Verwacht ik Hem wel genoeg?

ds. Theo Niemeijer • 92 - 2016 • Uitgave: 13
Worden alle christenen bij de opname van de gemeente opgenomen, of alleen zij, die Hem toegewijd zijn en Hem verwachten? (M. R. te M.)

Antwoord:
In 1 Korintiërs 12:13 lezen we dat wij allen door één Geest tot één lichaam gedoopt zijn. Het gaat hier om het wonder van Pinksteren, waarbij de gemeente ontstaan is en drieduizend zielen aan de gemeente toegevoegd werden. De Bijbel spreekt van één lichaam, één hoop, één geloof, één doop, enz. Wanneer iemand tot het geloof in de Here Jezus komt, wordt die persoon tot dat ene lichaam toegevoegd, waarvan Christus het hoofd is.
Wanneer Christus nu als Hoofd vanuit de hemel zal komen om zich met het lichaam te verbinden, zullen dan bepaalde delen van het lichaam daarbuiten vallen en achtergelaten worden? Hoewel de gemeente in Korinte een vleselijke gemeente was, behoorde ze wel tot het ene lichaam van Christus. Zover ik de Bijbel versta, kan ik niet geloven dat er bij de opname van de gemeente een gedeelte van zijn lichaam op aarde achterblijft.
Om deel te hebben aan de opname van de gemeente worden m.i. twee voorwaarden genoemd. Ten eerste: ‘Die van Christus zijn bij Zijn komst’ (1 Korintiërs 15:23) en ‘Indien wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is’ (1 Tessalonicenzen 4:14). Het gaat er dus om Zijn eigendom te zijn en in Hem te geloven. Niet meer, maar ook niet minder.
Wanneer andere voorwaarden geleerd worden om aan de opname deel te mogen hebben, krijgen we te maken met een onzekere situatie, waarin je nooit zeker weet, of je wel verwachtingsvol genoeg bent, of je wel toegewijd en heilig genoeg leeft. Men is dan geneigd om steeds meer naar eigen prestaties te kijken om op grond daarvan deel te mogen hebben aan de opname. We moeten niet vergeten dat na de opname de rechterstoel van Christus pas zal uitmaken, hoe we hier op aarde Hem verwacht en gedeeld hebben. Maar dan is de opname al geweest!


In Matteüs 19:28 belooft de Here Jezus aan Petrus en zijn mede-apostelen dat ze op twaalf tronen zullen zitten om over de twaalf stammen van Israël te oordelen. Mijn vraag is, waarom er dan nog rechtgesproken moet worden, omdat dan toch al alles vernieuwd is en er geen onrecht meer zal zijn? (S. B. te D.)

Antwoord:
Petrus wijst de Here Jezus op het feit dat ze alles achtergelaten en prijsgegeven hebben en Hem gevolgd zijn en vraagt Hem wat hun deel hiervoor zal zijn. Met andere woorden: Wat levert het ons op? Iets verderop zegt de Here Jezus (vers 29) dat ze vele malen meer terug zullen ontvangen, dan wat ze hier in dit leven prijs hebben gegeven. Paulus maakt ons in Galaten 6:7-10 duidelijk dat het nu de tijd is om te zaaien en dat we zullen oogsten bij de wederkomst van de Here Jezus.
Wanneer de Here Jezus zal wederkomen, zal ook de verheerlijkte gemeente met Hem terugkomen. Voorafgaand wordt de gemeente in een oogwenk weggenomen, zoals Paulus ons in 1 Tessalonicenzen 4:16-17 leert, waarna de periode van de grote verdrukking op aarde begint. Deze laatste Jaarweek, zoals Daniël deze periode noemt, omvat Gods plan met Israël, waarin het aardse volk Israël tot bekering en wedergeboorte zal komen. In deze zeven jaar zal de antichrist zich openbaren en zich voordoen als de Messias van de eindtijd. Aan het einde van deze zeven jaar zal Israël door de antichristelijke machten in het nauw gedreven worden en de naam des Heren aanroepen. Dit is het moment waarop Israël tot bekering zal komen en de Here Jezus, samen met Zijn gemeente, op aarde zal wederkomen. Dan zal de Here Jezus op de troon van David zitten en het koningschap voor Israël herstellen.
Dit koninkrijk vindt op deze aarde plaats en zal duizend jaar duren. Pas na deze duizend jaar zal de aarde vergaan en zal er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn. In dit vrederijk wonen mensen die ook nog zondaar kunnen zijn en zijn heerschappij niet willen aanvaarden, zie Jesaja 65:20, waar we ook kunnen lezen dat er nog steeds mensen in dit vrederijk geboren worden maar ook nog kunnen sterven (zie ook vers 22).
Het vrederijk is nog niet de uiteindelijke nieuwe hemel en nieuwe aarde, maar vindt plaats op deze aarde met mensen die opgeroepen worden om Hem te dienen. Het dienen van Hem gaat niet voor iedereen vrijwillig, want we lezen dat Hij zal heersen met een ijzeren roede!
In dit Messiaans vrederijk is de gemeente geroepen om met Hem te heersen (1 Korintiërs 6:2). We vormen met Christus een koninklijk priesterschap en zullen samen met Hem op de troon zitten (Openbaring 3:21).
In Openbaring 4:1-4 wordt over de troon van de Here gesproken, met daarom heen vierentwintig tronen met daarop vierentwintig oudsten gezeten. Na de periode van de gemeente op aarde, die in de hoofdstukken 2 en 3 van het boek Openbaring beschreven wordt, zien we in 4:1 de open deur in de hemel en het opklimmen van de apostel. Dat is een beeld van de gemeente naar de hemelse heerlijkheid, waarin de opname van de gemeente een plaatsje in dit profetische boek krijgt. Direct hierna zien we de vierentwintig oudsten op hun tronen in de hemel. We lezen dat ze als koningen op tronen zitten, maar in Openbaring 5:8 lezen we dat ze als priesters schalen vol reukwerk offeren, waarmee duidelijk wordt dat we hier met koningen en priesters te maken hebben (zie 1 Petrus 2:9).
In het Oude Testament is sprake van vierentwintig priesterafdelingen die om beurten hun dienst in de tempel vervulden (1 Kronieken 24 en 25). In het Oude Testament komen we ook de twaalf aartsvaders van het volk Israël tegen en in het Nieuwe Testament de twaalf apostelen. Met andere woorden, de twaalf mannen waaruit Israël voortgekomen is en de twaalf mannen waardoor de gemeente ontstaan is. De vierentwintig oudsten uit Openbaring 4 vertegenwoordigen zeer waarschijnlijk dan ook de gelovigen uit het Oude Testament en de gelovigen uit het Nieuwe Testament, die verheerlijkt rond de Here Jezus met Hem zullen regeren. Deelhebben aan deze heerlijkheid is hetgeen de Here Jezus in Matteüs 19:28 aan Petrus belooft.


In Het Zoeklicht nr. 4 schreef u over 1 Johannes 5:7 ‘Drie zijn er die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.’ In de Naardense Bijbel staat: ‘Omdat er drie zijn die getuigen: de Geest, het water en het bloed, en de drie zijn uit op het éne.’ Ook de Friese Bijbel vertaalt dit gedeelte op dezelfde manier als de Naardense Bijbel. Heeft u hier een verklaring voor? (A. D. te Z.)

Antwoord:
We hebben hier te maken met een ingewikkeld vertaalprobleem. In de NBG-51-vertaling staat vers 7 en het begin van vers 8 tussen haakjes, waarmee aangegeven wordt dat dit gedeelte in de vroegste manuscripten niet voorkomt. De Lutherse en Leidse vertaling en de vertaling van prof. Brouwer hebben dit gedeelte in hun vertaling weggelaten, zo ook de Naardense Bijbel en de Friese Bijbel. De oudste manuscripten hebben vers 7 en 8 als volgt samengevat: ‘Want drie zijn er die getuigen: De Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.’ Het laatste stukje ‘en deze drie zijn één’ vertaalt Brouwer met ‘En deze drie strekken tot hetzelfde doel’ en de Leidse en Canisius-vertaling met: ‘en deze drie zijn eenstemmig’.
Zo heb je heel wat vertalingen van de Bijbel, die soms nogal wat van elkaar verschillen. Heel goed is het om af en toe de verschillende vertalingen naast elkaar te leggen. Over het algemeen is de Statenvertaling erg betrouwbaar.
Zowel de Heilige Geest, het water, waarmee m.i. Gods Woord bedoeld wordt, en het bloed getuigen alle drie van de Here Jezus. Hun getuigenis is eenstemmig en hebben hetzelfde doel: de verheerlijking van de Here Jezus, in Wie natuurlijk ook de Here God grootgemaakt wordt.

Theo Niemeijer