Verborgen schaduwen van Christus (9)
Vele malen heeft God aan Abraham zeer bijzondere beloften gegeven. We vinden deze beloften in het boek Genesis (12:1-4; 13:14-18; 15:1-5 en 17-21; 17:1-8 en 19; 22:16-18). Deze beloften betreffen in grote lijnen drie onderwerpen:
• God zal met Abraham zijn en hem zegenen (Genesis 12:1-4; 15:1-5; 17:1-8);
• God zal aan Abraham en aan zijn nageslacht het beloofde land tot erfdeel geven (Genesis 13:14-18; 15:17-21);
• God zal Abraham een zeer talrijk nageslacht geven en met dat nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden (Genesis 22:16-18).
Dat God met Abraham was en hem zegende gedurende zijn leven, blijkt overvloedig uit de geschiedenissen van Abrahams rondzwervingen door het beloofde land. God had met Abraham een bijzondere band. Hij sloot met hem een verbond (Genesis 15:18-21). Later, toen Hij Sodom en Gomorra ging oordelen, wilde Hij voor Abraham niet verbergen wat Hij ging doen (Genesis 18:17).
Ondanks deze belofte van God heeft Abraham geen duimbreed van het beloofde land in bezit gehad, behalve de grot van Machpela, die hij van de Hethiet Efron kocht om zijn vrouw Sara te begraven. Steeds heeft hij als vreemdeling rondgetrokken. Ook Isaäk en Jakob, die mede-erfgenamen waren van Gods belofte, hebben het beloofde land niet in bezit ontvangen. Uit Hebreeën 11:9 en 10 weten we dat Abraham in geloof wandelde, ‘want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwmeester en Ontwerper is.’ Abraham geloofde dat God nog iets beters voor hem had.
Het Nageslacht van Abraham
De beloften met betrekking tot het nageslacht van Abraham zijn van bijzondere betekenis, niet in de laatste plaats omdat Abraham ten tijde van die beloften al op hoge leeftijd was gekomen en geen kinderen had. Toch heeft Abraham steeds op Gods beloften vertrouwd en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend (Romeinen 4:3 en 22). Wij willen in dit artikel nadenken over dat beloofde nageslacht van Abraham.
1. Het volk Israël
Bij het nageslacht van Abraham denken we natuurlijk in de eerste plaats aan het volk Israël, de nakomelingen van achtereenvolgens Abraham, Isaäk en Jakob. God heeft dat volk, na een periode van slavernij in Egypte, bevrijd en het op wonderlijke wijze uitgeleid. Nadat Hij de Israëlieten Zijn wet had gegeven heeft Hij hen gedurende 40 jaar door de woestijn geleid en hen uiteindelijk gebracht in het beloofde land. Deze geschiedenissen kunnen we lezen in de boeken Exodus t/m Deuteronomium.
Het volk Israël had tot zegen moeten zijn voor de omringende volken, maar het liep allemaal anders. Om hun voortdurende ongehoorzaamheid moest God hen zelfs wegvoeren uit het land. Na 70 jaar ballingschap is een klein deel van het tweestammenrijk (Juda/Benjamin) teruggekeerd en onder leiding van Zerubbabel, Ezra en Nehemia zijn de tempel en de stad Jeruzalem herbouwd.
Sindsdien heeft het Joodse volk (de Israëlieten van het tienstammenrijk zijn verspreid onder de volken en niemand weet waar ze zijn) eeuwenlang onder zware druk geleefd. Toch zal Israël eenmaal tot zegen zijn voor alle volken. God heeft Zijn beloften aan Abraham niet vergeten. Eenmaal – en wie weet hoe spoedig!- zal God Zijn beloften aan Abraham vervullen en zal Israël de leidende natie zijn van de hele wereld.
2. Alle Gelovigen
In zijn brief aan de christenen in Rome legt de apostel Paulus uit dat Abraham – reeds vóórdat hij besneden was – op grond van zijn geloof door God gerechtvaardigd werd. En hij vervolgt dan: ‘En hij ontving het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van het geloof, dat hij had in de onbesneden staat, opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, opdat ook hun de gerechtigheid zou worden toegerekend; en opdat hij vader van de besnedenen zou zijn, niet alleen voor hen die besneden zijn, maar ook voor hen die wandelen in de voetstappen van het geloof dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat had’ (Romeinen 4:11-12). Abraham is dus niet alleen de vader van alle Israëlieten, maar ook van allen die wandelen in hetzelfde geloof en op grond van dat geloof gerechtigheid van God hebben ontvangen.
Ook Paulus' brief aan de gemeenten van Galatië is voor een groot deel gewijd aan de boodschap dat wij niet door werken van de wet zijn behouden, maar door het geloof in de Here Jezus. In hoofdstuk 3:7 schrijft de apostel: ‘Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.’ De belofte aan Abraham luidde: “In u zullen al de volken gezegend worden.” Daarom worden alle gelovigen, samen met de gelovige Abraham, gezegend. Ook op deze manier doet God Zijn belofte aan Abraham gestand.
In de brief aan de Hebreeën wordt dat nog eens bevestigd: ‘Want inderdaad, niet engelen neemt Hij aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan’ (Hebreeën 2:16). Allen die in Christus geloven – besneden of onbesneden – zijn net als Abraham op grond van dat geloof gerechtvaardigd. Zo worden zij door God beschouwd als nageslacht van Abraham.
3. Christus
In zijn betoog aan de Galaten verwijst Paulus naar het verbond dat God met Abraham heeft gesloten. Dat verbond is geldig en zal niet terzijde gesteld worden. In dat verbond heeft God beloften gedaan aan Abraham en aan zijn nageslacht. Welnu, zo vervolgt Paulus: ‘Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus’ (Galaten 3:16).
Kortom: Al de beloften die God aan Abraham en zijn nageslacht heeft gegeven zullen vervuld worden in die Ene Persoon: Christus. Hij is het Nageslacht van Abraham in Wie alle volken gezegend zullen worden.
In Matteüs 13 wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken met iemand die een schat vond, die verborgen was in een akker. Hij ging heen, verkocht alles wat hij had en kocht die akker (vers 44). Zo heeft Jezus, door Zijn dood aan het kruis, niet alleen het volk Israël gekocht, maar ook de hele wereld. En eenmaal zal Hij vanuit Jeruzalem, vanaf de troon van David, als Koning heersen over alle volken (Lucas 1:32, Jesaja 9:6, Daniël 7:14). Wat een wonderbaarlijke vervulling van de beloften die aan Abraham zijn gegeven!
Jan Harmen Klein Haneveld
• God zal met Abraham zijn en hem zegenen (Genesis 12:1-4; 15:1-5; 17:1-8);
• God zal aan Abraham en aan zijn nageslacht het beloofde land tot erfdeel geven (Genesis 13:14-18; 15:17-21);
• God zal Abraham een zeer talrijk nageslacht geven en met dat nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden (Genesis 22:16-18).
Dat God met Abraham was en hem zegende gedurende zijn leven, blijkt overvloedig uit de geschiedenissen van Abrahams rondzwervingen door het beloofde land. God had met Abraham een bijzondere band. Hij sloot met hem een verbond (Genesis 15:18-21). Later, toen Hij Sodom en Gomorra ging oordelen, wilde Hij voor Abraham niet verbergen wat Hij ging doen (Genesis 18:17).
Ondanks deze belofte van God heeft Abraham geen duimbreed van het beloofde land in bezit gehad, behalve de grot van Machpela, die hij van de Hethiet Efron kocht om zijn vrouw Sara te begraven. Steeds heeft hij als vreemdeling rondgetrokken. Ook Isaäk en Jakob, die mede-erfgenamen waren van Gods belofte, hebben het beloofde land niet in bezit ontvangen. Uit Hebreeën 11:9 en 10 weten we dat Abraham in geloof wandelde, ‘want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwmeester en Ontwerper is.’ Abraham geloofde dat God nog iets beters voor hem had.
Het Nageslacht van Abraham
De beloften met betrekking tot het nageslacht van Abraham zijn van bijzondere betekenis, niet in de laatste plaats omdat Abraham ten tijde van die beloften al op hoge leeftijd was gekomen en geen kinderen had. Toch heeft Abraham steeds op Gods beloften vertrouwd en dat werd hem tot gerechtigheid gerekend (Romeinen 4:3 en 22). Wij willen in dit artikel nadenken over dat beloofde nageslacht van Abraham.
1. Het volk Israël
Bij het nageslacht van Abraham denken we natuurlijk in de eerste plaats aan het volk Israël, de nakomelingen van achtereenvolgens Abraham, Isaäk en Jakob. God heeft dat volk, na een periode van slavernij in Egypte, bevrijd en het op wonderlijke wijze uitgeleid. Nadat Hij de Israëlieten Zijn wet had gegeven heeft Hij hen gedurende 40 jaar door de woestijn geleid en hen uiteindelijk gebracht in het beloofde land. Deze geschiedenissen kunnen we lezen in de boeken Exodus t/m Deuteronomium.
Het volk Israël had tot zegen moeten zijn voor de omringende volken, maar het liep allemaal anders. Om hun voortdurende ongehoorzaamheid moest God hen zelfs wegvoeren uit het land. Na 70 jaar ballingschap is een klein deel van het tweestammenrijk (Juda/Benjamin) teruggekeerd en onder leiding van Zerubbabel, Ezra en Nehemia zijn de tempel en de stad Jeruzalem herbouwd.
Sindsdien heeft het Joodse volk (de Israëlieten van het tienstammenrijk zijn verspreid onder de volken en niemand weet waar ze zijn) eeuwenlang onder zware druk geleefd. Toch zal Israël eenmaal tot zegen zijn voor alle volken. God heeft Zijn beloften aan Abraham niet vergeten. Eenmaal – en wie weet hoe spoedig!- zal God Zijn beloften aan Abraham vervullen en zal Israël de leidende natie zijn van de hele wereld.
2. Alle Gelovigen
In zijn brief aan de christenen in Rome legt de apostel Paulus uit dat Abraham – reeds vóórdat hij besneden was – op grond van zijn geloof door God gerechtvaardigd werd. En hij vervolgt dan: ‘En hij ontving het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van het geloof, dat hij had in de onbesneden staat, opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, opdat ook hun de gerechtigheid zou worden toegerekend; en opdat hij vader van de besnedenen zou zijn, niet alleen voor hen die besneden zijn, maar ook voor hen die wandelen in de voetstappen van het geloof dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat had’ (Romeinen 4:11-12). Abraham is dus niet alleen de vader van alle Israëlieten, maar ook van allen die wandelen in hetzelfde geloof en op grond van dat geloof gerechtigheid van God hebben ontvangen.
Ook Paulus' brief aan de gemeenten van Galatië is voor een groot deel gewijd aan de boodschap dat wij niet door werken van de wet zijn behouden, maar door het geloof in de Here Jezus. In hoofdstuk 3:7 schrijft de apostel: ‘Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.’ De belofte aan Abraham luidde: “In u zullen al de volken gezegend worden.” Daarom worden alle gelovigen, samen met de gelovige Abraham, gezegend. Ook op deze manier doet God Zijn belofte aan Abraham gestand.
In de brief aan de Hebreeën wordt dat nog eens bevestigd: ‘Want inderdaad, niet engelen neemt Hij aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan’ (Hebreeën 2:16). Allen die in Christus geloven – besneden of onbesneden – zijn net als Abraham op grond van dat geloof gerechtvaardigd. Zo worden zij door God beschouwd als nageslacht van Abraham.
3. Christus
In zijn betoog aan de Galaten verwijst Paulus naar het verbond dat God met Abraham heeft gesloten. Dat verbond is geldig en zal niet terzijde gesteld worden. In dat verbond heeft God beloften gedaan aan Abraham en aan zijn nageslacht. Welnu, zo vervolgt Paulus: ‘Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus’ (Galaten 3:16).
Kortom: Al de beloften die God aan Abraham en zijn nageslacht heeft gegeven zullen vervuld worden in die Ene Persoon: Christus. Hij is het Nageslacht van Abraham in Wie alle volken gezegend zullen worden.
In Matteüs 13 wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken met iemand die een schat vond, die verborgen was in een akker. Hij ging heen, verkocht alles wat hij had en kocht die akker (vers 44). Zo heeft Jezus, door Zijn dood aan het kruis, niet alleen het volk Israël gekocht, maar ook de hele wereld. En eenmaal zal Hij vanuit Jeruzalem, vanaf de troon van David, als Koning heersen over alle volken (Lucas 1:32, Jesaja 9:6, Daniël 7:14). Wat een wonderbaarlijke vervulling van de beloften die aan Abraham zijn gegeven!
Jan Harmen Klein Haneveld