Verwachting in Tessalonica (5)

Wim Zwitser • 92 - 2016 • Uitgave: 17
De Opname en Christus’ verschijning: twee grote momenten

De gelovigen in Tessalonica weten na Paulus’ geruststellende woorden dat de komst van de Heer op twee momenten zal plaatsvinden: eerst de opname van de gemeente, daarna de verschijning van Christus. Laten we de opname en de verschijning eens naast elkaar leggen om enkele verschillen beter te zien.







De opnameDe verschijning
Wij gaan de Heer tegemoet in de lucht (1 Tessalonicenzen 4:17).Wij komen met Hém uit de hemel (2 Tessalonicenzen 1:10).
De opname kan elk moment plaatsvinden (‘wij, de levenden’, 1 Tessalonicenzen 4:15,17).Aan de verschijning moeten krachten en tekenen vooraf gaan (Matteüs 24:29).
De ontmoeting vindt plaats in de lucht (1 Tessalonicenzen 4:17). Op aarde zal niemand dit zien.De Heer zal staan met Zijn voeten op de Olijfberg (Zacharia 14:4). Elk oog zal Hem zien (Openbaring 1:7).
De opname is een geheim, dat door Paulus is ontvouwd (1 Korintiërs 15:51).De verschijning was al in het Oude Testament aangekondigd (Zacharia 9:9).
Na de opname wordt de antichrist openbaar (2 Tessalonicenzen 2:6). De grote verdrukking begint.Bij Zijn verschijning rekent de Heer af met deze valse profeet (Openbaring 19:20). De grote verdrukking is voorbij.
De opname is bedoeld om de gemeente thuis te brengen in het Vaderhuis (Johannes 14:3; 17:24).De verschijning is bedoeld om de eindfase van het koninkrijk van God op aarde in te luiden (Openbaring 19:6).
Bij de opname gaat elke gelovige mee. Dat hangt niet af van onze verantwoordelijkheid.Wij zullen met de Heer regeren (2 Timoteüs 2:12), maar onze taak hangt af van onze trouw nú (Lucas 19:17).


Sommige van deze details komen pas in de tweede brief aan de orde en ook dan steeds als een herinnering. Tijdens zijn verblijf had Paulus hen dit allemaal al verteld (2 Tessalonicenzen 2:5). Op het moment dat hij deze eerste brief schrijft is hen dit dus bekend. Het enige nieuwe feit is de opname.

Allebei belangrijk
De komst van de Heer kent dus twee kanten. Opname en verschijning zijn beiden van even groot belang!
Een gelovige is een lid van de gemeente en mag elke dag uitzien naar de komst van de Heer, waardoor de gemeente thuiskomt en bij Hém is. Dat is een enorme troost!
Een gelovige is een burger in het koninkrijk van de verworpen Koning. Dit koninkrijk bevindt zich in een vijandige wereld. Maar juist dáár is hij een trouwe dienaar van Zijn Heer. Dat is een belangrijke taak, maar na trouwe dienst ontvangt hij dan ook een prachtige beloning!
Deze dienst is zó belangrijk dat Paulus die in zijn brieven veel meer uitwerkt dan de mooie (maar eenvoudig te begrijpen) troost van de opname.

Tijden en gelegenheden (1 Tess. 5:1-11)
Als laatste thema schrijft Paulus nog iets over ‘tijden en gelegenheden’. ‘Tijden’ wijst op het moment en de duur van een gebeurtenis, terwijl ‘gelegenheden’ meer wijst op de kenmerken ervan.
Daarover hebben hem geen vragen bereikt. Bovendien weten zij alles al. Kennelijk wil Paulus zélf er graag nog iets over kwijt. De Heer sprak Zelf ook eens over ‘tijden en gelegenheden’, maar Hij wilde er toen juist weinig over zeggen (Handelingen 1:7). Waarom zou Paulus wel alles verteld hebben? Wat is het verschil?
De discipelen vragen of de Heer ‘in deze tijd’ (dus ‘op dit moment’) het koninkrijk voor Israël zal herstellen (Handelingen 1:6). De Heer antwoordt dat er tijden en gelegenheden zijn ‘die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.’ Daaronder valt het moment waarop het koninkrijk voor Israël hersteld wordt. Die datum blijft voor hen verborgen. Dat geldt ook voor andere data, zoals het moment van de opname e.d. Alle pogingen om een datum te berekenen zijn daarom volstrekt zinloos.
Daarnaast zijn er genoeg gebeurtenissen die de Vader wél bekend gemaakt heeft en daarover heeft Paulus in Tessalonica veel verteld.

De dag des Heren
Eén van die gebeurtenissen is de dag des Heren. Zij weten ‘heel nauwkeurig dat die komt als een dief in de nacht’. Menig christen vandaag is iets minder nauwkeurig en denkt dat de Heer komt als een dief in de nacht. Die gedachte is ontleend aan Matteüs 24:43,44, maar ook dat moeten we nauwkeurig lezen.
In Matteüs 24 gaat het om de verschijning van de Heer. Hij roept in vers 44 op om gereed te zijn en niet te slapen zoals ‘de heer des huizes’ uit vers 43. Dat is de enige vergelijking tussen beide verzen. Hij vergelijkt Zichzelf niet met de dief, want Hij kan niet tegengehouden worden en Hij breekt niet in.
Paulus heeft het niet over de Heer, maar over de dag des Heren. De dag des Heren begint met een oordeelsfase (Joël 1:15). Die fase eindigt met de verschijning van de Heer, waarna de zegenfase van het Messiaanse vrederijk begint (Zacharia 14:1-7). Beide fases samen vormen de dag des Heren.
De Heer komt voor de Zijnen en dat is nooit ongewenst (zoals de dief), maar helaas soms wel onverwacht (voor de gelovigen die ingeslapen zijn).
De dag des Heren komt ongewenst én onverwacht. De ongelovige wereld is er zelfs totaal niet mee bezig, omdat er een periode zal aanbreken van vrede en veiligheid, een nieuwe wereldorde.
Paulus schrijft hen in deze regels bekende dingen.

Zonen van het licht en zonen van de dag
Toch vindt hij het nodig om hen er nog eens op te wijzen, juist vanwege hun geestelijke status. Zij zijn geen zonen van de duisternis meer. De komende toorn zal hen immers niet treffen (1 Tessalonicenzen 1:10)? Nee, zij zijn zonen van het licht en zonen van de dag, maar wél in een duistere omgeving!
De (geestelijke) nacht begon toen Judas naar buiten ging (Johannes 13:30) en houdt op als Christus verschijnt in heerlijkheid (2 Petrus 1:19). Intussen moeten wij in de nacht wandelen ‘als op de dag’ (Romeinen 13:12,13).
Dat betekent dat de Heer Jezus nu al het gezag heeft in mijn leven, dat Hij straks openlijk in het vrederijk zal hebben wanneer het over de hele aarde licht en dag is. “Hij is de Heer van mijn leven.”

Slotwoorden (1 Tess. 5:12-28)
De liefdevolle zorg die Paulus heeft voor de gemeente in Tessalonica wil hij graag terugzien in hun omgang onder elkaar. Er zijn ongeregelden, kleinmoedigen en zwakken. Zij hebben zorg nodig.
Dan volgen nog enkele korte, maar krachtige aanwijzingen, zoals deze: ‘beproeft alles, maar behoudt het goede’. Dat betekent niet dat wij van alle dwaalleer en verkeerde zaken kennis moeten nemen, maar dat we grondig moeten onderzoeken wat op ons afkomt (1 Johannes 4:1).
Het is Paulus’ verlangen dat hun ‘geest, ziel en lichaam onberispelijk bewaard wordt bij de komst van onze Heer Jezus Christus.’ Daarvoor zijn zij gelukkig niet afhankelijk van eigen kracht, maar van God. ‘Hij die u roept is getrouw; Hij zal het ook doen.’
Zo eindigt deze eerste brief aan Tessalonica, een brief gericht aan een jonge gemeente die leeft met de komst van de Heer. Hoeveel temeer geldt de inhoud voor ons die nog dichterbij Zijn komst staan. ‘De behoudenis is ons nu nader, dan toen wij tot geloof kwamen’ (Romeinen 13:11).

Wim Zwitser