Verwarring over het Koninkrijk der hemelen (6)

Jules Hollebrandse • 96 - 2020 • Uitgave: 9
Zeggen of doen

In deze artikelserie hebben we stilgestaan bij verschillende van Jezus’ uitspraken over het Koninkrijk der hemelen. Uitspraken die onder christenen vaak voor verwarring zorgen.

Opnieuw nemen we er een uit de Bergrede onder de loep, waar dat ook voor geldt: ’Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Mattheüs 7:21). Ook nu kan de vraag opkomen of het doen van werken noodzakelijk is voor je behoud. En ook nu kan het christenen aan het twijfelen brengen, want: ’Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan…’ en ’Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij…’ (vers 23). Wie en wat bedoelt de Heere Jezus hier precies?

In de voorgaande artikelen zagen we al dat verwarring vaak ontstaat als we dingen die tot een andere tijdsbedeling behoren in onze tegenwoordige gemeentetijd plaatsen. Dat gebeurt helaas maar al te vaak, ook met passages uit de Bergrede. Een rede die de Heere Jezus uitsprak aan het begin van Zijn bediening onder Israël. Het volk leefde nog onder de Wet en moest naast geloven ook wat dóen om in te mogen gaan in het Koninkrijk der hemelen. Dat is een aards koninkrijk dat in die tijd door de Messias opgericht zou worden, ware het niet dat Hij door Zijn eigen volk verworpen werd. Daarom werd de komst van dat rijk uitgesteld en is de gemeentetijd ertussen geschoven. Dat is de tijdsperiode tussen het kruis van Christus en de opname van de gemeente. Een tijd waarin de blik gericht is op de hemel en het geloof in Jezus Christus alleen, zónder de werken der wet. Na de opname gaat deze tussenperiode over in de volgende bedeling, waarin de Bergrede weer volop van kracht wordt.
Leerstellig gezien gaat de Bergrede dus niet over christenen en wat zij zouden moeten doen!

Valse profeten
Tegen deze achtergrond moet we naar Jezus’ uitspraak luisteren. Mattheüs 7:15 e.v. spreekt over valse profeten die heel vertrouwenwekkend in schapenvacht komen, maar in werkelijkheid roofzuchtige wolven zijn en een gevaar vormen voor de kudde. Op meerdere plaatsen in het Oude Testament worden wolven als beeld gebruikt voor hen die het volk misleidden en hen afhielden van het doen van Gods wet.
Ook hier zien we dat die valse profeten mensen op een dwaalspoor probeerden te brengen om hen ver bij Jezus vandaan te houden. Op grove wijze hebben ze Hem verworpen (Mattheüs 12:24) om zo hun eigen positie veilig te kunnen stellen. Later lezen we dat de Heere Jezus Zijn discipelen waarschuwde voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën. Het is duidelijk hoe Hij over hen dacht!
In het Nieuwe Testament wordt op meerdere plaatsen gewaarschuwd voor de wolven die de kudde willen binnendringen. Wat een last heeft bijvoorbeeld Paulus van hen ondervonden in de gemeenten.
Die valse profeten zijn niet door de Heere geroepen, maar spreken in eigen kracht en wat ze zelf willen. Ze zijn en blijven een reëel gevaar, tot in de tijd (bedeling) van de grote verdrukking aan toe (Mattheüs 24:11,24).

Geen woorden maar daden
’Maar aan hun vruchten zult u hen herkennen’ zegt Jezus (vers 16). Je kunt valse profeten en verleiders ontmaskeren als je naar hun daden kijkt. Want een goede vrucht komt van een goede boom en een slechte vrucht van een slechte boom. Andersom kan niet. Slechte bomen moeten worden omgehakt en in het vuur geworpen (vers 19).
Om toegang te verkrijgen tot het Koninkrijk der hemelen moeten je daden in overeenstemming zijn met de wil van God de Vader. Wat het doen van Zijn wil inhoudt had Jezus zojuist in Zijn Bergrede uitvoerig uiteengezet. Merk op dat in de Bergrede geen geloof gevraagd wordt, maar gehoorzaamheid! De vruchten die bedoeld worden zijn dan ook ‘daden van gehoorzaamheid’. Gehoorzaamheid en gedrag zijn twee verschillende dingen. Neem Judas Iskariot als voorbeeld. Hij had geprofeteerd in de Naam van Jezus Christus en zelfs duivelen uitgedreven. Maar toch was hij een ‘zoon der verderfenis’ (Johannes 17:12).

Gods wil doen
Valse profeten en leraren kunnen van zichzelf wel denken dat ze iets bijzonders hebben gedaan, maar in werkelijkheid misbruiken ze de Naam van Jezus. Ze kunnen uiterlijk wel heel beleefd en eerbiedig ‘Heere, Heere’ zeggen, maar het wordt doorzien door Hem, Die als geen ander de wil van Zijn Vader kent en hun bedoelingen doorgrondt. Jezus zei tegen hen: ’Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg?’ (Lukas 6:46). Het zal hen niet baten als ze zichzelf proberen te rechtvaardigen, met een beroep op hun daden. Het waren immers geen daden van gehoorzaamheid, maar tot vermeerdering van hun eigen eer en glorie. Daarom zal Hij hen openlijk zeggen: ’Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!’ (vers 23). Er is nooit een levende relatie met de Heere Jezus geweest. Wat je doet (gehoorzamen) is belangrijker dan wat je zegt!
Misschien denkt u: ‘Kunnen mensen wel volkomen beantwoorden aan Gods wil?’ Het antwoord is natuurlijk: ‘Nee, zelfs met de grootst mogelijke inspanningen niet’. ‘Overvraagt God dan niet?’. Ook nu: ‘Nee’. We mogen hierbij wijzen op Hebreeën 10 vers 7 en 9 ’Toen zei Ik: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God’. Christus heeft plaatsvervangend aan Gods wil voldaan. Wat Hij eist, dat wil Hij Zelf geven!

Wat zeggen de mensen en wat zegt u?
Nadat Jezus onomwonden had gezegd hoe Hij over de Farizeeën, Sadduceeën en valse profeten dacht en wat er met hen zou gaan gebeuren, wilde Hij weten wat de mensen van Hém vonden. Hij vroeg er Zijn discipelen naar: ’Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ (Mattheüs 16:13). Natuurlijk wist Hij het antwoord wel, maar Jezus gebruikte die vraag als opmaat voor een veel persoonlijker vraag: ’Maar u, wie zegt u dat Ik ben?’ (vers 16).
Die vraag komt ook naar u en mij toe. Het is zelfs de belangrijkste vraag in ons leven! Houdt u Jezus Christus voor een profeet, een belangrijk man in de geschiedenis, hét voorbeeld van humaniteit, naastenliefde en ‘omzien naar elkaar’? Doet u misschien enthousiast mee met allerlei geestelijke activiteiten: wonderen, gebedsgenezingen, uitdrijven van geesten, tongentaal enzovoort, maar mist u de echte verbondenheid en levende relatie met Hem? Zegt u Hem te kennen (Heere, Heere…), maar weet u ten diepste niet of Hij u kent?
Óf… (en dat wens ik u van harte toe!), stemt u volmondig in met Petrus’ antwoord op die vraag: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’

En het voor u zal zijn als de drie discipelen bij de verheerlijking van Jezus Christus op de berg: ’Zij zagen niemand dan Jezus alleen’ (Mattheüs 17:8).

Jules Hollebrandse