niet een voorbijgaand contact met deze vrouw. Het is Gods bedoeling dat zij haar huis voor hem openstelt, zodat hij bij haar kan wonen. Terwijl God tijdelijk zijn zegenende hand over Israël terugtrekt, is er een zegenende Goddelijke Aanwezigheid temidden van de heidenen. Tussen haakjes: is dat niet zoals God ook óns, mensen uit vele volken, zegent in de tijd waarin wij leven? Maar er is meer. We worden ons door deze geschiedenis met een schok bewust van het feit dat het evangelie veel groter is dan wij vaak denken. Het evangelie is niet: dat God wel even bij je langskomt om je problemen op te lossen, zoals iemand van de wegenwacht je auto weer aan de praat brengt. Het evangelie gaat zover dat de Godsgezant bij mensen wil wonen. De Heer kiest zich vaste voet bij ons.

Mag "Christus door het geloof in ons hart wonen?" (Ef. 3:17). Hij stelt Zelf die vraag. Hij forceert de deur niet, maar werpt - zoals Elia - vriendelijk iets uit dat zijn liefdevolle bedoeling duidelijk maakt. En dan is de keuze aan ons.

Maar denk erom: Hij komt bij ons wonen, echt wonen. Het gaat niet om een postadres, waarbij je aan de Here belooft dat je de post wel door zult sturen naar Hem. Wij denken vaak dat een mens op die manier ook wel christen kan zijn. Er komt een bericht voor Hem binnen, en we zeggen dan: o ja zeg, wat erg, zeker, ik zal voor je bidden. We geven de boodschap wel door. Tenslotte kunnen wij er niet zoveel aan doen, nietwaar?

Jawel, dat kunnen we wel. Als iemand Jezus zoekt, hoeven we Hem niet van de andere kant van de wereld op te halen. Ik stel me (een beetje verzonnen) voor, dat je op de deur van dat huis in Sarefat drie namen vond: WEDUWE, ZOON, ELIA. Zoals eeuwen later op een huis in Kapernaam drie naambordjes konden hebben gehangen: ANDREAS, PETRUS, JEZUS. Wie Hem wilde zien, moest daar wezen. Andreas of Petrus hoefde alleen de deur maar open te doen en de bezoeker aan Jezus voor te stellen. En wij, doen we het deurtje van ons hart open? Is Hij bij ons te vinden?

VRAAG 3: BEN JE BEREID HET LAATSTE TE GEVEN?
Aan de ene kant is het christendom heel eenvoudig: Christus in je hart. Aan de andere kant is het pijnlijk moeilijk. Je moet op een ingrijpende manier prioriteiten stellen. Zoals Elia aan deze weduwe de bijna onbeschofte vraag stelde of hij het eerste stukje brood mocht hebben, en dan zouden zij en haar zoon later wel aan de beurt komen. Maar als er nu geen later en geen beurt meer zou zijn?

Dat en niets minder is de test waarvoor de Here ons stelt. In de Gemeente gaat het allereerst om Hem, hoe belangrijk het ook is dat wij daar allemaal een zegen ontvangen. In je gezin moet Hij de eerste plaats hebben, hoeveel je ook voor je gezinsleden wilt doen. In je leven moet je een stapje terug kunnen doen, hoeveel terechte eisen je ook voor jezelf zou kunnen stellen. Het is in het algemeen niet onverstandig om het zekere voor het onzekere te nemen. Maar deze vrouw nam niet het zekere, ze gaf het, en kreeg er een onzeker vooruitzicht voor terug. Ze keek niet naar de dingen die men ziet, maar naar de dingen die men niet ziet. Dat is geloof, vertrouwen. Er was eens iemand die de Heer wilde volgen. Maar hij voegde er in één adem aan toe: "Heer, sta mij toe dat ik eerst heenga en mijn vader begraaf". Het waren een paar woorden meer, maar als je daar even niet naar keek, zei deze man eigenlijk: "Heer, ik eerst". Dat kan niet. Wie 'Heer' tegen Hem zegt. kan er niet in één adem achteraan zeggen: "ik eerst".

VRAAG 4: BEN JE BEREID JE ALLERLIEFSTE TE GEVEN?
De Profeet van God woont bij jou in huis, en dan gaat je zoon dood. De Heer heeft zijn intrek in je leven genomen, en je dacht dat er niks meer stuk kon, maar het gaat toch helemaal mis. Zulke dingen gebeuren. Het geloof in God is niet een Zwitserleven-garantie. Het komt tot een crisis als de zoon ziek wordt. De vrouw ziet haar zonden en haar nood in alle hevigheid op haar af komen.

Wat is bij ons thuis het allerkostbaarste? De bankrekening, de spaarsaldo's? Kostbaar antiek meubilair? Een computer? De nieuwe auto? Nee, het kostbaarste zijn de mensen die God je heeft toevertrouwd.
Wat er precies met deze jongen aan de hand was, blijkt niet zo duidelijk uit de tekst, maar in ieder geval had hij geen adem meer. Hoe is dat bij ons? Is er bij ons zo'n sfeer van openheid en liefde dat de jongeren kunnen ademhalen?

De vrouw draagt haar ellende over aan de Man Gods, en als deze tot God roept, wordt er - voor het eerst in de geschiedenis! - een dode tot leven gewekt. Wij dragen de dingen op aan de Heer, Hij bidt tot de Vader. Dit is een huis van gebed, en bij dat gebed hoort een intens contact met de van God gezondene. De nood wordt tot zegen. Uit de ellende wordt de ervaring geboren: nu weten we wie Hij is, nu weten we dat Gods woorden in zijn mond zijn, en dat ze waarheid zijn. De werkelijkheid van het geloof is het krachtigste getuigenis van de waarheid van God. Durven we dat aan, met inzet van het allerliefste wat we hebben?

Henk P. Medema