Verwachting in Tessalonica (4)
Bemoediging voor de achterblijvers
Drie hoofdstukken lang herinnert Paulus zijn geliefden in Tessalonica aan de grote veranderingen in hun leven nadat zij tot geloof gekomen zijn: blijdschap van binnen (toewijding aan de Heer) en vijandschap van buiten (vervolging). Hiermee zijn zij waardige onderdanen in het koninkrijk van God. Zij leven in de verwachting van de komst van de Heer Jezus.
Nu gaat Paulus concreet in op de onderwerpen en vragen waarover Silas en Timoteüs hem vertellen als zij hem vanuit Tessalonica in Korinte komen bezoeken (2 Korintiërs 1:19).
Een wandel tot Gods eer (1 Tess. 4:1-8)
In het algemeen is Paulus blij met wat hij hoort over hun levenswandel. Toch noemt hij twee punten die echt anders moeten.
1. Hoererij.
Het is merkwaardig dat Paulus dit nog eens moet uitleggen. Zij staan immers in heel Griekenland bekend om hun drastische verandering (1 Tessalonicenzen 1:8-10)? Kennelijk is deze hoererij niet alleen sterk verweven met afgodendienst (daarvan zullen zij wel afstand genomen hebben), maar is het ook een normaal verschijnsel in het dagelijks leven. Nu zij God kennen, moet dit helemaal afgelopen zijn. Dit is een bevel van Paulus en hij laat geen enkele ruimte voor welk excuus dan ook.
Het huwelijk is een heilige band tussen twee personen. Iemand die hoereert bedriegt zijn broeder (zuster). Bovendien moet hij beseffen dat zijn lichaam een tempel is van de Heilige Geest (1 Korintiërs 6:18,19).
Dit bevel is ook vandaag van groot belang. Film en internet horen bij het dagelijks leven, maar voor een christen zijn er duidelijke grenzen (Matteüs 5:28). Jozef, een gezonde jongeman van 17 jaar, weigert resoluut de verzoeken van Potifars vrouw met de woorden “Zou ik zondigen tegen God?” (Genesis 39:9).
2. Broederliefde
Deze onderlinge liefde functioneert prima, want ‘God had hen hierover onderwezen’. Het is het enige Bijbelvers waar dit woord (‘theodidaktos’) voorkomt. God vindt het kennelijk nodig om hen op een bijzondere manier te onderwijzen. Maar toch functioneert de broederliefde nog niet altijd zuiver. Sommigen werken niet en houden hun hand op bij anderen. Dat is juist géén broederliefde en géén goed getuigenis voor de buitenwacht. Het kenmerk van broederliefde is geven en niet ontvangen.
Komt dat omdat zij zo uitzien naar de komst van de Heer en daarom werken onbelangrijk vinden? Nee, dat verband legt Paulus niet, ook niet in de tweede brief (2 Tessalonicenzen 3:6-15). Het gaat blijkbaar om een misstand in Tessalonica waar de gelovigen mee moeten stoppen.
De ontslapenen en de komst van de Heer (1 Tess. 4:13-18)
Paulus hoort dat één van de gelovigen is ontslapen en dat de anderen zich zorgen maken of hij/zij er wel bij zal zijn wanneer de Heer Jezus met ons zal komen. Tijdens zijn verblijf heeft hij niets over ontslapenen gezegd, want voor het eerst schrijft hij nu niet ‘u weet’, zoals bij alle voorgaande onderwerpen. Dit is voor Paulus een mooie aanleiding om hen nu iets te vertellen.
Allereerst hoeven zij ‘niet bedroefd te zijn, zoals de overigen die geen hoop hebben’. Natuurlijk zijn zij bedroefd vanwege het gemis, maar dat gemis is anders dan bij ongelovigen. Een christen heeft een hoop en die is gebaseerd op de opstanding. Zo zeker als Christus is opgestaan, zo zeker zal ‘God een ontslapene met Hem brengen’. Zij weten dus heel goed dat de gelovigen met de Heer Jezus zullen komen bij Zijn verschijning. Dat had Paulus hen uitvoerig verteld. Maar hoe zal een ontslapene dat meemaken?
Daarover heeft Paulus een bijzonder woord van de Heer gekregen, dat hem blijkbaar tijdens zijn verblijf nog niet gegeven was. Nu kan hij uitleggen dat wij eerst naar de Heer gaan, voordat wij met Hem komen. Hij schetst deze ontmoeting met de Heer in een paar stappen.
• Levenden en ontslapenen
Hij maakt een onderscheid tussen ‘wij, de levenden’ en ‘de ontslapenen’. Dat onderscheid is belangrijk en blijft van kracht zolang Hij nog niet gekomen is! De levenden blijven leven tot de komst van de Heer. Paulus rekent zich nadrukkelijk tot deze groep. Wij hoeven nu niet te zeggen dat Paulus zich vergist heeft, want dit was inderdaad kenmerkend voor zijn leven. Hij keek elke dag uit naar Zijn komst.
Als de Heer komt gaan niet de levenden als eersten, maar juist de ontslapenen. Zij krijgen voorrang. De Heer komt dus allereerst voor hén. Dat is al de eerste bemoediging voor de achterblijvers.
• De Heer Zelf komt
Paulus benadrukt dat de Heer Zélf komt. Hij laat deze ontmoeting niet over aan anderen, zoals ook blijkt uit Zijn eigen woorden: ‘Ik kom weer en zal u tot Mij nemen’ (Johannes 14:3).
Zodra Hij komt, komt Hij met een bevel, een commando, dat wil zeggen: met woorden die alleen maar gehoorzaamd kunnen worden (Johannes 11:43). Zijn stem lijkt op de stem van een aartsengel, dat is: de overste van de machtige engelen. En Hij komt met de bazuin van God, dat is de laatste bazuin (1 Korintiërs 15:52). De laatste bazuin is waarschijnlijk een verwijzing naar het Romeinse leger dat drie bazuinstoten kende voordat een leger optrok: 1) klaarmaken, 2) verzamelen en 3) vertrekken. Als de Heer komt, is het moment van vertrek aangebroken.
• De uitwerking van Zijn komst
Als de Heer zó neerdaalt van de hemel, bekleed met alle gezag van de hemel, ‘zullen eerst de doden in Christus opstaan’. Daar hoort de zojuist ontslapen persoon in Tessalonica bij, evenals alle andere ontslapenen gelovigen daarna, tot aan Zijn komst.
Maar zijn dat alle ‘doden in Christus’? De gelovigen uit het Oude Testament zijn immers ook verlost door het verzoeningswerk van de Heer Jezus (Romeinen 3:25). Zij horen dus ook bij ‘de doden in Christus’ die op dit moment opstaan. Dit hele gezelschap staat op met een opstandingslichaam, dat geschikt is voor de hemel (1 Korintiërs 15:42-49). Wij, de levenden zijn daarvoor nog niet geschikt, maar wij worden veranderd ‘in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk’ (1 Korintiërs 15:52).
• De Heer tegemoet
Zo gaan wij samen, de ontslapenen én de levenden, de Heer tegemoet in een verheerlijkt lichaam, als mensen voor wie de verlossing eindelijk compleet is (Romeinen 8:23). Toch zullen wij niet in de eerste plaats blij zijn dat ziekte, lijden e.d. voorgoed achter ons liggen. Nee, wij gaan de Heer tegemoet en dat gebeurt ‘in de wolken’. Niemand zal zien (Handelingen 1:9) hoe wij de Heer ontmoeten. Dit is de intimiteit tussen Hem en Zijn geliefde bruid, de gemeente.
De gelovigen uit het Oude Testament vormen ‘de vriend van de bruidegom, die erbij staat en hem hoort, en zich verblijdt over de stem van de bruidegom’ (Johannes 3:29).
Dit moment wordt wel genoemd ‘de opname’. Het is opmerkelijk dat Paulus dit ook de komst van de Heer noemt. Die komst valt dus uiteen in twee momenten: Zijn komst vóór ons en Zijn komst mét ons. Ook bij dat tweede moment vindt een opstanding plaats, namelijk van alle gelovigen die ná de opname ter dood zijn gebracht (Openbaring 20:4).
Hiermee wordt ‘de eerste opstanding’ (Openbaring 20:5) afgerond. Deze opstanding ten leven begon met de opstanding van de Heer Jezus (1 Korintiërs 15:23).
Wim Zwitser
Drie hoofdstukken lang herinnert Paulus zijn geliefden in Tessalonica aan de grote veranderingen in hun leven nadat zij tot geloof gekomen zijn: blijdschap van binnen (toewijding aan de Heer) en vijandschap van buiten (vervolging). Hiermee zijn zij waardige onderdanen in het koninkrijk van God. Zij leven in de verwachting van de komst van de Heer Jezus.
Nu gaat Paulus concreet in op de onderwerpen en vragen waarover Silas en Timoteüs hem vertellen als zij hem vanuit Tessalonica in Korinte komen bezoeken (2 Korintiërs 1:19).
Een wandel tot Gods eer (1 Tess. 4:1-8)
In het algemeen is Paulus blij met wat hij hoort over hun levenswandel. Toch noemt hij twee punten die echt anders moeten.
1. Hoererij.
Het is merkwaardig dat Paulus dit nog eens moet uitleggen. Zij staan immers in heel Griekenland bekend om hun drastische verandering (1 Tessalonicenzen 1:8-10)? Kennelijk is deze hoererij niet alleen sterk verweven met afgodendienst (daarvan zullen zij wel afstand genomen hebben), maar is het ook een normaal verschijnsel in het dagelijks leven. Nu zij God kennen, moet dit helemaal afgelopen zijn. Dit is een bevel van Paulus en hij laat geen enkele ruimte voor welk excuus dan ook.
Het huwelijk is een heilige band tussen twee personen. Iemand die hoereert bedriegt zijn broeder (zuster). Bovendien moet hij beseffen dat zijn lichaam een tempel is van de Heilige Geest (1 Korintiërs 6:18,19).
Dit bevel is ook vandaag van groot belang. Film en internet horen bij het dagelijks leven, maar voor een christen zijn er duidelijke grenzen (Matteüs 5:28). Jozef, een gezonde jongeman van 17 jaar, weigert resoluut de verzoeken van Potifars vrouw met de woorden “Zou ik zondigen tegen God?” (Genesis 39:9).
2. Broederliefde
Deze onderlinge liefde functioneert prima, want ‘God had hen hierover onderwezen’. Het is het enige Bijbelvers waar dit woord (‘theodidaktos’) voorkomt. God vindt het kennelijk nodig om hen op een bijzondere manier te onderwijzen. Maar toch functioneert de broederliefde nog niet altijd zuiver. Sommigen werken niet en houden hun hand op bij anderen. Dat is juist géén broederliefde en géén goed getuigenis voor de buitenwacht. Het kenmerk van broederliefde is geven en niet ontvangen.
Komt dat omdat zij zo uitzien naar de komst van de Heer en daarom werken onbelangrijk vinden? Nee, dat verband legt Paulus niet, ook niet in de tweede brief (2 Tessalonicenzen 3:6-15). Het gaat blijkbaar om een misstand in Tessalonica waar de gelovigen mee moeten stoppen.
De ontslapenen en de komst van de Heer (1 Tess. 4:13-18)
Paulus hoort dat één van de gelovigen is ontslapen en dat de anderen zich zorgen maken of hij/zij er wel bij zal zijn wanneer de Heer Jezus met ons zal komen. Tijdens zijn verblijf heeft hij niets over ontslapenen gezegd, want voor het eerst schrijft hij nu niet ‘u weet’, zoals bij alle voorgaande onderwerpen. Dit is voor Paulus een mooie aanleiding om hen nu iets te vertellen.
Allereerst hoeven zij ‘niet bedroefd te zijn, zoals de overigen die geen hoop hebben’. Natuurlijk zijn zij bedroefd vanwege het gemis, maar dat gemis is anders dan bij ongelovigen. Een christen heeft een hoop en die is gebaseerd op de opstanding. Zo zeker als Christus is opgestaan, zo zeker zal ‘God een ontslapene met Hem brengen’. Zij weten dus heel goed dat de gelovigen met de Heer Jezus zullen komen bij Zijn verschijning. Dat had Paulus hen uitvoerig verteld. Maar hoe zal een ontslapene dat meemaken?
Daarover heeft Paulus een bijzonder woord van de Heer gekregen, dat hem blijkbaar tijdens zijn verblijf nog niet gegeven was. Nu kan hij uitleggen dat wij eerst naar de Heer gaan, voordat wij met Hem komen. Hij schetst deze ontmoeting met de Heer in een paar stappen.
• Levenden en ontslapenen
Hij maakt een onderscheid tussen ‘wij, de levenden’ en ‘de ontslapenen’. Dat onderscheid is belangrijk en blijft van kracht zolang Hij nog niet gekomen is! De levenden blijven leven tot de komst van de Heer. Paulus rekent zich nadrukkelijk tot deze groep. Wij hoeven nu niet te zeggen dat Paulus zich vergist heeft, want dit was inderdaad kenmerkend voor zijn leven. Hij keek elke dag uit naar Zijn komst.
Als de Heer komt gaan niet de levenden als eersten, maar juist de ontslapenen. Zij krijgen voorrang. De Heer komt dus allereerst voor hén. Dat is al de eerste bemoediging voor de achterblijvers.
• De Heer Zelf komt
Paulus benadrukt dat de Heer Zélf komt. Hij laat deze ontmoeting niet over aan anderen, zoals ook blijkt uit Zijn eigen woorden: ‘Ik kom weer en zal u tot Mij nemen’ (Johannes 14:3).
Zodra Hij komt, komt Hij met een bevel, een commando, dat wil zeggen: met woorden die alleen maar gehoorzaamd kunnen worden (Johannes 11:43). Zijn stem lijkt op de stem van een aartsengel, dat is: de overste van de machtige engelen. En Hij komt met de bazuin van God, dat is de laatste bazuin (1 Korintiërs 15:52). De laatste bazuin is waarschijnlijk een verwijzing naar het Romeinse leger dat drie bazuinstoten kende voordat een leger optrok: 1) klaarmaken, 2) verzamelen en 3) vertrekken. Als de Heer komt, is het moment van vertrek aangebroken.
• De uitwerking van Zijn komst
Als de Heer zó neerdaalt van de hemel, bekleed met alle gezag van de hemel, ‘zullen eerst de doden in Christus opstaan’. Daar hoort de zojuist ontslapen persoon in Tessalonica bij, evenals alle andere ontslapenen gelovigen daarna, tot aan Zijn komst.
Maar zijn dat alle ‘doden in Christus’? De gelovigen uit het Oude Testament zijn immers ook verlost door het verzoeningswerk van de Heer Jezus (Romeinen 3:25). Zij horen dus ook bij ‘de doden in Christus’ die op dit moment opstaan. Dit hele gezelschap staat op met een opstandingslichaam, dat geschikt is voor de hemel (1 Korintiërs 15:42-49). Wij, de levenden zijn daarvoor nog niet geschikt, maar wij worden veranderd ‘in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk’ (1 Korintiërs 15:52).
• De Heer tegemoet
Zo gaan wij samen, de ontslapenen én de levenden, de Heer tegemoet in een verheerlijkt lichaam, als mensen voor wie de verlossing eindelijk compleet is (Romeinen 8:23). Toch zullen wij niet in de eerste plaats blij zijn dat ziekte, lijden e.d. voorgoed achter ons liggen. Nee, wij gaan de Heer tegemoet en dat gebeurt ‘in de wolken’. Niemand zal zien (Handelingen 1:9) hoe wij de Heer ontmoeten. Dit is de intimiteit tussen Hem en Zijn geliefde bruid, de gemeente.
De gelovigen uit het Oude Testament vormen ‘de vriend van de bruidegom, die erbij staat en hem hoort, en zich verblijdt over de stem van de bruidegom’ (Johannes 3:29).
Dit moment wordt wel genoemd ‘de opname’. Het is opmerkelijk dat Paulus dit ook de komst van de Heer noemt. Die komst valt dus uiteen in twee momenten: Zijn komst vóór ons en Zijn komst mét ons. Ook bij dat tweede moment vindt een opstanding plaats, namelijk van alle gelovigen die ná de opname ter dood zijn gebracht (Openbaring 20:4).
Hiermee wordt ‘de eerste opstanding’ (Openbaring 20:5) afgerond. Deze opstanding ten leven begon met de opstanding van de Heer Jezus (1 Korintiërs 15:23).
Wim Zwitser