Verwachting in Tessalonica (1)

Wim Zwitser • 92 - 2016 • Uitgave: 12
Een echte Maranatha-gemeente (1)

We treffen in het Nieuwe Testament verschillende gemeenten aan. Ze zijn meestal ontstaan door de prediking van de apostelen en hun medewerkers, te beginnen in Jeruzalem, in heel Judea, in Samaria en daarna in andere landen (Handelingen 1:8). Maar hoe mooi het begin ook is, na enige tijd komen in elke gemeente kwesties naar voren die voor Paulus en anderen aanleiding zijn om één of meerdere brieven te schrijven.

Die brieven hebben we in het Nieuwe Testament en de kwesties blijken nog altijd bijzonder actueel te zijn! We willen specifiek kijken naar de gemeente in Tessalonica en naar de redenen waarom Paulus hen twee brieven heeft geschreven.

Kennismaking met Tessalonica
Paulus begint vanuit Antiochië aan zijn tweede zendingsreis in gezelschap van Silas (Handelingen 15:40). In Lystra voegt Timoteüs zich bij hen (Handelingen 16:3). Als zij verder reizen, belet de Heilige Geest hen om het woord in Asia en Bithynië te spreken, zodat zij min of meer gedwongen aankomen in Troas, aan de westkust van Turkije. Daar ziet Paulus in een gezicht een Macedonische man die hem smeekt: ‘Kom over en help ons’ (Handelingen 16:9,10).
Vanaf dit moment schrijft Lucas in de wij-vorm. Het reisgezelschap dat de oversteek maakt naar Macedonië bestaat dus uit vier personen: Paulus, Silas, Timoteüs en Lucas.

Filippi is de eerste stad waar zij enige tijd blijven. Er ontstaat een gemeente. Filippi is een kolonie, dat wil zeggen: een stad buiten Italië waar de burgers dezelfde rechten hebben als in een Italiaanse stad.
Dat is een groot verschil met Tessalonica, de volgende stad waar het gezelschap een poosje blijft. Tessalonica heeft tijdens één van de Romeinse burgeroorlogen de zijde gekozen van Octavianus, de latere keizer Augustus. Deze heeft Tessalonica hiervoor beloond door haar de status te geven van ‘vrije stad’ met een eigen volksvergadering, die bevoegd is om recht te spreken (‘het volk’, Handelingen 17:5).
Tessalonica is dus een echte Griekse stad gebleven. Bovendien is het een handelscentrum, gelegen aan de zee én aan de Via Egnatia, dat is de belangrijke handelsroute tussen Rome en Byzantium (het huidige Istanbul).

Het verblijf van Paulus en de zijnen in Tessalonica is te lezen in Handelingen 17:1-9. Kennelijk is er een redelijk grote Joodse gemeenschap, want er is een synagoge. Vanzelfsprekend gaat Paulus daarheen om met zijn volksgenoten over Christus te spreken. Dat doet hij gedurende drie sabbatten, dus hooguit twee tot vier weken. Na de derde sabbat ontstaat groot tumult, zodat de broeders Paulus en de anderen ’s nachts wegsturen naar Beréa.

De boodschap van Paulus
Tijdens zijn korte verblijf legt Paulus uit dat de Heer Jezus de Christus is, de Messias die in het Oude Testament wordt aangekondigd. Daar keek elke vrome Jood inderdaad naar uit. De ware Zoon van David op Zijn troon in Jeruzalem, Israël hersteld en vrede op aarde. Wat een geweldig vooruitzicht! Toch zegt het Oude Testament ook nog iets anders.
Een verworpen Koning. Eerst een kruis? Daar hadden ook de discipelen de grootst mogelijke moeite mee (Matteüs 16:22). Pas na Zijn opstanding opent de Heer Jezus hun verstand zodat zij uit de Schriften zien dat Hij eerst moest lijden (Lucas 24:45-46).
In Tessalonica is het niet anders. Wanneer Paulus aantoont dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden komen slechts enkele Joden tot geloof, maar wél een grote menigte van godsdienstige Grieken en voorname vrouwen!
Het koninkrijk van God. Het koninkrijk van God is weliswaar gekomen (Lucas 17:21), maar de verwerping van de Koning heeft ook gevolgen voor Zijn onderdanen. ‘Zij hebben Mij vervolgd, zij zullen ook u vervolgen’ (Johannes 15:20). De gelovigen in Tessalonica merken vanaf het eerste begin grote tegenstand, maar accepteren dat met blijdschap (1 Tessalonicenzen 1:6). Het hoort bij hun nieuwe leven. Maar dat is niet het enige.
Uit de brieven die Paulus hen schrijft, blijkt dat zij leven in de overtuiging dat de Heer snel terugkomt. In geen enkele andere gemeente bepaalt de komst van de Heer het leven van de gelovigen zó nadrukkelijk als in Tessalonica. Hij is de Heer van hun leven en zij kijken uit naar Zijn komst.

Vervolging
Die verandering is niet onopgemerkt gebleven! Evenals tijdens zijn eerste zendingsreis (Handelingen 13:50ev) zetten de Joden een menigte op tegen Paulus en de zijnen. Zij willen hen voor het gerecht brengen. Maar wanneer zij hen niet aantreffen, slepen zij Jason en enige broeders mee.
Hun aanklacht is opmerkelijk! Zij betuigen dat Paulus en de zijnen handelen tegen de verordeningen van de keizer door te zeggen dat er een andere koning is: Jezus. Een andere koning zou een bedreiging voor de keizer kunnen zijn en dat zou wel eens gevolgen kunnen hebben voor Tessalonica als vrije Griekse stad. Ineens blijken de Joden bezorgd te zijn over de status van hun stad, precies zoals de Joden dat over Jeruzalem waren toen zij de Heer Jezus wilden doden (Johannes 11:48). En net als toen weten de Joden ook nu een menigte op de been te brengen. Nu willen zij afrekenen met de volgelingen van die Jezus.

De brieven aan Tessalonica
Na het verblijf in Tessalonica vertrekt het gezelschap van Paulus naar Beréa. Als ook daar de Joden opschudding veroorzaken reist Paulus alleen naar Athene en blijven Silas en Timoteüs daar achter (Handelingen 17:10-15). Timoteüs bezoekt hem in Athene, maar Paulus stuurt hem terug naar Tessalonica om de gelovigen te bemoedigen (1 Tessalonicenzen 3:1-2).
Paulus reist daarna verder naar Korinte, waar hij anderhalf jaar blijft (Handelingen 18:1,11). Daar komen Silas en Timoteüs bij hem (2 Korintiërs 1:19) en vertellen hem over de vragen die in Tessalonica leven.
Vanuit Korinte schrijft Paulus beide brieven aan Tessalonica, die ook voor ons van groot belang zijn. Zijn verblijf in Tessalonica was drie sabbatten. Welke band heeft Paulus in de korte tijd met hen gekregen en waarover heeft hij met hen gesproken?
Toon. Het is opvallend hoe liefdevol Paulus schrijft. Hij is voor hen als een moeder die haar eigen kinderen koestert en als een vader die zijn eigen kinderen opvoedt (1 Tessalonicenzen 2:7-12).
We kennen Timoteüs, Titus en Onesimus als gelovigen die Paulus zijn kinderen noemt vanwege de bijzondere band die hij met hen heeft. Maar de hele gemeente in Tessalonica blijkt die band met hem te hebben!
Hij gaat in op de vragen die bij hen leven door te schrijven: ‘weten jullie nog?’ Zo neemt hij nog eens met hen door waar zij met elkaar in die paar weken over hebben gesproken. Wat een liefde!
Inhoud. Wat zijn dat voor onderwerpen geweest? Behalve over de komst van de Heer blijkt hij met hen gesproken te hebben over een heilige wandel, tijden en gelegenheden, maar ook over de dag van de Heer, de mens van de zonde, e.d. Onderwerpen waarvan menigeen zich vandaag afvraagt of dat nu het eerste is wat jonge gelovigen moeten weten.
Ja, zegt Paulus, want het is van groot belang om de hoofdlijnen van Gods heilsplan goed vast te houden. Dat geeft licht voor elke dag, ook nu (2 Petrus 1:19)!

Wim Zwitser