Verborgen schaduwen van Christus (10)

Jan Harmen Klein Haneveld • 93 - 2017 • Uitgave: 8
Toen Jakob op zeer hoge leeftijd was gekomen riep hij zijn zonen bij zich om hen bekend te maken wat hen in de toekomst zou overkomen. Voor elk van zijn zonen had hij een persoonlijke, profetische boodschap. Over zijn zoon Juda sprak hij onder meer de volgende woorden: ‘De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen’ (Genesis 49:10).

Hoewel Juda niet de oudste zoon van Jakob was, dat was Ruben immers, zou hij toch geëerd worden door zijn broers. Aan hem zou de scepter en de heersersstaf gegeven worden. Dat betekende dat Juda de heersende stam in Israël zou zijn. En zoals we weten, is dat ook zo uitgekomen. Op de eerste koning na (Saul stamde van Benjamin af) waren vanaf koning David alle koningen uit de stam Juda. Na de dood van Salomo heersten zij weliswaar alleen over het twee-stammenrijk, maar tot aan de wegvoering door Nebukadnezar was er voortdurend een koning uit de stam Juda. Sinds die ballingschap is Israël geen zelfstandig koninkrijk meer geweest, tot de stichting van de staat Israël in 1948. En ook nu is Israël nog geen koninkrijk. Het wachten is op Silo.

Silo = ‘Rustbrenger’
De naam Silo betekent: ‘Hij die rust brengt’. Jakob heeft met zijn boodschap aan Juda over alle eeuwen van onrust en verdrukking heen gezien en geprofeteerd over de tweede komst (de wederkomst) van de Heer Jezus. Als Hij komt zullen alle volken Hem gehoorzamen. Duizend jaar lang (Openbaring 20:1-4) zal er vrede zijn als Hij, de Vredevorst (Jesaja 9:5), Zijn vrederijk zal vestigen. Israël zal dan eindelijk rust hebben en niet meer verdrukt en vervolgd worden. Hij is de Silo, de Rustbrenger, op Wie heel Israël wacht.
Maar ook bij Zijn eerste komst, vanaf Zijn geboorte in Bethlehem, was Hij de Rustbrenger. Hij was geboren uit de stam Juda en als Zoon van David (Matteüs 1:1) kon Hij aanspraak maken op diens troon. Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Johannes 1:11). Hij werd door Zijn volk niet geaccepteerd, maar overgeleverd aan de Romeinen. Juist omdat Hij beweerde de Christus te zijn, de Zoon van de Levende God (Matteüs 16:16 en 26:63 ev.; Johannes 19:21, e.a.) werd Hij door de Joodse Raad ter dood veroordeeld. De beschuldiging boven Zijn hoofd aan het kruis luidde: ‘Dit is Jezus de Nazarener, de Koning der Joden’. De Joden wilden deze beschuldiging wel laten veranderen in ‘Dat Hij gezegd heeft dat Hij de Koning der Joden is’, maar Pilatus ging daar niet op in. En onbedoeld erkende deze heidense, Romeinse stadhouder Hem zo als de Beloofde Messias, de verwachte Silo.

Het ongeloof van Israël
Ná Zijn dood en opstanding heeft Israël nog de kans gehad om Hem alsnog te ontvangen. In Handelingen 3 lezen we dat Petrus en Johannes, nadat zij bij de poort van de tempel een kreupele man hadden genezen, omringd werden door het volk in de zuilengang van Salomo. Petrus sprak het volk toe en wees op Gods Knecht Jezus. ‘U hebt Hem overgeleverd en Hem, in het bijzijn van Pilatus, verloochend,’ zei Petrus. Maar even later voegt hij daaraan toe: ‘Maar God heeft op die manier vervuld wat Hij bij monde van al Zijn profeten aangekondigd had, namelijk dat de Christus lijden zou. Kom dus tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er tijden van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere en Hij Jezus Christus zal zenden, Die tevoren aan u verkondigd is’ (Handelingen 3:18-20). Als het volk toen tot inkeer was gekomen en alsnog de Heere Jezus als Messias zou hebben erkend, zou Hij dus zijn teruggekomen en zouden de ‘tijden van verkwikking’ aangebroken zijn. Dan zou Hij het volk de zo lang beloofde rust hebben geschonken.
Maar ze namen Hem niet aan. Uit het boek Handelingen blijkt dat de vijandschap van de Joden alleen maar toenam, ook al kwamen er ook veel Joden tot geloof. Aan het eind van Handelingen verzucht de apostel Paulus: ‘Terecht heeft de Heilige Geest door Jesaja, de profeet, tegen onze vaderen gezegd: Ga naar dit volk toe en zeg: Met het gehoor zult u horen, maar beslist niet begrijpen, en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken, want het hart van dit volk is vet geworden en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen’ (Handelingen 28:25-27). En sindsdien is de zaligheid van God aan de heidenen gezonden. Zo is het ongeloof van het volk Israël ons heidenen tot zegen geworden.

Kom tot Mij
Al tijdens het leven van de Heere Jezus werd duidelijk dat het Joodse volk Hem zou afwijzen. Ondanks alle tekenen en wonderen die Hij deed en ondanks alle woorden van waarheid en genade die Hij sprak, ondervond Hij de vijandschap van de leiders van het volk. In Matteüs 11 lezen we hoe Hij de steden waarin Hij de meeste krachten had verricht, verweet dat zij zich niet hadden bekeerd (vers 20). En juist in die tijd sprak Jezus die prachtige woorden: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Ook vandaag is de Heere een Rustbrenger voor ieder die tot Hem komt. Al onze zorgen mogen we op Hem werpen; Hij zorgt voor ons (Psalm 55:23 en 1 Petrus 5:7). Ook de apostel Paulus roept ons op om in géén ding bezorgd te zijn, maar onze verlangens in alles, door bidden smeken, met dankzegging bekend te maken bij God. En hij vervolgt: ‘en de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus.’ Is er een diepere en betere rust denkbaar dan Gods vrede in ons hart?

Jan Harmen Klein Haneveld