Verwachting in Tessalonica (6)
Een tweede brief
De aanleiding tot het schrijven van de eerste brief aan Tessalonica is de vraag hoe ontslapen gelovigen de verschijning van de Heer zullen meemaken. Antwoord van Paulus: de Heer zal eerst komen om ontslapen en levende gelovigen op te nemen in de hemel, om daarna met Hem terug te komen bij Zijn verschijning.
De aanleiding voor deze tweede brief is de misvatting dat de dag des Heren al aangebroken zou zijn. Bovendien moet Paulus nog duidelijker worden over sommigen die niet willen werken.
Evenals in de eerste brief schrijft Paulus samen met Silvánus (of: Silas) en Timoteüs aan de gemeente in Tessalonica. Maar dit keer wenst hij hen genade en vrede toe ‘van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus’. De situatie is voor zijn geliefden moeilijker geworden. De verdrukking is toegenomen, er zijn verkeerde leringen binnengekomen en sommige gelovigen houden er een verkeerde wandel op na. Paulus wil hen in deze brief de nodige handvatten bieden om er goed mee om te gaan, maar daarvoor hebben zij bijzondere genade nodig.
Verwarring
De eerste brief is amper in Tessalonica binnengekomen of de verdrukking neemt toe. Dwaalleraars hebben daar wel een verklaring voor: de dag van de Heer zou namelijk aangebroken zijn. Zij beweren zelfs hierover een schriftelijke toelichting van Paulus te hebben ontvangen (2 Tessalonicenzen 2:2). De gelovigen zijn daardoor behoorlijk in verwarring geraakt, want Paulus zélf had hen dit juist heel anders geleerd!
In hoofdstuk 2 herinnert Paulus hen aan de chronologische volgorde van een aantal toekomstige gebeurtenissen. De dag van de Heer is de laatste in die rij en kan dus onmogelijk nu al begonnen zijn. In hoofdstuk 1 legt hij het verschil nog eens uit tussen ons leven nú en ons leven straks ‘in die dag’ (vers 10). En dat is minstens zo belangrijk.
Het koninkrijk van God nú (2 Tess. 1:3-5)
De Tweede Wereldoorlog kende aan het eind twee grote momenten: D-day (de dag der beslissing) en V-day (de bevrijdingsdag). Het koninkrijk van God kent haar D-day op de dag dat de Heer Jezus door Zijn dood en opstanding de beslissende slag toebracht aan satan, zonde en dood. Haar V-day zal ‘die dag’ zijn wanneer de Heer Jezus openlijk zal verschijnen om de schepping vrij te maken (Romeinen 8:21).
Wij leven nu tussen deze beide momenten in. Wij bevinden ons in deze wereld nog op vijandelijk gebied en als het duidelijk is aan Wiens kant wij staan dan ondervinden wij vervolging en verdrukking. ‘Vervolging’ wijst op ‘gebrek aan rust’ en ‘verdrukking’ wijst op ‘in het nauw komen’.
Dat is ons deel als christen. Het heeft dus niets te maken met ziekte en andere gevolgen van de zonde, want daar lijdt de hele schepping onder (Romeinen 8:19-23). Nee, een christen lijdt ter wille van de Naam van Christus en dat is nú heel normaal (1 Petrus 4:12-16).
Hoe komt het dat wij hierbij vaak alleen denken aan onze geliefden in Noord-Korea en dat dit óns niet zoveel zegt? In de al eerder genoemde gelijkenis van de ponden (Lucas 19:11-27) draagt ‘de man van hoge geboorte’ zijn slaven op: ‘Doet zaken totdat ik kom’.
Zaken doen = risico’s lopen. David nam zulke risico’s al. Hij springt over een muur zonder te weten wat op hem te wachten staat, maar hij zegt: ‘ik spring met mijn God’ (Psalm 18:30).
Voor Paulus is het normaal om risico’s te lopen (2 Korintiërs 11:23-33). Een gelovige ‘leeft niet meer voor zichzelf, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2 Korintiërs 5:15). Waarom bouwen we zoveel zekerheden in, terwijl de Heer ons stappen wil laten zetten? Laten we de risico’s in geloof nemen, ook al heeft dat verdrukking tot gevolg!
Dan gaat Paulus nog een stapje verder. Het is niet alleen mógelijk dat wij als christen lijden, maar het is zelfs ‘een bewijs van het rechtvaardige oordeel van God’. God vindt het terecht wanneer wij nú verdrukt worden, want als de Koning verworpen is behoren Zijn onderdanen hetzelfde lot te treffen. ‘Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen’ (Johannes 15:20). God acht ons dan ‘het koninkrijk van God waardig’.
Het koninkrijk van God straks (2 Tess. 1:6-12)
Zoals God het rechtvaardig vindt dat wij nú verdrukt worden en de verdrukkers vrijuit gaan, zo vindt God het rechtvaardig om stráks de verdrukkers te vergelden en ons rust te geven. Dat zal gebeuren bij de verschijning van de Heer Jezus wanneer Hij openlijk Zijn koningschap zal aanvaarden (Openbaring 19:6).
Het woord ‘rust’ wijst op ‘los maken’ (zoals van boeien, Handelingen 16:26). Wát die rust inhoudt doet er voor Paulus nu even niet toe. Wij zijn in ieder geval los van vervolging en verdrukking.
Twee groepen
De verschijning van de Heer is een onderdeel van de dag van de Heer. Hij komt niet alleen, maar samen met een groot en gemengd gezelschap.
Allereerst komt Hij met ‘de engelen van Zijn kracht’. Engelen zélf zijn in sterkte al groter dan mensen (2 Petrus 2:11) en één engel kan al ontzettend veel (2 Kronieken 32:21), maar toch worden zij niet actief. Zij maken slechts deel uit van het machtsvertoon waarmee de Heer Zélf wraak uitoefent. Zijn wraak betreft twee groepen mensen:
1. zij die God niet kennen.
Vanaf het begin van de schepping is God te kennen uit Zijn werken (Romeinen 1:18-21). Ieder mens hoort Zijn Schepper te danken, ook al heeft hij het evangelie nooit gehoord.
2. zij die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.
Het evangelie ‘tot behoudenis’ voor elke verloren zondaar (Romeinen 1:16) kan worden afgewezen. Na de opname klinkt ‘het evangelie van het koninkrijk’, dat ook kan worden afgewezen.
Zulke mensen tonen zich tegenstanders van gelovigen. Zij die op aarde leven bij Zijn verschijning krijgen hun vonnis op dat moment al te horen (Matteüs 25:41). Hun definitieve oordeel zal plaatsvinden aan het eind van het vrederijk voor de grote, witte troon, samen met alle andere ongelovigen vanaf het begin van de schepping (Openbaring 20:11-15).
Heiligen
Vervolgens verschijnt de Heer met ‘Zijn heiligen’. Dat slaat in het Nieuwe Testament altijd op mensen en nooit op engelen. Die mensen zijn alle gelovigen die bij de opname met de Heer zijn meegegaan naar de hemel. Zij komen nu met Hem terug.
De bruiloft van het Lam heeft op dat moment al plaats gevonden (Openbaring 19:6-10). Wij, de gemeente, zijn dan als vrouw met Christus verbonden. De Koning heeft een gemalin en samen met haar zal Hij in volle glorie verschijnen.
Allen op aarde zullen dit met grote bewondering gadeslaan. Hij, de Heer Jezus, die bij Zijn eerste komst niets anders had dan een kruis en een graf, ontvangt dan de eer die Hem toekomt. Een groots moment om naar uit te zien (2 Timoteüs 4:8)!
Conclusie: het is nú volstrekt normaal dat gelovigen verdrukt worden. In de dag van de Heer hebben wij juist helemaal niets met verdrukking te maken. Die dag kan dus onmogelijk nu al aangebroken zijn.
Er is daarom alle reden om nú de Heer Jezus in alles te volgen en te dienen, zodat Zijn Naam wordt verheerlijkt in ons leven.
Wim Zwitser
De aanleiding tot het schrijven van de eerste brief aan Tessalonica is de vraag hoe ontslapen gelovigen de verschijning van de Heer zullen meemaken. Antwoord van Paulus: de Heer zal eerst komen om ontslapen en levende gelovigen op te nemen in de hemel, om daarna met Hem terug te komen bij Zijn verschijning.
De aanleiding voor deze tweede brief is de misvatting dat de dag des Heren al aangebroken zou zijn. Bovendien moet Paulus nog duidelijker worden over sommigen die niet willen werken.
Evenals in de eerste brief schrijft Paulus samen met Silvánus (of: Silas) en Timoteüs aan de gemeente in Tessalonica. Maar dit keer wenst hij hen genade en vrede toe ‘van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus’. De situatie is voor zijn geliefden moeilijker geworden. De verdrukking is toegenomen, er zijn verkeerde leringen binnengekomen en sommige gelovigen houden er een verkeerde wandel op na. Paulus wil hen in deze brief de nodige handvatten bieden om er goed mee om te gaan, maar daarvoor hebben zij bijzondere genade nodig.
Verwarring
De eerste brief is amper in Tessalonica binnengekomen of de verdrukking neemt toe. Dwaalleraars hebben daar wel een verklaring voor: de dag van de Heer zou namelijk aangebroken zijn. Zij beweren zelfs hierover een schriftelijke toelichting van Paulus te hebben ontvangen (2 Tessalonicenzen 2:2). De gelovigen zijn daardoor behoorlijk in verwarring geraakt, want Paulus zélf had hen dit juist heel anders geleerd!
In hoofdstuk 2 herinnert Paulus hen aan de chronologische volgorde van een aantal toekomstige gebeurtenissen. De dag van de Heer is de laatste in die rij en kan dus onmogelijk nu al begonnen zijn. In hoofdstuk 1 legt hij het verschil nog eens uit tussen ons leven nú en ons leven straks ‘in die dag’ (vers 10). En dat is minstens zo belangrijk.
Het koninkrijk van God nú (2 Tess. 1:3-5)
De Tweede Wereldoorlog kende aan het eind twee grote momenten: D-day (de dag der beslissing) en V-day (de bevrijdingsdag). Het koninkrijk van God kent haar D-day op de dag dat de Heer Jezus door Zijn dood en opstanding de beslissende slag toebracht aan satan, zonde en dood. Haar V-day zal ‘die dag’ zijn wanneer de Heer Jezus openlijk zal verschijnen om de schepping vrij te maken (Romeinen 8:21).
Wij leven nu tussen deze beide momenten in. Wij bevinden ons in deze wereld nog op vijandelijk gebied en als het duidelijk is aan Wiens kant wij staan dan ondervinden wij vervolging en verdrukking. ‘Vervolging’ wijst op ‘gebrek aan rust’ en ‘verdrukking’ wijst op ‘in het nauw komen’.
Dat is ons deel als christen. Het heeft dus niets te maken met ziekte en andere gevolgen van de zonde, want daar lijdt de hele schepping onder (Romeinen 8:19-23). Nee, een christen lijdt ter wille van de Naam van Christus en dat is nú heel normaal (1 Petrus 4:12-16).
Hoe komt het dat wij hierbij vaak alleen denken aan onze geliefden in Noord-Korea en dat dit óns niet zoveel zegt? In de al eerder genoemde gelijkenis van de ponden (Lucas 19:11-27) draagt ‘de man van hoge geboorte’ zijn slaven op: ‘Doet zaken totdat ik kom’.
Zaken doen = risico’s lopen. David nam zulke risico’s al. Hij springt over een muur zonder te weten wat op hem te wachten staat, maar hij zegt: ‘ik spring met mijn God’ (Psalm 18:30).
Voor Paulus is het normaal om risico’s te lopen (2 Korintiërs 11:23-33). Een gelovige ‘leeft niet meer voor zichzelf, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2 Korintiërs 5:15). Waarom bouwen we zoveel zekerheden in, terwijl de Heer ons stappen wil laten zetten? Laten we de risico’s in geloof nemen, ook al heeft dat verdrukking tot gevolg!
Dan gaat Paulus nog een stapje verder. Het is niet alleen mógelijk dat wij als christen lijden, maar het is zelfs ‘een bewijs van het rechtvaardige oordeel van God’. God vindt het terecht wanneer wij nú verdrukt worden, want als de Koning verworpen is behoren Zijn onderdanen hetzelfde lot te treffen. ‘Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen’ (Johannes 15:20). God acht ons dan ‘het koninkrijk van God waardig’.
Het koninkrijk van God straks (2 Tess. 1:6-12)
Zoals God het rechtvaardig vindt dat wij nú verdrukt worden en de verdrukkers vrijuit gaan, zo vindt God het rechtvaardig om stráks de verdrukkers te vergelden en ons rust te geven. Dat zal gebeuren bij de verschijning van de Heer Jezus wanneer Hij openlijk Zijn koningschap zal aanvaarden (Openbaring 19:6).
Het woord ‘rust’ wijst op ‘los maken’ (zoals van boeien, Handelingen 16:26). Wát die rust inhoudt doet er voor Paulus nu even niet toe. Wij zijn in ieder geval los van vervolging en verdrukking.
Twee groepen
De verschijning van de Heer is een onderdeel van de dag van de Heer. Hij komt niet alleen, maar samen met een groot en gemengd gezelschap.
Allereerst komt Hij met ‘de engelen van Zijn kracht’. Engelen zélf zijn in sterkte al groter dan mensen (2 Petrus 2:11) en één engel kan al ontzettend veel (2 Kronieken 32:21), maar toch worden zij niet actief. Zij maken slechts deel uit van het machtsvertoon waarmee de Heer Zélf wraak uitoefent. Zijn wraak betreft twee groepen mensen:
1. zij die God niet kennen.
Vanaf het begin van de schepping is God te kennen uit Zijn werken (Romeinen 1:18-21). Ieder mens hoort Zijn Schepper te danken, ook al heeft hij het evangelie nooit gehoord.
2. zij die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.
Het evangelie ‘tot behoudenis’ voor elke verloren zondaar (Romeinen 1:16) kan worden afgewezen. Na de opname klinkt ‘het evangelie van het koninkrijk’, dat ook kan worden afgewezen.
Zulke mensen tonen zich tegenstanders van gelovigen. Zij die op aarde leven bij Zijn verschijning krijgen hun vonnis op dat moment al te horen (Matteüs 25:41). Hun definitieve oordeel zal plaatsvinden aan het eind van het vrederijk voor de grote, witte troon, samen met alle andere ongelovigen vanaf het begin van de schepping (Openbaring 20:11-15).
Heiligen
Vervolgens verschijnt de Heer met ‘Zijn heiligen’. Dat slaat in het Nieuwe Testament altijd op mensen en nooit op engelen. Die mensen zijn alle gelovigen die bij de opname met de Heer zijn meegegaan naar de hemel. Zij komen nu met Hem terug.
De bruiloft van het Lam heeft op dat moment al plaats gevonden (Openbaring 19:6-10). Wij, de gemeente, zijn dan als vrouw met Christus verbonden. De Koning heeft een gemalin en samen met haar zal Hij in volle glorie verschijnen.
Allen op aarde zullen dit met grote bewondering gadeslaan. Hij, de Heer Jezus, die bij Zijn eerste komst niets anders had dan een kruis en een graf, ontvangt dan de eer die Hem toekomt. Een groots moment om naar uit te zien (2 Timoteüs 4:8)!
Conclusie: het is nú volstrekt normaal dat gelovigen verdrukt worden. In de dag van de Heer hebben wij juist helemaal niets met verdrukking te maken. Die dag kan dus onmogelijk nu al aangebroken zijn.
Er is daarom alle reden om nú de Heer Jezus in alles te volgen en te dienen, zodat Zijn Naam wordt verheerlijkt in ons leven.
Wim Zwitser