Verborgen schaduwen van Christus (14)

Jan Harmen Klein Haneveld • 93 - 2017 • Uitgave: 22
Een Twijgje uit de stronk van Isaï

‘Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen’ (Jesaja 11:1).

Het Hebreeuwse woord dat hier vertaald is met ‘twijgje’ (nezer) kan verschillende betekenissen hebben. Het kan in de eerste plaats duiden op een twijgje uit een oude stam (zoals hier). Het kan ook duiden op iemand die in Nazareth woont (Matteüs 2:23). Ten slotte duidt het ook op iemand die zich door een vrijwillige gelofte heeft afgezonderd voor God: een nazireeër (Numeri 6). Elk van deze drie betekenissen zegt ons iets over de Here Jezus.

Een Twijgje
Zoals een twijgje uit een afgehouwen, dode boomstronk ons kan verbazen, zo wonderlijk was de geboorte van de Here Jezus. Sinds de wegvoering naar Assyrië en Babylonië was het volk Israël eeuwenlang zijn nationale zelfstandigheid kwijt. Van de twaalf stammen van het volk Israël waren er nog maar twee over: Juda en Benjamin. En bovendien was ten tijde van Ezra en Nehemia maar een klein gedeelte daarvan teruggekeerd naar Israël. En dat overblijfsel werd onderdrukt door de Romeinen. Juist in die tijd werd de reeds lang tevoren beloofde Messias geboren. God kwam Zijn zieltogende volk te hulp!
In Jesaja 11 lezen we verder hoe dat twijgje, de Here Jezus, recht en gerechtigheid zal herstellen en over de hele aarde zal regeren als Hij Zijn heerlijke vrederijk zal vestigen. ‘Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbok neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als het rund’ (vers 6,7). Wat een heerlijke belofte! En wat te denken van de woorden van de profeet Micha: ‘Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen. Oorlog voeren zullen zij niet meer leren’ (4:3). Wat een contrast met onze huidige wereld waar oorlog en strijd het totaalbeeld beheersen!

De Nazarener
In Matteüs lezen we het volgende: ‘Maar nadat zij door een aanwijzing van God in een droom gewaarschuwd waren, vertrok hij naar het gebied van Galilea. En toen hij daar gekomen was, ging hij wonen in een stad die Nazareth heette, opdat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij Nazarener genoemd zal worden’ (Matteüs 2:22,23).
Jozef was na een aanwijzing van de engel van God met Maria en het Kind Jezus gevlucht naar Egypte, want koning Herodes stond het Kind naar het leven. Na de dood van Herodes keerde Jozef terug, maar niet naar Bethlehem of Jeruzalem in Judea, maar naar Nazareth in Galilea. Daarmee vervulde hij de profetie dat de Here Jezus ‘Nazarener’ genoemd zou worden. Matteüs gebruikt hier – geïnspireerd door Gods Geest – hetzelfde woord als in Jesaja 11:1.
De Koning der Gerechtigheid ging niet wonen in het koninklijke paleis in Jeruzalem, maar in de onaanzienlijke stad Nazareth. Nathanaël zei tegen zijn broer Filippus: ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’ (Johannes 1:47). En Johannes schrijft: ‘Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (Johannes 1:11). Van Zijn volk – dat toch Gods belofte had van Zijn komst – moest Hij afwijzing en vernedering verdragen. Dat ging ten slotte zóver dat zij Hem overleverden aan de Romeinen om gekruisigd te worden. Maar Pilatus schreef een opschrift en zette dat op het kruis: ‘Jezus de Nazarener, de koning van de Joden’ (Johannes 19:19). Ondanks de protesten van de Joodse leiders liet Pilatus die tekst staan. En terecht, Hij wás en ís de Koning van de Joden.

De Nazireeër
In Numeri 6 lezen we: ‘De HEERE sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer een man of een vrouw een gelofte aflegt door de gelofte van een nazireeër te doen, om zich aan de HEERE te wijden…’
Een nazireeër was iemand die vrijwillig aan God een gelofte had afgelegd. Die gelofte had de allerhoogste prioriteit in zijn leven. Daarom mocht hij geen wijn of sterke drank drinken. Van die natuurlijke, aardse geneugten (Psalm 104:15) onthield hij zich om zich volledig toe te wijden aan God.
Bovendien moest hij zijn haar laten groeien. Dat was voor iedereen zichtbaar. Voor een man is het dragen van lang haar een schande (1 Korintiërs 11:14). De nazireeër was dus bereid zichtbaar voor iedereen deze schande te dragen voor God.
De Here Jezus was de volmaakte Nazireeër. Hoewel Hij meerdere malen wijn dronk, bestond Zijn vreugde daar niet in, maar in het doen van de wil van God. Zijn spijze was het de wil te doen van Hem die Hem gezonden had en Zijn werk te volbrengen (Johannes 4:34). En de schrijver van de Hebreeën-brief schrijft dat de Here Jezus bij Zijn komst in de wereld zei: ‘Zie, ik kom … om Uw wil te doen o God!’ (Hebreeën 10:7,9). Met een vrijwillige gelofte heeft Hij zich dus aan God verbonden. En die wil bracht Hem ten slotte in Getsemané. Daar sprak Hij de woorden: ‘Abba, Vader, alle dingen zijn mogelijk voor U; neem deze drinkbeker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt’ (Marcus 14:36). Vrijwillig stelde Hij Gods wil boven Zijn eigen wil. De Hebreeën-schrijver voegt daaraan toe: ‘Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, voor eens en altijd gebracht!’ (Hebreeën 10:10). Wat een Heiland hebben wij, die Zichzelf zo volledig opofferde om ons te redden.

Jan Harmen Klein Haneveld