Verwarring over het Koninkrijk der hemelen (3)
Overvloediger gerechtigheid
De Farizeeën hadden de wet van Mozes in maar liefst 613 concrete geboden en verboden verdeeld. Ze leefden deze strikt na en waren daarin tot een voorbeeld voor de mensen. Toch zei de Heere Jezus daarover in Zijn Bergrede: ‘Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan’ (Mattheüs 5:20).
Dit kan vragen oproepen als: ‘Moet je dus tóch werken voor je behoud?’ en: ‘Hoe kun je nóg nauwgezetter naar de wet leven dan de Farizeeërs deden?’ Het zijn vragen die christenen aan het twijfelen kunnen brengen over hun eigen zaligheid. Laten we daarom eens nagaan wat Jezus met deze uitspraak precies bedoelde.
Geadresseerden
In het eerste artikel van de serie ‘Verwarring over het Koninkrijk der hemelen’ zagen we dat Johannes de Doper getuigde van het koninkrijk dat ‘nabij gekomen was’ (Mattheüs 3:2). Immers, de Koning van dat rijk, Jezus Christus, was daadwerkelijk naar de aarde gekomen en wandelde in hun midden.
Jezus Zelf sprak ook uitvoerig over Zijn rijk, bijvoorbeeld in de zogenaamde ‘Bergrede’ (Mattheüs 5 t/m 7). Deze lange toespraak geldt als de grondwet voor het Koninkrijk der hemelen en was geadresseerd aan Israël. Het volk leefde nog onder de Wet en moest naast geloven ook wat dóen om in te mogen gaan in het aardse koninkrijk. Kijk maar naar de zaligsprekingen waar de Bergrede mee begint.
De Bergrede gaat dus niet in de eerste plaats over ons als christenen en wat wij allemaal zouden moeten doen! Niemand verdient de hemel door zijn of haar goede werken en keurige levenswandel. Wij ontvangen onze redding alléén op grond van geloof in Jezus Christus (als een gave van God), zónder de werken van de wet (zie Romeinen 3:28; Efeze 2:8-9; Galaten 3-4).
Eigengerechtigheid
De Farizeeërs hielden zich stipt aan de voorschriften van de Wet en aan de bepalingen die zij daar zelf aan hadden toegevoegd. Uiterlijk niets op aan te merken. Naar ze zelf meenden verdienden ze de gerechtigheid op grond van hun getrouwe wetsbetrachting. Hoor die Farizeeër zichzelf maar eens roemen: ’O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar’ (Lukas 18:11). Maar voor God heeft zo’n gebed geen enkele waarde. Het is immers niet anders dan een vrome presentatie van ‘eigengerechtigheid’.
Paulus, ooit zelf een Farizeeër, schrijft over die eigengerechtigheid in de Romeinenbrief: ’Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht. Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen’ (Romeinen 10:2-3).
Gods gerechtigheid
Die eigengerechtigheid van de Farizeeërs komt voort uit henzelf, een onreine bron. Maar Gods gerechtigheid komt voort uit de goede, zuivere bron en is daarom overvloediger. Dat is de gerechtigheid die de tollenaar ontving toen hij bad: ’O God, wees mij, de zondaar, genadig’ (Lukas 18:13-14). De Farizeeër met zijn eigengerechtigheid wordt in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft vergeleken met die man die dacht zonder bruiloftskleed wel binnen te kunnen komen. Maar hij vergiste zich, want hij werd door de dienaars ‘aan handen en voeten gebonden en in de buitenste duisternis geworpen, waar gejammer is en tandengeknars’ (Mattheüs 22:11-13).
Bij ‘overvloediger gerechtigheid’ gaat het dus niet om de kwantiteit, dat wil zeggen: nóg meer van hetzelfde, nóg meer van die eigen wetgerechtigheid, maar om de kwaliteit, dat is Gods genadegerechtigheid.
Jezus zegt hier dus eigenlijk heel eenvoudig: ‘U kunt alléén binnengaan op grond van de toegerekende gerechtigheid van God’. Dát is het enige geldige toegangsbewijs voor het Koninkrijk der hemelen.
Welke is onze gerechtigheid?
Als christenen zijn we niet gericht op het binnengaan van het aardse Koninkrijk, maar op ons burgerschap in de hemelen (Filippenzen 3:20), dat is het Koninkrijk van God. Maar ook voor dat Koninkrijk geldt dat entree alleen mogelijk is op grond van Gods gerechtigheid. Dat is de gerechtigheid die we als genadegift ontvangen door geloof in Jezus Christus (naar Romeinen 3:21-26). Hoe zou een mens anders rechtvaardig kunnen verschijnen voor God?
Bij het overdenken van Jezus’ woorden kwamen twee gedachten bij mij boven die ik graag met u wil delen. De eerste was dat ‘eigengerechtigheid’ nog steeds een reëel gevaar is, ook voor ons als christenen vandaag. Want, zijn ook wij soms niet (bewust of onbewust) bezig met het oppoetsen van ons geestelijk leven? Bijvoorbeeld door het vasthouden aan allerlei gewoonten, gebruiken, vormen, uiterlijkheden, etc.? Alsof we onszelf op die manier naar een hoger geestelijk niveau zouden kunnen tillen. Om meer aanvaardbaar te worden bevonden door God? Of om op die manier de weg ‘sneeuwvrij’ te maken voor het ontvangen van Gods genade?
Zelfonderzoek is nodig. Want ’met het hart gelooft men tot gerechtigheid’ (Romeinen 10:10) en opdat we worden ‘vervuld met vruchten van gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van God’ (Filippenzen 1:11).
Het Woord krachteloos gemaakt?
De tweede gedachte kwam boven toen ik las hoe de Heere Jezus de Farizeeërs en schriftgeleerden meerdere malen ernstig bekritiseerde op hun eigengerechtigheid. Niet alleen omdat ze zelf inzettingen ontwierpen en strikt onderhielden, maar omdat ze die bovendien oplegden aan de mensen. Jezus zei daarover: ’maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn’ (Mattheüs 15:9). Sterker nog: ’en zo maakt u Gods Woord krachteloos door uw overlevering die u overgeleverd hebt; en veel van dergelijke dingen doet u’ (Markus 7:13). En: ’wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan’ (Mattheüs 23:13).
Dat zijn ernstige woorden, die we ook wel op onze eigen kerkelijke situatie kunnen toepassen, dacht ik zo. Want hoe druk zijn wij vaak met het onderhouden van allerlei tradities, voorschriften, rituelen, liturgieën en kerkelijke activiteiten? Die op zichzelf genomen niet verkeerd hoeven te zijn, maar wel als ze belangrijker voor ons gaan worden dan het Woord van God zelf! Of erger, wanneer we deze als geboden en verboden aan anderen opleggen. En zodoende zelfs belemmeringen en struikelblokken voor hen opwerpen!
Laten we daarom Paulus’ vermaan ter harte nemen: ’Als u dan met Christus de grondbeginselen van de wereld bent afgestorven, waarom laat u zich dan, alsof u nog in de wereld leeft, bepalingen opleggen als: Pak niet, proef niet en raak niet aan? Dit zijn allemaal dingen die door het gebruik vergaan; ze zijn ingevoerd volgens de geboden en leringen van de mensen. Deze dingen hebben wel een schijnreden van wijsheid, door eigenwillige godsdienst en nederigheid, en verachting van het lichaam, maar ze zijn zonder enige waarde en dienen tot verzadiging van het vlees’ (Kolossenzen 2:20-23).
Jules Hollebrandse
1. Zie Zoeklicht september 2019, nummer 09, blz. 16,17.
2. ‘Zalig’ kan ook betekenen: ‘gelukkig’ of ‘gered’.
3. Helaas passen veel theologen de dingen die betrekking hebben op het Koninkrijk der hemelen regelrecht toe op het Koninkrijk van God, waardoor veel verwarring ontstaat.
4. Bovendien laten de Farizeeën het belangrijkste van de wet nog na, zie Mattheüs 23:23.
5. Naar het beeld van Jakobus 3:11-12b.
De Farizeeën hadden de wet van Mozes in maar liefst 613 concrete geboden en verboden verdeeld. Ze leefden deze strikt na en waren daarin tot een voorbeeld voor de mensen. Toch zei de Heere Jezus daarover in Zijn Bergrede: ‘Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan’ (Mattheüs 5:20).
Dit kan vragen oproepen als: ‘Moet je dus tóch werken voor je behoud?’ en: ‘Hoe kun je nóg nauwgezetter naar de wet leven dan de Farizeeërs deden?’ Het zijn vragen die christenen aan het twijfelen kunnen brengen over hun eigen zaligheid. Laten we daarom eens nagaan wat Jezus met deze uitspraak precies bedoelde.
Geadresseerden
In het eerste artikel van de serie ‘Verwarring over het Koninkrijk der hemelen’ zagen we dat Johannes de Doper getuigde van het koninkrijk dat ‘nabij gekomen was’ (Mattheüs 3:2). Immers, de Koning van dat rijk, Jezus Christus, was daadwerkelijk naar de aarde gekomen en wandelde in hun midden.
Jezus Zelf sprak ook uitvoerig over Zijn rijk, bijvoorbeeld in de zogenaamde ‘Bergrede’ (Mattheüs 5 t/m 7). Deze lange toespraak geldt als de grondwet voor het Koninkrijk der hemelen en was geadresseerd aan Israël. Het volk leefde nog onder de Wet en moest naast geloven ook wat dóen om in te mogen gaan in het aardse koninkrijk. Kijk maar naar de zaligsprekingen waar de Bergrede mee begint.
De Bergrede gaat dus niet in de eerste plaats over ons als christenen en wat wij allemaal zouden moeten doen! Niemand verdient de hemel door zijn of haar goede werken en keurige levenswandel. Wij ontvangen onze redding alléén op grond van geloof in Jezus Christus (als een gave van God), zónder de werken van de wet (zie Romeinen 3:28; Efeze 2:8-9; Galaten 3-4).
Eigengerechtigheid
De Farizeeërs hielden zich stipt aan de voorschriften van de Wet en aan de bepalingen die zij daar zelf aan hadden toegevoegd. Uiterlijk niets op aan te merken. Naar ze zelf meenden verdienden ze de gerechtigheid op grond van hun getrouwe wetsbetrachting. Hoor die Farizeeër zichzelf maar eens roemen: ’O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar’ (Lukas 18:11). Maar voor God heeft zo’n gebed geen enkele waarde. Het is immers niet anders dan een vrome presentatie van ‘eigengerechtigheid’.
Paulus, ooit zelf een Farizeeër, schrijft over die eigengerechtigheid in de Romeinenbrief: ’Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht. Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen’ (Romeinen 10:2-3).
Gods gerechtigheid
Die eigengerechtigheid van de Farizeeërs komt voort uit henzelf, een onreine bron. Maar Gods gerechtigheid komt voort uit de goede, zuivere bron en is daarom overvloediger. Dat is de gerechtigheid die de tollenaar ontving toen hij bad: ’O God, wees mij, de zondaar, genadig’ (Lukas 18:13-14). De Farizeeër met zijn eigengerechtigheid wordt in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft vergeleken met die man die dacht zonder bruiloftskleed wel binnen te kunnen komen. Maar hij vergiste zich, want hij werd door de dienaars ‘aan handen en voeten gebonden en in de buitenste duisternis geworpen, waar gejammer is en tandengeknars’ (Mattheüs 22:11-13).
Bij ‘overvloediger gerechtigheid’ gaat het dus niet om de kwantiteit, dat wil zeggen: nóg meer van hetzelfde, nóg meer van die eigen wetgerechtigheid, maar om de kwaliteit, dat is Gods genadegerechtigheid.
Jezus zegt hier dus eigenlijk heel eenvoudig: ‘U kunt alléén binnengaan op grond van de toegerekende gerechtigheid van God’. Dát is het enige geldige toegangsbewijs voor het Koninkrijk der hemelen.
Welke is onze gerechtigheid?
Als christenen zijn we niet gericht op het binnengaan van het aardse Koninkrijk, maar op ons burgerschap in de hemelen (Filippenzen 3:20), dat is het Koninkrijk van God. Maar ook voor dat Koninkrijk geldt dat entree alleen mogelijk is op grond van Gods gerechtigheid. Dat is de gerechtigheid die we als genadegift ontvangen door geloof in Jezus Christus (naar Romeinen 3:21-26). Hoe zou een mens anders rechtvaardig kunnen verschijnen voor God?
Bij het overdenken van Jezus’ woorden kwamen twee gedachten bij mij boven die ik graag met u wil delen. De eerste was dat ‘eigengerechtigheid’ nog steeds een reëel gevaar is, ook voor ons als christenen vandaag. Want, zijn ook wij soms niet (bewust of onbewust) bezig met het oppoetsen van ons geestelijk leven? Bijvoorbeeld door het vasthouden aan allerlei gewoonten, gebruiken, vormen, uiterlijkheden, etc.? Alsof we onszelf op die manier naar een hoger geestelijk niveau zouden kunnen tillen. Om meer aanvaardbaar te worden bevonden door God? Of om op die manier de weg ‘sneeuwvrij’ te maken voor het ontvangen van Gods genade?
Zelfonderzoek is nodig. Want ’met het hart gelooft men tot gerechtigheid’ (Romeinen 10:10) en opdat we worden ‘vervuld met vruchten van gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van God’ (Filippenzen 1:11).
Het Woord krachteloos gemaakt?
De tweede gedachte kwam boven toen ik las hoe de Heere Jezus de Farizeeërs en schriftgeleerden meerdere malen ernstig bekritiseerde op hun eigengerechtigheid. Niet alleen omdat ze zelf inzettingen ontwierpen en strikt onderhielden, maar omdat ze die bovendien oplegden aan de mensen. Jezus zei daarover: ’maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn’ (Mattheüs 15:9). Sterker nog: ’en zo maakt u Gods Woord krachteloos door uw overlevering die u overgeleverd hebt; en veel van dergelijke dingen doet u’ (Markus 7:13). En: ’wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan’ (Mattheüs 23:13).
Dat zijn ernstige woorden, die we ook wel op onze eigen kerkelijke situatie kunnen toepassen, dacht ik zo. Want hoe druk zijn wij vaak met het onderhouden van allerlei tradities, voorschriften, rituelen, liturgieën en kerkelijke activiteiten? Die op zichzelf genomen niet verkeerd hoeven te zijn, maar wel als ze belangrijker voor ons gaan worden dan het Woord van God zelf! Of erger, wanneer we deze als geboden en verboden aan anderen opleggen. En zodoende zelfs belemmeringen en struikelblokken voor hen opwerpen!
Laten we daarom Paulus’ vermaan ter harte nemen: ’Als u dan met Christus de grondbeginselen van de wereld bent afgestorven, waarom laat u zich dan, alsof u nog in de wereld leeft, bepalingen opleggen als: Pak niet, proef niet en raak niet aan? Dit zijn allemaal dingen die door het gebruik vergaan; ze zijn ingevoerd volgens de geboden en leringen van de mensen. Deze dingen hebben wel een schijnreden van wijsheid, door eigenwillige godsdienst en nederigheid, en verachting van het lichaam, maar ze zijn zonder enige waarde en dienen tot verzadiging van het vlees’ (Kolossenzen 2:20-23).
Jules Hollebrandse
1. Zie Zoeklicht september 2019, nummer 09, blz. 16,17.
2. ‘Zalig’ kan ook betekenen: ‘gelukkig’ of ‘gered’.
3. Helaas passen veel theologen de dingen die betrekking hebben op het Koninkrijk der hemelen regelrecht toe op het Koninkrijk van God, waardoor veel verwarring ontstaat.
4. Bovendien laten de Farizeeën het belangrijkste van de wet nog na, zie Mattheüs 23:23.
5. Naar het beeld van Jakobus 3:11-12b.