Vervangingstheologie en landbelofte

Joop Schotanus • 77 - 2001/02 • Uitgave: 18
In een artikel van 13 oktober schreef prof. Douma in het ND
over Israël. Daarop kwamen zoveel reacties, dat men een heel beperkte selectie daarvan ruimte kon geven. Dat de hoofdredacteur en de directeur van Het Zoeklicht bij de geplaatste inzenders in het ND van 3 november mochten horen is reden tot dankbaarheid. Feike legt de vinger bij een foute exegese van Romeinen 11 en Henk bij de zwakke argumentatie van de beweringen van de professor. In zijn weerwoord merken we dat de professor geen duimbreed gaat wijken van zijn oorspronkelijk standpunt. Hij blijft overtuigd dat de nog niet vervulde letterlijke Oudtestamentische profetieën over Israël in de kerk een geestelijke vervulling zullen krijgen of in Christus al hebben gekregen. Hij blijft in het spoor van de meeste van zijn reformatorische voorvaderen. Hij gebruikt ook nog dezelfde argumentatie waarmee Calvijn eerst en later Aalders e.a. de kerk op het verkeerde been hebben gezet.

DE CALVINISTISCHE ARGUMENTATIE
De calvinistische benadering heeft alles te maken met een bepaalde verbondsvisie die men op allerlei bijbelgedeelten toepast. In Romeinen 11 is Israël volgens deze visie de olijfboom en zijn wij bij Israël ingelijfd. Efeze 2 en 3 laat volgens hen ook zien dat er buiten het Lichaam van Christus geen ander volk van God meer kan bestaan. Ondertussen heeft de verbondswraak plaats gevonden. Men ziet het afbreken van de middelmuur als het ontstaan van een nieuwe vorm van het oude verbondsvolk en een definitief einde van de zelfstandige positie van Israël als Gods volk. Dit houdt dan in dat alle Oudtestamentische beloften naar de kerk worden overgeheveld. In wezen is de kerk een vernieuwde voortzetting van Gods volk, dat onder het oude verbond Israël heette. De reformatorische theologie heeft geen oog voor het feit dat de kerk in het Oude Testament nog een verborgenheid is die pas later aan Paulus is geopenbaard.

DE OPENBARING VAN HET GEHEIMENIS
Paulus was door de Here aangesteld om allereerst het Evangelie van verlossing door het verzoeningswerk van Christus aan de heidenen te verkondigen. Bovendien was hem het geheimenis van de Gemeente als lichaam van Christus geopenbaard. Een gemeenschap van Messiasgelovige Joden en Messiasgelovige heidenen ingelijfd in Christus. In de brieven geschreven voorafgaande aan de brief aan Efeze geeft hij uitvoerig weer wat het geheimenis van het Evangelie inhoudt, maar in de Efeze brief legt hij de volle nadruk op het geheimenis van de Gemeente. Hier zien we dat God in een interimperiode een nieuwe weg gaat met een nieuw volk (Zijn Gemeente). De Gemeente wordt niet aangeduid als de voortzetting of vervanging van het Oudtestamentische volk van God. Het is totaal iets nieuws. De muur van wetten en instellingen uit het O.T. is afgebroken (2:15), waardoor we door het bloed van Christus dichterbij God kunnen komen (en dus niet meer door de offeranden van het O.T.). Heidenen en Joden stonden (en staan) tegenover elkaar, maar de Messiasgelovige Joden en de Messiasgelovige heidenen naast elkaar, want de scheidingsmuur is in Christus afgebroken en Hij is onze Vrede! (2:14).

DE KERN VAN HET GESCHIL
Een discussie over de visie over de toekomst van Israël heeft pas zin als men in staat is deze toekomst te plaatsen in een totaalkader. Bij de mensen van de Verbondsleer is in Gods grote heilsplan maar één Volk van God, bestaande uit alle gelovigen van Adam tot de Jongste dag. Zij gebruiken daarbij ook Ef. 2 en 3, zoals we eerder zagen, om te bewijzen dat er maar één Volk is, maar ze zien niet dat dit een interim-periode is waarin we leven. Ook de ene kudde uit Johannes 10 is onderdeel van hun argumentatie. Voor hen zijn er natuurlijk wel uiterlijke verschillen in het Oude en het Nieuwe Testament, maar de openbaring van de gelovigen moet men ondanks alles blijven beschouwen als gestalte van dat ene Volk van God. In die theorie vindt men de overeenkomsten bij de beoordeling van de verschillende perioden meer doorslaggevend dan de verschillen. Aldus beschouwd maakt men in deze visie vanwege het overeenkomstige (bijvoorbeeld het geloof uit Hebreeën 11) alle gelovigen uit alle bedelingen tot de kerk van God.

DE GEVOLGEN
Het gevolg van bovenstaande redenering is dat alle nog niet vervulde profetieën (die in eerste instantie over Israël zijn uitgesproken) nu op de huidige kerk overgedragen moeten worden. De voorspellingen over het vrederijk e.d. moeten vergeestelijkt worden. De positieve beloften hebben in dat geval betrekking op de Gemeente en de vervloekingen worden dan aan Israël gelaten. Omdat Paulus de Gemeente ook tempel noemt moet bijvoorbeeld de beschrijving van Ezechiël van de toekomstige tempel op de Gemeente van Christus slaan (een beetje kort door de bocht, maar toch..!). Dit alles berust op de constructie van het ene Verbond van God met de mensheid. Het verbond dat zich in een telkens vernieuwde vorm uitstrekt over alle eeuwen in verleden, heden en toekomst. De structuur van het verbond kent bepaalde altijd geldende elementen: opdracht en bevel en bij het voldoen hieraan ook de belofte en bij het niet voldoen aan de eisen de verbondswraak. Men vindt dat het verbond in deze drievoudige vorm (belofte, eis en straf) ook van toepassing is op de kerk (de Gemeente van Christus). omdat zij in dit vernieuwde verbond ingelijfd is bij Israël.

ONZE BEZWAREN TEGEN DEZE VISIE
Wij vinden de vergeestelijkende methode van die vele letterlijke profetieën voor een heerlijke toekomst voor Israël een afdoen aan de Schrift. Voor ons moet er ergens in de wereldgeschiedenis een ruimte komen, waarin deze kostbare beloften nog verwerkelijkt zullen worden. Daarom geloven we dat na deze bedeling de Here God de draad weer opneemt en met Israël in het beloofde Vrederijk verder gaat. Ons bezwaar is dat zij het tijdsbestek waarin wij leven niet zien als een interim-periode maar als de eindperiode. Men heeft geen oog voor het feit dat de Here God de draad met Israël als theocratische en etnische eenheid weer op zal nemen in het komende Koninkrijk van Christus.

CONCLUSIE
De Gemeente is totaal iets anders dan het etnische en theocratische Israël was. Dat er een Gemeente van Christus is ontstaan betekent nog niet dat er daarom voor Israël geen aparte toekomst meer is. Het afbreken van de scheidsmuur in onze bedeling is nog geen bewijs voor de veronderstelling dat Israël met al de toekomstbeloften uit het Oude Testament zou hebben afgedaan als volk van God. Men kan niet spreken van één volk van God, dat zich uitstrekt van Adam tot het einde, omdat wij zien dat de Here God verschillende benaderingen heeft in de verschillende tijdperken en de opeenvolging daarvan in Zijn hand houdt (zie de tijden en gelegenheden van Handelingen 1:6&7).

Joop Schotanus