Vader, Ik wil...

Bert van Twillert • 90 - 2014 • Uitgave: 4
‘Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld’ (Johannes 17:24).

Johannes 17 wordt wel het Hogepriesterlijk gebed genoemd, omdat de Here Jezus bidt voor de Zijnen die achterblijven in de wereld. Maar als we dit gebed goed tot ons laten doordringen, ontdekken we ook veel andere aspecten. Dan is er, denk ik, veel meer sprake van een ‘laatste wil’ van de Zoon, een laatste testament. Je zou zelfs kunnen zeggen: over Zijn bezittingen die Hij achterlaat. En dan moeten we niet aan aardse, materiële dingen denken, maar aan wat Hij van de Vader had ontvangen en hier achter zou blijven: de Zijnen die Hij in de wereld had en die de Vader Hem had gegeven.
In ons gewone taalgebruik wordt onder onze ‘laatste wil’ een testament verstaan. Iedereen heeft het recht om zijn of haar laatste wil bekend te maken in een testament. Nu had de Heiland geen goederen in deze wereld, geen geld, geen woning. Naar wereldse maatstaven was hij arm, naar hemelse maatstaven schatrijk (2 Korintiërs 8:9). In ieder geval had Hij geen bezittingen die het de moeite waard maakten om naar de notaris te gaan en een testament te laten opmaken. Tóch had Hij een schat in deze wereld, die voor Hem zó waardevol is, dat Hij over hen Zijn ‘laatste wil’ laat opschrijven. Die schat is de Gemeente, waarvoor Hij alles achter heeft gelaten, alles heeft verkocht, om díé te kunnen kopen (Matteüs 13:44).

Meer dan een belofte
Over hén spreekt Hij met Zijn Vader. Hij wil dat de Vader hen zal bewaren als Hij niet meer in de wereld is (vers 11). Hij wil dat zij Zijn blijdschap kennen, zoals Hij die had toen Hij in de wereld was (vers 13). En Hij wil dat zij worden bewaard voor de boze, dat de duivel hen niet van Hem zal aftrekken. En Hij vertelt er bij op welke wijze zij bewaard kunnen worden: Ik heb hun Uw Wóórd gegeven (vers 13 en 14). Denk eens aan dat woordje ‘Uw’. De woorden die de Here Jezus sprak, waren de woorden van de Vader Zelf. In ons taalgebruik zeggen we weleens: ‘Ik geef je mijn woord’, dan staat dat haast gelijk aan een eed: hand erop. Maar als wij zeggen: ik geef je mijn woord, dan blijkt soms later dat wat wij zeggen weinig waarde had. Als God Zelf echter ons Zijn woord geeft, dan is dat meer dan een belofte. Het is de grootst mogelijke zekerheid die we kunnen hebben.
Dat woord is de waarheid, het woord van onze hemelse Vader en het staat tegenover het woord van de ‘vader van alle leugen’, de satan. De Heiland had te maken gekregen met deze leugenachtige, onwaarachtige, boze legermachten van de vijand, die de wereld waarin wij leven beheersen. Hij was de satan tegemoet getreden met het Woord van God: ‘Ga weg, er staat geschréven!’ (Matteüs 4:4,7,10). Dus zou ook niemand van de Zijnen in staat zijn zichzelf in de wereld te bewaren zónder dat woord, alléén door het woord der waarheid. Door het woord der waarheid te geloven en daaruit te leven. Dat wóórd zou hen heiligen, hen apart zetten voor Hèm: de Zijnen! En dat niet alleen: de Here Jezus zou Zichzelf voor hén heiligen, apart zetten, aan hen geven (vers 14-19).

Liefde van de Vader
En dan krijg je in Johannes 17 vanaf vers 20 iets bijzonders te lezen over iedereen die het woord der waarheid zou gaan geloven. Dan gaat Hij voor hen bidden. Zijn laatste wil is dat zij één zijn zoals de Vader en de Zoon Eén zijn. Dat is iets anders dan een eenheid van godsdiensten, van kerken, van theologieën of belijdenissen. Dat is een eenheid van léven. De Zoon wil dat wij zó dicht bij de Vader zijn als Hij. Zoals Hij gebóren is uit de Vader en dáárom Zoon van God wordt genoemd (Lucas 1:35), zo ook de Zijnen. Hij wil dat zij niet meer losgemaakt kunnen worden van Hem, zoals Hij ook niet losgemaakt kan worden van de Vader. Hij wil dat de Vader óns liefheeft, zoals Hij Zijn enige Zóón liefheeft. En ik vraag me af hoe dát mogelijk is. Onze eigen kinderen gaan ons boven alle andere kinderen in de wereld: zij zijn ons eigen vlees en bloed. Als Hij wil dat wij zó worden geliefd door de Vader als Hij, dan kan het niet anders of we moeten ‘Zijn eigen vlees en bloed’ worden: het lichaam van Christus en het léven (bloed) van Christus.
Als je dit begrijpt, word je stil. Had de Heiland mij zó lief, dat Hij dít wilde? Wilde Hij mij zó dicht bij Zich hebben? Was dát de reden waarom Hij naar het kruis wilde gaan, direct nadat Hij dit gebed had uitgesproken (18:1)? Heeft Hij dáárvoor alle angst doorstaan, de bespotting, het lijden, de Godverlatenheid… dáárom… om mij zó dicht bij Zich te kunnen hebben? En het antwoord is: ja. Zoals Adam zijn ‘eigen vlees en gebeente’ als zijn eigen vrouw ontving en liefhad, zo ook Christus. Kijk maar: ‘Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Heere de Gemeente. Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente’ (Efeziërs 5:29-30).

Uw wil geschiede
Nadat de Heiland dit allemaal bij Zijn Vader heeft bekendgemaakt, volgt de tekst die boven dit artikel staat: ‘Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld.’ In het begin had Hij gevraagd aan de Vader Hem te verheerlijken met de heerlijkheid die Hij had toen Hij de hemel verliet, maar ook gezegd dat de Vader Hem al liefhad vóór de grondlegging van de wereld. En nu vraagt Hij hetzelfde voor de Zijnen, voor de Gemeente. En laten we eerlijk zijn: wat waren dat eigenlijk voor mensen die in zo’n heerlijkheid en zó dicht bij Hem worden gebracht? Hun afkomst was nou niet bepaald geweldig, zelfs zondig! Maar Jezus kwam om zondaren zalig te maken, om hen deze plek naast Hem te geven.
We lezen slechts tweemaal in de Bijbel dat Jezus zegt, dat Hij iets wil. Altijd deed Hij de wil van de Vader, het was zelfs voedsel voor Hem om de wil van Zijn Vader te doen (Johannes 4:34). Zijn gebed was immers: Uw wil geschiede, niet Mijn wil. Maar als het om vuile, smerige, onreine zondaren gaat die rein willen worden, dan zijn die bij Jezus aan het goede adres. Als een melaatse, een onreine bij Hem komt, voor Hem neervalt en zegt: Here, indien Gij wilt kunt Gij mij reinigen, dan zegt Hij: Ik wil het, word rein. Niemand kan dus ooit zeggen, dat de Heiland hem of haar niet wil reinigen.
Maar reiniging alleen was voor Hem niet genoeg, want vlak voordat Hij naar het kruis ging en tegen Zijn Vader had gezegd, dat Hij het werk had volbracht dat de Vader Hem had opgedragen, liet Hij óók nog in Zijn testament opnemen: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, die U Mij gegeven hebt.

Welk een uitzicht, Bruidsgemeente!
Eeuwig Hem ten eigendom.
Maranatha blijv’ ons wachtwoord,
amen, ja Heer Jezus, kom!


Bert van Twillert