Verborgen schaduwen van Christus (15) - Het droge pad door de Schelfzee

Jan Harmen Klein Haneveld • 93 - 2017 • Uitgave: 23
Tijdens Pesach was de verderfengel aan de Israëlieten voorbijgegaan, omdat zij schuilden achter het bloed aan de deurposten. In Egypte was echter een grote rouwklacht ontstaan: alle oudste zonen (van mens en dier!) waren omgekomen. De Israëlieten waren door de Egyptenaren weggestuurd met zeer veel gouden en zilveren voorwerpen. Niet als een arm slavenvolk, maar als een rijk volk trokken zij uit Egypte.

De kortste weg naar het Beloofde Land was langs de Middellandse Zee. Maar God leidde hen niet langs die weg, omdat zij dan al spoedig te maken zouden krijgen met de heldhaftige Filistijnen. Dan zouden zij de moed kunnen verliezen, want in oorlog voeren hadden de Israëlieten geen ervaring. God wilde hen eerst leren om volledig op Hem te vertrouwen. Daarom leidde Hij hen langs een andere weg, naar het zuiden, door de woestijn, naar de Schelfzee. Via een smalle weg tussen de rotsen kwamen ze op een strand uit en sloegen daar hun kamp op. Maar achter hen, over dezelfde weg, kwam de Farao van Egypte hen met paarden en strijdwagens achterna. De Israëlieten konden dus geen kant op: vóór hen de zee, achter hen de Farao, links en rechts de hoge rotsen. ‘Als ratten in de val!’ Hun paniek en hun kritiek op Mozes waren niet van de lucht. Maar Mozes antwoordde: “De Here zal voor u strijden en gij moet stil zijn!”
De Here voorzag in een sterke oostenwind en er ontstond een droog pad dwars door de zee naar de overkant. Dat pad werd de redding voor de Israëlieten, maar het werd ook de ondergang van Farao met al zijn soldaten en strijdwagens! Waar de Israëlieten over een droog pad liepen, zakten de Egyptenaren weg in de modder. De Israëlieten bereikten veilig de overkant, de Egyptenaren werden bedolven onder de golven van de zee.

Ik ben de weg…!
Tijdens de laatste nacht vóór Zijn lijden en sterven nam de Here Jezus afscheid van Zijn discipelen. Hij vertelde ze van het Vaderhuis met zijn vele woningen en dat ook zij daar eens zouden komen. Want, sprak de Heer: ‘Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar ik ben’ (Johannes 14:3). Dáárvoor was de Here Jezus naar deze wereld gekomen, dáárvoor heeft Hij voor de zonden aan het kruis geleden: ‘opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1 Petrus 3:18).
Thomas begreep het niet. Hoe kunnen wij nu bij de Vader komen? Dan spreekt de Heer de bekende woorden: “Ik ben de weg…” Zoals er voor de Israëlieten geen andere weg was om gered te worden uit de macht van de Farao dan het droge pad door de zee, zo is er voor ons geen andere weg om gered te worden uit de macht van de vorst van deze wereld dan door de Here Jezus. Zoals de Egyptenaren onder het oordeel van God wegzonken in de modder, zo zonk de Here Jezus weg in bodemloze modder: ‘Ik ben gezonken in bodemloze modder, waarin men niet kan staan, Ik ben gekomen in de waterdiepten en de vloed overspoelt Mij’ (Psalm 69:3). De vloed van Gods oordeel over de zonde overspoelde Hem, zodat wij, vrij van oordeel, tot God mogen naderen. ‘Want Hem die geen zonde gekend heeft, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’ (2 Korintiërs 5:21).

De nieuwe en levende Weg
De Israëlieten hebben maar één keer gebruik gemaakt van het pad door de zee. Dat pad had hen wel bevrijd van Farao en zijn leger, maar het had hen niet in de directe nabijheid van God gebracht. De weg naar Gods aanwezigheid was nog gesloten. Dat werd later, bij de bouw van de tabernakel duidelijk gemaakt door het gesloten gordijn, de voorhang, waarachter God woonde.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën roept óns echter op om met vrijmoedigheid in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg (Hebreeën 10:19,20). Dagelijks mogen wij tot God naderen, met een waarachtig hart en in volle zekerheid van het geloof. Ook in die zin is de Here Jezus voor ons de weg tot de Vader geworden.

Jan Harmen Klein Haneveld