Tevredenheid
‘Ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen’
(Filippenzen 4:11).
Heeft de wereld ooit zóveel rusteloosheid gekend als heden ten dage? We hebben onze twijfels. Ondanks de zogenaamde vooruitgang, de toename van rijkdom en alle tijd en geld die dagelijks aan plezier besteed worden, komt overal ontevredenheid voor. Onder alle omstandigheden en onder alle bevolkingsgroepen. Zelfs onder gelovigen zijn er velen in de greep geraakt van de kwade geest van deze tijd.
Maar, bestaat er wel zoiets als tevredenheid? Is het werkelijkheid, of niet meer dan een mooi ideaal, de droom van een dichter? Kun je het op aarde realiseren of is het voorbehouden aan hen die in de hemel zijn? En mocht het hier en nu uitvoerbaar zijn, kun je het vasthouden, of mogen we in dit leven niet meer verwachten dan enkele ogenblikken of uren van tevredenheid? Op vragen als deze vinden we een antwoord - en meer dan dat - in de woorden van de apostel Paulus: ‘Niet dat ik dit zeg, als zou ik gebrek lijden; want ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen’ (Filippenzen 4:11).
Om de kracht van de woorden van Paulus ten volle te kunnen waarderen, is het goed om de omstandigheden waaronder hij ze schrijft (of dicteert), in ons achterhoofd te houden. Hij baadt niet in de weelde van het keizerlijk paleis. Hij verblijft niet in een uitzonderlijk christelijk gezin, bestaande uit buitengewoon vrome leden. Nee, hij leeft ‘in gevangenschap’ (Filippenzen 1:13). En toch verklaart hij tevreden te zijn.
Vaak gaapt er een kloof tussen een leefregel en de praktijk van het leven, tussen het ideaal en de werkelijkheid. Maar in het geval van Paulus is tevredenheid een feitelijke ervaring, een voortdurende ervaring, want hij zegt dat de omstandigheden er niet (meer) toe doen. Hoe heeft Paulus deze ervaring gekregen en waaruit bestaat ze? Het antwoord op de eerste vraag vinden we in de woorden ‘ik heb geleerd… genoegen te nemen.’ Paulus zegt niet: ‘toen ik werd gedoopt met de Heilige Geest, was ik in één klap tevreden.’ Nee, hij heeft het moeten léren, in de school van Christus. Opvallend is, dat Paulus de brief waarin deze woorden voorkomen, pas tegen het einde van zijn aardse loopbaan heeft geschreven! Ook wij hebben dus nog tijd (nodig) om het te leren.
De tevredenheid die Paulus geniet, heeft niets met een prettige en aangename omgeving te maken. Paulus rekent af met de algemene opvatting dat een mens pas tevreden is, als alle verlangens van het vleselijke hart bevredigd zijn. Immers: een gevangenis is normaal gesproken wel de laatste plek op aarde waar je op zoek zou gaan naar een tevreden mens. Uit de woorden van Paulus blijkt dat tevredenheid niet van buitenaf komt, maar van binnenuit.
Laten we er iets dieper op ingaan. Wat verstaat Paulus onder ‘tevredenheid’? Tevredenheid, dat is vrede hebben met wat ons van Godswege ten deel valt. Een tevreden mens klaagt niet over zijn lot, maar is dankbaar dat zijn toestand en omstandigheden zo goed zijn als ze zijn. Hij hunkert niet naar wat hij niet nodig heeft en verheugt zich dat God nog altijd voor hem zorgt. Zo iemand is ‘tevreden’ met wat hij heeft (Hebreeën 13:5).
De Here Jezus waarschuwt zijn volgelingen: ‘Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht’ (Lucas 12:15). Hebzucht is als een kanker die zich door onze huidige tevredenheid heen eet. Onder het mom van spaarzaamheid, een appeltje voor de dorst, groeit onze hebzucht en nooit hebben we genoeg. De Schrift zegt: ‘hebzucht, die niet anders is dan afgoderij’ (Kolossenzen 3:5). De hebzuchtige mens wil altijd meer, het maakt niet uit of hij veel of weinig heeft. Wat een verschil met de woorden van de apostel: ‘Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn’ (1 Timoteüs 6:8).
‘Nu brengt inderdaad de godsvrucht grote winst, (indien zij gepaard gaat) met tevredenheid’ (1 Timoteüs 6:6). Zij bevrijdt ons van zorgen en gepieker, van hebzucht en zelfzucht. Zij stelt ons in de vrijheid om te genieten van wat God ons gegeven heeft. Het contrast met de woorden die erop volgen is groot. ‘Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord’ (1 Timoteüs 6:9,10). Moge de Here ons in Zijn genade bevrijden van de geest van deze wereld en ons tevreden maken met wat wij hebben.
Wanneer ons hart rust vindt in God, dan pas zijn wij tevreden. Dan geniet onze ziel de vrede die alle verstand te boven gaat. Wanneer wij onze wil afhankelijk maken van de Zijne, dan zullen wij de verzekering hebben dat God alle dingen wel maakt, ja, dat Hij op ditzelfde moment in mijn leven alle dingen doet meewerken ten goede. Deze ervaring leren wij door te ‘erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene’ (Romeinen 12:2). Wij moeten oefenen om alles dat tot ons komt, te aanvaarden als afkomstig uit de hand van Hem, die zich nooit vergist en die teveel van ons houdt om ons nodeloos verdriet te doen. Alleen wanneer wij deze houding aanleren en vasthouden, is tevredenheid mogelijk.
Tenslotte willen wij nog dit zeggen: ware tevredenheid veronderstelt dat wij vaak in de nabijheid van de Here Jezus vertoeven. Dit blijkt duidelijk uit de verzen die op onze openingstekst volgen: ‘Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft’ (Filippenzen 4:12,13). Door vertrouwd te raken met Hem, die nooit ontevreden was, worden we bevrijd van de zonde van het klagen. Door dagelijks om te gaan met Hem die enkel behagen schiep in de wil van de Vader, zullen we het geheim van tevredenheid leren. Mogen de schrijver en de lezer in de spiegel van het Woord, de heerlijkheid van de Here zó aanschouwen, dat wij zullen ‘veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is’ (2 Korintiërs 3:18).
Arthur W. Pink
Vertaling: Herman de Heus
(Filippenzen 4:11).
Heeft de wereld ooit zóveel rusteloosheid gekend als heden ten dage? We hebben onze twijfels. Ondanks de zogenaamde vooruitgang, de toename van rijkdom en alle tijd en geld die dagelijks aan plezier besteed worden, komt overal ontevredenheid voor. Onder alle omstandigheden en onder alle bevolkingsgroepen. Zelfs onder gelovigen zijn er velen in de greep geraakt van de kwade geest van deze tijd.
Maar, bestaat er wel zoiets als tevredenheid? Is het werkelijkheid, of niet meer dan een mooi ideaal, de droom van een dichter? Kun je het op aarde realiseren of is het voorbehouden aan hen die in de hemel zijn? En mocht het hier en nu uitvoerbaar zijn, kun je het vasthouden, of mogen we in dit leven niet meer verwachten dan enkele ogenblikken of uren van tevredenheid? Op vragen als deze vinden we een antwoord - en meer dan dat - in de woorden van de apostel Paulus: ‘Niet dat ik dit zeg, als zou ik gebrek lijden; want ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen’ (Filippenzen 4:11).
Om de kracht van de woorden van Paulus ten volle te kunnen waarderen, is het goed om de omstandigheden waaronder hij ze schrijft (of dicteert), in ons achterhoofd te houden. Hij baadt niet in de weelde van het keizerlijk paleis. Hij verblijft niet in een uitzonderlijk christelijk gezin, bestaande uit buitengewoon vrome leden. Nee, hij leeft ‘in gevangenschap’ (Filippenzen 1:13). En toch verklaart hij tevreden te zijn.
Vaak gaapt er een kloof tussen een leefregel en de praktijk van het leven, tussen het ideaal en de werkelijkheid. Maar in het geval van Paulus is tevredenheid een feitelijke ervaring, een voortdurende ervaring, want hij zegt dat de omstandigheden er niet (meer) toe doen. Hoe heeft Paulus deze ervaring gekregen en waaruit bestaat ze? Het antwoord op de eerste vraag vinden we in de woorden ‘ik heb geleerd… genoegen te nemen.’ Paulus zegt niet: ‘toen ik werd gedoopt met de Heilige Geest, was ik in één klap tevreden.’ Nee, hij heeft het moeten léren, in de school van Christus. Opvallend is, dat Paulus de brief waarin deze woorden voorkomen, pas tegen het einde van zijn aardse loopbaan heeft geschreven! Ook wij hebben dus nog tijd (nodig) om het te leren.
De tevredenheid die Paulus geniet, heeft niets met een prettige en aangename omgeving te maken. Paulus rekent af met de algemene opvatting dat een mens pas tevreden is, als alle verlangens van het vleselijke hart bevredigd zijn. Immers: een gevangenis is normaal gesproken wel de laatste plek op aarde waar je op zoek zou gaan naar een tevreden mens. Uit de woorden van Paulus blijkt dat tevredenheid niet van buitenaf komt, maar van binnenuit.
Laten we er iets dieper op ingaan. Wat verstaat Paulus onder ‘tevredenheid’? Tevredenheid, dat is vrede hebben met wat ons van Godswege ten deel valt. Een tevreden mens klaagt niet over zijn lot, maar is dankbaar dat zijn toestand en omstandigheden zo goed zijn als ze zijn. Hij hunkert niet naar wat hij niet nodig heeft en verheugt zich dat God nog altijd voor hem zorgt. Zo iemand is ‘tevreden’ met wat hij heeft (Hebreeën 13:5).
De Here Jezus waarschuwt zijn volgelingen: ‘Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht’ (Lucas 12:15). Hebzucht is als een kanker die zich door onze huidige tevredenheid heen eet. Onder het mom van spaarzaamheid, een appeltje voor de dorst, groeit onze hebzucht en nooit hebben we genoeg. De Schrift zegt: ‘hebzucht, die niet anders is dan afgoderij’ (Kolossenzen 3:5). De hebzuchtige mens wil altijd meer, het maakt niet uit of hij veel of weinig heeft. Wat een verschil met de woorden van de apostel: ‘Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn’ (1 Timoteüs 6:8).
‘Nu brengt inderdaad de godsvrucht grote winst, (indien zij gepaard gaat) met tevredenheid’ (1 Timoteüs 6:6). Zij bevrijdt ons van zorgen en gepieker, van hebzucht en zelfzucht. Zij stelt ons in de vrijheid om te genieten van wat God ons gegeven heeft. Het contrast met de woorden die erop volgen is groot. ‘Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord’ (1 Timoteüs 6:9,10). Moge de Here ons in Zijn genade bevrijden van de geest van deze wereld en ons tevreden maken met wat wij hebben.
Wanneer ons hart rust vindt in God, dan pas zijn wij tevreden. Dan geniet onze ziel de vrede die alle verstand te boven gaat. Wanneer wij onze wil afhankelijk maken van de Zijne, dan zullen wij de verzekering hebben dat God alle dingen wel maakt, ja, dat Hij op ditzelfde moment in mijn leven alle dingen doet meewerken ten goede. Deze ervaring leren wij door te ‘erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene’ (Romeinen 12:2). Wij moeten oefenen om alles dat tot ons komt, te aanvaarden als afkomstig uit de hand van Hem, die zich nooit vergist en die teveel van ons houdt om ons nodeloos verdriet te doen. Alleen wanneer wij deze houding aanleren en vasthouden, is tevredenheid mogelijk.
Tenslotte willen wij nog dit zeggen: ware tevredenheid veronderstelt dat wij vaak in de nabijheid van de Here Jezus vertoeven. Dit blijkt duidelijk uit de verzen die op onze openingstekst volgen: ‘Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft’ (Filippenzen 4:12,13). Door vertrouwd te raken met Hem, die nooit ontevreden was, worden we bevrijd van de zonde van het klagen. Door dagelijks om te gaan met Hem die enkel behagen schiep in de wil van de Vader, zullen we het geheim van tevredenheid leren. Mogen de schrijver en de lezer in de spiegel van het Woord, de heerlijkheid van de Here zó aanschouwen, dat wij zullen ‘veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is’ (2 Korintiërs 3:18).
Arthur W. Pink
Vertaling: Herman de Heus